Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 22-05-2008, BD4238, AWB 06/3616 VPB

Rechtbank 's-Gravenhage, 22-05-2008, BD4238, AWB 06/3616 VPB

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
22 mei 2008
Datum publicatie
19 juni 2008
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2008:BD4238
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 06/3616 VPB

Inhoudsindicatie

Vpb 2002. Verrekening van aanloopverlies uit 1985/1986 nog mogelijk? Eiseres heeft in 1985/1986 een aanloopverlies geleden, waarvan per 31 december 2001 € 267.371 nog niet is gecompenseerd. De aandelen van eiseres zijn in 1994 verkocht. Niet in geschil is dat eiseres, in verband met de overdracht van haar aandelen in 1994, in beginsel niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 20a Wet Vpb voor behoud van haar recht op verrekening van het verlies uit 1985/1986 met de winst van 2002. Op grond van het overgangsrecht van artikel XIVd van de Wet ondernemerspakket 2001 blijven aandeelhouderswisselingen die hebben plaatsgehad vóór 27 juni 2000 buiten beschouwing, mits is voldaan aan een drietal in dat artikel vermelde voorwaarden. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres aan twee van de drie voorwaarden voldoet. Zij twisten evenwel over het voldaan zijn aan de voorwaarde dat eiseres direct voorafgaand aan de aandeelhouderswisseling een materiële onderneming dreef. Daarbij verschillen zij niet alleen van mening over het (hebben) bestaan van een materiële onderneming direct voorafgaand aan de aandeelhouderswisseling, doch ook over het tijdstip waarop de aandeelhouderswisseling plaatsvond. De rechtbank stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag op welk tijdstip de aandeelhouderswisseling plaatsvond, sprake is van een materiële toetsing in die zin dat niet de datum van de (juridische) levering van de aandelen in eiseres - op 20 mei 1994 - beslissend is, maar dat beoordeeld dient te worden wanneer sprake was van de overgang van het economische belang bij die aandelen op de koper. Evenzo dient beoordeeld te worden of toen, althans onmiddellijk vóór dat tijdstip, sprake was van ondernemingsactiviteiten die voor rekening en risico van eiseres kwamen. De rechtbank acht aannemelijk dat in 1986 althans in 1988 sprake was van het (nagenoeg) geheel gestaakt zijn van de onderneming van eiseres en dat, voorzover daarna door haar al activiteiten werden verricht, deze enkel betrekking hadden op de afwikkeling van de gestaakte onderneming. Van een tijdelijk stilleggen van de onderneming is geen sprake.

Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt, en ook anderszins is niet aannemelijk geworden, dat zij direct voorafgaand aan de aandeelhouderswisseling een materiële onderneming dreef. Voor dat geval heeft eiseres subsidiair gesteld dat de terugwerkende kracht van artikel 20a Wet Vpb in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Indien de aanspraak op verliesverrekening al kan worden aangemerkt als een eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, dan kan toch niet worden gezegd dat de wetgever door de beperking van die aanspraak op de in artikel XIV van de Wet ondernemerspakket 2001 bepaalde wijze daarop een ongeoorloofde inbreuk heeft gemaakt. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een analoge toepassing van het arrest HR BNB 2007/27. Beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/3616 VPB

Uitspraakdatum: 22 mei 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2002 een aanslag vennootschapsbelasting (hierna: VPB) opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 53.741 alsmede, gelijktijdig met de aanslag, een beschikking genomen waarbij het in het jaar 2002 verrekende verlies uit andere jaren van eiseres is vastgesteld op nihil.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 maart 2006 het bezwaar tegen de aanslag gegrond verklaard, het belastbare bedrag verminderd tot € 49.662 en het in het jaar 2002 verrekende verlies uit andere jaren vastgesteld op € 4.079.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 11 april 2006, ontvangen bij de rechtbank op

12 april 2006 en aangevuld bij brief van 27 juni 2006, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2008 te 's-Gravenhage.

Eiseres is daar verschenen in de persoon van haar enig bestuurder, mr. [A], bijgestaan door mr. drs. [...] als gemachtigde. Namens verweerder is verschenen mr. [...].

1.6. Ter zitting heeft eiseres haar beroep ter zake van de aanslag VPB voor het jaar 2003 ingetrokken.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiseres is opgericht op [datum] 1985. Blijkens de doelomschrijving in haar oprichtings-akte bestonden de activiteiten van eiseres uit, kort gezegd, de exploitatie van (zee)schepen, zowel voor eigen rekening als voor rekening van derden. Op 12 september 1985 is de statutaire naam van eiseres gewijzigd in [X1] B.V. Haar boekjaar liep van

1 augustus tot en met 31 juli.

2.2. Vanaf haar oprichting waren de aandeelhouders/investeerders van eiseres:

- [B] B.V. voor circa 30%,

- [C] B.V. voor circa 23%,

- [D] B.V. voor circa 23%,

- [E] B.V. voor circa 6%,

- [G] voor circa 6% en

- [H] als houder voor [A] voor circa 12%.

[B B.V.] was enig bestuurder van eiseres.

2.3. In het boekjaar 1985/1986 is het geplaatste aandelenkapitaal van eiseres verhoogd tot f 850.000 en is f 434.000 aan informeel kapitaal ingebracht.

2.4. Eiseres is in 1985 aangevangen met de exploitatie van een zogeheten roll on/roll off ferryschip (hierna: het ferryschip). Als gevolg van een fout in de berekening van de lengte van het ferryschip - het was te kort bemeten - zijn reeds bij de eerste oversteek ladingen van vervoerde vrachtauto's beschadigd. Vanwege de daaruit voortvloeiende grote schadeclaims heeft eiseres de exploitatie van het ferryschip in 1986 beëindigd. Haar aandeelhouders wensten niet verder te investeren.

2.5. [A] werkte in 1985/1986 bij [D B.V.]. Hij was initiator van het project rondom het ferryschip en was ook nauw betrokken bij het ontwerp daarvan.

2.6. Blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel voor [plaats] van 15 augustus 2006 drijft [A] vanaf 1 oktober 1987 een eenmanszaak onder de naam '[I]' met als bedrijfs-omschrijving het geven van adviezen op commercieel en financieel gebied aan, met name, bedrijven in de haven-, transport- en scheepvaartsector.

2.7. De gepubliceerde jaarrekeningen van eiseres voor de boekjaren 1991/1992 en 1992/1993 zijn gelijkluidend. Haar eigen vermogen bedroeg per 31 juli 1992 en per 31 juli 1993 negatief f 4.847 (aandelenkapitaal f 850.000 en geaccumuleerd verlies f 854.847), haar vlottende passiva f 4.847 en haar balanstotaal nihil. In de toelichting op de balans van de laatstgenoemde jaarrekening is voorts vermeld:

'Onderhandelingen over voortzetting van de activiteiten hebben met de aandeelhouders plaatsgevonden. Het ziet er naar uit, dat een der aandeelhouders de anderen zal uitkopen. (...) Het geaccumuleerd verlies is in het verslagjaar niet gewijzigd.'

Ook in de boekjaren 1988/1989 tot en met 1990/1991 hebben er geen mutaties plaats-gevonden in de boeken van eiseres.

2.8. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een (getypt) faxbericht van [J] Ltd. van 11 november 1993 aan '[A] [I] [plaats]', waarin de woorden '[I] [plaats]' (met de pen) zijn doorgehaald, met de volgende inhoud:

'This is to confirm our agreement to continue to develop business with the Netherlands Authorities with a view to concluding a contract for the accommodation of refugees, on behalf of the authorities, on board one or more of the [J Ltd.] Coastels in a Netherlands port.

If successful in concluding such contract(s) through you we agree to pay you commissions of 5% of the daily charter rate, in equal amounts in line with the hire payments made under the terms of the contract.'

2.9. Op 16 februari 1994 heeft [J Ltd.] [1] Limited (hierna ook: [J Ltd.]) te [plaats ], [land], als eigenaresse, met ingang van 4 februari 1994 voor aanvankelijk één jaar het (hotel)schip '[J Ltd.] Progress' verhuurd aan Interim Stichting Opvang Asielzoekers (hierna: ISOA) als huurder. Blijkens de desbetreffende Hire Agreement, die namens de huurder is ondertekend door [A], dient communicatie met de eigenaresse van het schip te geschieden via '[I].' te [plaats]. Omstreeks hetzelfde tijdstip is tussen dezelfde partijen (kennelijk) een huurovereenkomst gesloten betreffende het schip '[K]'.

2.10. Door de Belastingdienst is bij eiseres en [I]/[A] een boekenonderzoek ingesteld. Het onderzoek betrof de aangiften vennootschapsbelasting over de boekjaren 1994/1995 en 1995/1996 en de inkomstenbelasting over de jaren 1994 en 1995. In het rapport van het onderzoek, gedateerd 16 januari 1998, is onder meer het volgende vermeld:

'De consulent geeft aan, dat er twee ondernemingen zijn; een onderneming voor de risicovolle opdrachten, welke via [eiseres] worden geleid, en een onderneming in de vorm van een eenmanszaak ([I]), waar het reguliere advieswerk plaatsvindt, en waarvoor de aansprakelijkheid als gering wordt aangemerkt.

(...)

[Eiseres] heeft in het controletijdvak bemiddeld in de verhuur van een tweetal hotelschepen van Noorse origine, de '[J Ltd.] Progress' en de '[K]' (...). De schepen werden ingezet ten behoeve van de (tijdelijke) opvang van asielzoekers.

[Eiseres] ontvangt voor deze bemiddeling provisie zowel voor de daadwerkelijke verhuur van de schepen, als ook terzake van de huur van de ligplaats. De opbrengst terzake van deze bemiddeling bedroeg over 1994/1995 en 1995/1996 resp. f 394.129 en f 133.257.

Overigens is gebleken dat reeds voor de aanvang van het boekjaar 1994/1995 omzet is behaald (..), zodat de aangifte 1993/1994 formeel niet juist is, daar er in die aangifte geen sprake is van omzet. Daar deze omzet echter wel in de aangifte 1994/1995 is verantwoord, zal in casu op het verleden niet worden teruggekomen.

(...)

Door [eiseres] worden aanloopverliezen geclaimd ad f 1.288.847; deze verliezen stammen uit een periode (1984/1986), waarin de huidige aandeelhouder geen formeel belanghebben-de was bij de onderneming (toen nog [X1] BV geheten). Eerst in 1994 zijn alle aandelen formeel overgenomen door [A]. Buitendien is de onderneming in de tussentijd gestaakt, waardoor de sanctie als genoemd in art. 20 lid 5 van de Wet vennoot-schapsbelasting in werking treedt.

(...)

(...) [B]ij raadpleging van het dossier van de Kamer van Koophandel (...) (is) gebleken dat over de periode 1987 t/m 1992 geen jaarstukken zijn gedeponeerd. Daarnaast is over de jaren 1989/1990 en 1990/1991 geen aangifte vennootschapsbelasting ingediend, en zijn deze ambtshalve vastgesteld op nihil. (...).'

2.11. [A] heeft op 20 mei 1994, bij een drietal akten van levering, alle aandelen in eiseres verkregen. In de aanhef van deze akten is vermeld dat '[de verschenen partij] (...) namens de verkoper (verklaarde) te hebben verkocht (...) aan de koper, die verklaarde van de verkoper te hebben gekocht (...) de [a]andelen (...) in het kapitaal van [eiseres]'.

Voorts is in de akten, onder de garanties voor de koper, onder meer opgenomen dat, met betrekking tot de belastingverplichtingen van eiseres, 'gedurende de periode vanaf één en dertig juli negentienhonderd drie en negentig (...) [eiseres] geen belastbare commerciële activiteiten (heeft) ondernomen' en 'alle kosten verbonden met of voorkomende uit belastingkwesties en/of complicaties die hun oorsprong hebben in de periode van voor de datum van de overdracht voor rekening zijn van [eiseres]'.

2.12. Vanaf 20 mei 1994 is [A] enig bestuurder van eiseres. Bij statutenwijziging van 4 oktober 1994 is de naam van eiseres gewijzigd in [X] B.V. en is de doelomschrijving uitgebreid met het adviseren van rederijen, scheepswerven en scheep-vaartondernemingen op financieel en commercieel gebied. Bij statutenwijziging van 25 januari 2001 is het boekjaar van eiseres gewijzigd in het kalenderjaar, waarbij het lopende boekjaar eindigde op 31 december 2001.

2.13. Ook in het onderhavige jaar heeft eiseres zich bezig gehouden met bemiddeling bij de verhuur van Noorse hotelschepen die als verblijf voor asielzoekers worden gebruikt. Zij heeft voor het jaar 2002 aangifte gedaan van een belastbare winst ten bedrage van € 53.741 en daarbij verrekening geclaimd van het (aanloop)verlies uit het boekjaar 1985/1986 (waarvan blijkens de bijlagen bij de aangifte per 31 december 2001 € 267.371 nog niet is gecompen-seerd) tot dat bedrag. Het aangegeven belastbare bedrag bedraagt aldus nihil.

2.14. Bij de aanslagregeling heeft verweerder de verrekening van het verlies niet geaccepteerd en de aanslag VPB 2002 opgelegd en berekend naar een belastbaar bedrag van € 53.741. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder een verlies van € 4.079 over het boekjaar 1997/1998 verrekend. Voorts heeft verweerder bij beschikking van 31 december 2007 een verlies van € 8.467 over het boekjaar 2004 verrekend.

2.15. Met betrekking tot het (aanloop)verlies uit het boekjaar 1985/1986 is in het kader van de aanslag VPB voor het boekjaar 1995/1996 eerder een procedure gevoerd. Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft terzake bij uitspraak van 14 november 2000, nr. BK 98/02471, V-N 2001/27.9, beslist dat de omstandigheid dat met goedvinden van verweerder de winst over het boekjaar 1993/1994 is begrepen in de aangifte VPB over het boekjaar 1994/1995 niet leidt tot het oordeel dat eiseres niet een regelmatige boekhouding heeft gevoerd, dat eiseres heeft voldaan aan de in artikel 20 lid 3 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst 1993/1994) opgenomen eis van een regelmatige boekhouding met geregelde jaarlijkse afsluitingen en dat het verlies van het boekjaar 1985/1986 zijn karakter van aanloopverlies heeft behouden.

3. Geschil

3.1. In geschil is of eiseres in het onderhavige jaar recht heeft op verrekening van (een deel van) het resterende verlies uit het boekjaar 1985/1986.

3.2. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

3.3. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, verrekening van het verlies uit voorgaande jaren tot een bedrag van € 53.741 en vaststelling van het belastbare bedrag voor het jaar 2002 op nihil.

3.4. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 20a, eerste lid, van de Wet op de vennootschaps-belasting 1969 (tekst 2001 en volgende, hierna: Wet Vpb) zijn verliezen van voorgaande jaren niet meer voorwaarts verrekenbaar indien, kort gezegd, aannemelijk is dat het uiteindelijke belang in een vennootschap in belangrijke mate is gewijzigd. Hierbij blijft - voorzover hier van belang - op grond van het tweede lid een wijziging van het uiteindelijke belang buiten aanmerking, voorzover die wijziging betrekking heeft op een uitbreiding van het uiteindelijke belang van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die tevoren reeds ten minste een derde deel van het uiteindelijke belang in de vennootschap had.

4.1.2. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres, in verband met de overdracht van haar aandelen aan [A] in 1994, in beginsel niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 20a Wet Vpb voor behoud van haar recht op verrekening van het verlies uit 1985/1986 met de winst van 2002.

4.2. Op grond van het overgangsrecht van artikel XIVd van de Wet van 14 december 2000, Stb. 2000, 567 (hierna: de Wet ondernemerspakket 2001) blijven aandeelhouderswisselingen die hebben plaatsgehad vóór 27 juni 2000 (de datum van indiening van het wetsvoorstel Ondernemerspakket 2001) buiten beschouwing, mits is voldaan aan een drietal (in dat artikel vermelde) voorwaarden.

Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres aan twee van de drie voorwaarden voldoet, te weten, (i) dat op de aandeelhouderswisseling artikel 20, vijfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst vóór 2001) niet van toepassing zou zijn geweest en (ii) dat de bezittingen van eiseres zowel in het verliesjaar 1985/1986 als in het aan de orde zijnde winstjaar gedurende ten minste negen maanden niet grotendeels uit beleggingen bestonden. Zij twisten evenwel over het voldaan zijn aan de voorwaarde (iii) dat eiseres direct vooraf-gaand aan de aandeelhouderswisseling een materiële onderneming dreef. Daarbij verschillen zij niet alleen van mening over het (hebben) bestaan van een materiële onderneming direct voorafgaand aan de aandeelhouderswisseling, doch ook over het tijdstip waarop de aandeelhouderswisseling plaatsvond.

4.3. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast dat is voldaan aan deze derde voorwaarde voor toepassing van artikel XIVd van de Wet ondernemerspakket 2001 (in beginsel) op eiseres rust.

4.4. Verder stelt de rechtbank voorop dat bij de beantwoording van de vraag op welk tijdstip de aandeelhouderswisseling plaatsvond, sprake is van een materiële toetsing in die zin dat niet de datum van de (juridische) levering van de overige aandelen in eiseres aan [A] - 20 mei 1994 - beslissend is, maar dat beoordeeld dient te worden wanneer sprake was van de overgang van het economische belang bij die aandelen op [A]. Evenzo dient beoordeeld te worden of toen, althans onmiddellijk vóór dat tijdstip, sprake was van onder-nemingsactiviteiten die voor rekening en risico van eiseres kwamen.

4.5. Eiseres heeft gesteld dat weliswaar de exploitatie van het ferryschip in 1986 is gestopt, doch dat zij daarna wel degelijk een materiële onderneming is blijven drijven omdat zij actief was in het kader van de afhandeling van de diverse schadeclaims, ook al blijkt dat niet uit mutaties in haar boekhouding.

Verweerder heeft daartegenover gesteld dat de volledige financiële afwikkeling van de activiteiten ter zake van het ferryschip in het boekjaar 1987/1988 heeft plaatsgevonden en dat eiseres - tot aan de verhuurbemiddeling voor [J Ltd.] - geen activiteiten heeft ontwikkeld althans dat deze bijkomstig van aard waren zodat, gelet op het arrest HR 4 december 1996, nr. 31 465, BNB 1997/31, ook geen sprake was van een tijdelijk stilleggen van de onderneming.

4.6. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt. Zij acht aannemelijk dat in 1986 althans in 1988 sprake was van het (nagenoeg) geheel gestaakt zijn van de onderneming van eiseres en dat, voorzover daarna door haar al activiteiten werden verricht, deze enkel betrekking hadden op de afwikkeling van de gestaakte onderneming. Dit een en ander volgt niet alleen uit de eigen stellingen van eiseres - het enkele afhandelen van schadeclaims dient immers te worden gerangschikt onder dergelijke afwikkelingsactiviteiten -, maar ook uit haar jaarrekeningen over de boekjaren 1991/1992 en 1992/1993 nu in die jaren geen winst of verlies is behaald en geen mutaties in de balansposten hebben plaatsgevonden, alsmede uit de omstandigheid dat dit ook in de tussenliggende boekjaren het geval is geweest (het verlies van eiseres is na het boekjaar 1985/1986 niet verder toe- of afgenomen). Dit oordeel houdt tevens in dat LJN in1988 geen sprake was van het tijdelijk stilleggen, maar van het staken van de onderneming van eiseres.

4.7. Eiseres heeft voorts gesteld dat [A] zich moreel verantwoordelijk voelde voor het echec van de ferryactiviteiten van eiseres en daarom de andere aandeelhouders/ investeerders zoveel mogelijk schadeloos wenste te stellen door hun aandelen in eiseres over te nemen en een andere activiteit, waarmee hij in 1988 reeds doende was, in eiseres in te brengen.

Deze nieuwe activiteit was (reeds toen) gericht op (de bemiddeling bij) de verhuur van hotel-schepen aan de Nederlandse overheid, aanvankelijk als gevangenenverblijf - welk project geen doorgang heeft gevonden - en naderhand als huisvesting van asielzoekers, hetgeen in februari 1994 daadwerkelijk een aanvang heeft genomen. Tevens heeft eiseres bemiddeld met betrekking tot de ligplaatsen van de schepen. De inbreng van die nieuwe activiteiten in eiseres kon eerst plaatsvinden nadat [A] de overige aandelen in eiseres zou hebben overgenomen. Die overname heeft veel langer geduurd dan voorzien omdat [C B.V.] daaraan niet wenste mee te werken alvorens de tegen eiseres aanhangige schadeclaims zouden zijn geregeld. Uiteindelijk ging [C B.V.] eind 1993 akkoord. De conceptakte van levering van de aandelen dateert van 21 maart 1994; de aandelen zijn op 20 mei 1994 geleverd en reeds in april heeft eiseres facturen aan [J Ltd.] verzonden. Op grond van het vorenstaande moet, aldus - nog steeds - eiseres, worden geconcludeerd dat zij op het tijdstip van de overname van haar aandelen door [A] al een - nieuwe - materiële onderneming dreef.

4.8. Verweerder heeft het een en ander gemotiveerd bestreden.

4.9.1. De rechtbank volgt eiseres niet in haar conclusie. Zij overweegt daartoe als volgt.

Naar in 4.7 (in lijn met 2.4, laatste volzin) is weergegeven en gelijk eiseres ter zitting ook heeft verklaard, moet worden aangenomen dat (het de bedoeling van de betrokken partijen was dat) de verkopende aandeelhouders 'buiten de nieuwe transacties (van eiseres) stonden'. Ook meer in het algemeen acht de rechtbank geenszins aannemelijk dat de koper van de aandelen in een vennootschap - reeds - activiteiten in die vennootschap zal (kunnen) inbrengen dan wel voor haar rekening en risico zal (kunnen of willen) doen uitoefenen alvorens hij die aandelen althans het economische belang daarbij heeft verworven. Dat het bij eiseres, wat de bemiddelingsactiviteiten voor [J Ltd.] betreft, anders is gegaan, acht de rechtbank op grond van hetgeen door en namens eiseres is aangevoerd en uit de geding-stukken naar voren is gekomen, niet aannemelijk geworden.

4.9.2. Bij dit oordeel heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.

Uit de in 2.8 en 2.11 deels aangehaalde en in 2.9 vermelde stukken leidt de rechtbank af dat de bemiddelingswerkzaamheden tussen ISOA en [J Ltd.], zowel in de periode vóór 11 november 1993 als in de periode daarna, tot en met het sluiten van de Hire Agreement op 16 februari 1994, door [A] voor rekening van zijn eenmanszaak [I] zijn geschied en dat de provisie voor die bemiddeling - in elk geval aanvankelijk - ook is genoten door [A] ten behoeve van [I]. Dat [A] die activiteiten op een zeker moment in eiseres heeft ingebracht dan wel voor rekening en risico van eiseres is gaan drijven, acht de rechtbank aannemelijk; zij stelt het tijdstip daarvan, gelet op de diverse overgelegde facturen van eiseres aan [J Ltd.] wegens de maandelijks verschuldigde provisie voor de '[K]' (gedagtekend vanaf 19 april 1994 en over een periode aanvangende 1 april 1994), omstreeks, althans niet vóór 1 april 1994.

Uit de overige gedingstukken kan niet een eerder zodanig tijdstip worden afgeleid. Het door [J Ltd.] opstelde overzicht (gedagtekend 27 januari 1995) van betaalde commissies ter zake van de '[K]' en de '[J Ltd.] Progress' over de periode 15 februari 1994 tot 11 januari 1995 is gericht aan '[X] Ltd.', acht de rechtbank in dit verband geen aanwijzing voor het tegendeel.

De overige door eiseres overgelegde bescheiden betreffen onder meer (kopieën van) diverse facturen van [B B.V.] aan [J Ltd.], per adres Centrale Opvang Asielzoekers (hierna: COA), gedateerd in de periode 6 april 1994 tot 30 mei 1994, voor liggeld en kaderuimte over de periode 23 maart 1994 tot en met 19 mei 1994; een fax van 15 april 1994 van [B B.V.] aan COA omtrent de kaderuimte voor de '[J Ltd.] Progress'; en een factuur van 26 mei 1994 van eiseres aan [B B.V.] in verband met de ligplaats van de '[J Ltd.] Progress'. Deze stukken werpen geen ander licht op de onderhavige kwestie en bevestigen veeleer dat eiseres niet vóór 1 april 1994 bij de werkzaamheden ten behoeve van [J Ltd.] was betrokken. Dit geldt evenzeer voor de overige door eiseres ingebrachte (bewijs)stukken.

Tot slot is, voorzover eiseres zulks heeft bedoeld te stellen, aan de omstandigheid dat de controlerend ambtenaar in 1998 heeft geconstateerd dat reeds vóór de aanvang van het boekjaar 1994/1995 door haar omzet is behaald, niet de conclusie te verbinden dat dit vóór 1 april 1994 is geschied.

4.9.3. Het tijdstip van de overdracht van het economische belang bij de aandelen in eiseres aan [A] valt naar het oordeel van de rechtbank niet eenduidig vast te stellen. Tussen partijen staat vast dat die overdracht - naar eiseres ter zitting heeft beaamd - in ieder geval (ruim) vóór 20 mei 1994 was gelegen. Dit volgt ook uit de in 2.11 deels geciteerde aanhef van de akten van levering. Dat de hier bedoelde overdracht ná 1 april 1994 (het tijdstip dat in deze heeft te gelden als de datum waarop de bemiddelingsactiviteiten in eiseres zijn ingebracht althans voor haar rekening en risico zijn gekomen) was gelegen, is naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet aannemelijk geworden.

Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voor die overdracht, naar eiseres heeft gesteld en verweerder niet heeft betwist, in 1993 enkel nog de toestemming van [C B.V.] als laatste van de verkopende aandeelhouders nodig was. Die toestemming is kennelijk, nu de eerste conceptakte van levering toen is opgemaakt en zulks ook uit de eigen stellingen van eiseres kan worden afgeleid, - uiterlijk - op 21 maart 1994 verstrekt. Mitsdien moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat het economische belang bij de aandelen in eiseres uiterlijk op of omstreeks die datum op [A] is overgegaan. Diens fax van 5 mei 1994 aan de notaris, mr. [...] , is in zoverre - slechts - als een bevestiging daarvan te beschouwen.

4.9.4. Op grond van het in 4.9.1 tot en met 4.9.3 overwogene komt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt, en dat ook anderszins niet aannemelijk is geworden, dat zij direct voorafgaand aan de aandeelhouderswisseling een materiële onder-neming dreef.

4.10. Voor dat geval heeft zij subsidiair gesteld dat de terugwerkende kracht van artikel 20a Wet Vpb in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zij heeft daartoe verwezen naar (in het bijzonder paragraaf 4.1.1 van) de memorie van antwoord bij het Wetsvoorstel ondernemerspakket 2001.

4.11.1. Naar het oordeel van de rechtbank gaat dit beroep van eiseres niet op.

Indien de aanspraak op verliesverrekening al kan worden aangemerkt als een eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, dan kan toch niet worden gezegd dat de wetgever door de beperking van die aanspraak op de in artikel XIV van de Wet onder-nemerspakket 2001 bepaalde wijze daarop een ongeoorloofde inbreuk heeft gemaakt (vergelijk HR 7 december 2007, nr. 43 258, V/N 2007/59.11). De omstandigheid dat in casu geen sprake is van het misbruik - handel in een verliesvennootschap - op de bestrijding waarvan de onderhavige wetgeving in de eerste plaats ziet, en evenmin van ander speculatief handelen, maakt dit niet anders.

4.11.2. Dat het per 1 juli 1993 verrekenbare aanloopverlies in de brief van verweerder van

3 januari 1996 expliciet is vastgesteld en in de uitspraak van het gerechtshof te

's-Gravenhage is bevestigd, leidt niet tot een ander oordeel en in elk geval niet tot het oordeel dat de indertijd aan verrekening van dat verlies verbonden voorwaarden niet zouden kunnen worden gewijzigd.

4.12. Eiseres heeft ten slotte, in haar pleitaantekeningen, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 22 september 2006, nr. 42 444, BNB 2007/27, nog een beroep gedaan op een redelijke wetsuitleg. Hiermee miskent zij naar het oordeel van de rechtbank dat de door de Hoge Raad in genoemd arrest gegeven uitleg van het tweede lid van artikel 20a Wet Vpb is gebaseerd op de omstandigheden dat (in de hem voorgelegde casus) de rechtstreekse aandeelhouder/vennootschap van de verliesvennootschap haar aanvankelijke belang van - wèl - meer dan een derde deel had uitgebreid tot 100% en dat oorspronkelijk (in het wets-ontwerp dat heeft geleid tot de invoering van dit artikel) in artikel 20a Wet Vpb een uitzondering was opgenomen voor verhangingen binnen concern, welke uitzondering bij de eerste nota van wijziging is komen te vervallen omdat daarin geacht werd reeds te zijn voor-zien ingevolge een versoepeling van de behandeling van bepaalde interne aandeelhouders-wisselingen in het tweede lid, onderdeel b. Van een zodanige, althans een met de in die casus aan de orde zijnde vergelijkbare, situatie is in het onderhavige geval geen sprake. De recht-bank ziet dan ook geen aanleiding voor een analoge toepassing van het arrest BNB 2007/27. Dat het bij de uitbreiding van het belang van [A], evenals bij dat van de belangheb-bende in het genoemde arrest, meer gaat om de vergroting van de betrokkenheid bij de verliesvennootschap (eiseres) dan om te profiteren van de nog openstaande verliezen, is op zichzelf onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

4.13. Al het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep van eiseres ongegrond is. De rechtbank zal aldus beslissen.

5. Proceskosten

De rechtbank acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de kosten van deze procedure.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 22 mei 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E.F. Faase, voorzitter, mr. J. den Boer en mr. J.P.F. Slijpen, rechters, in tegen-woordigheid van mr. L.M. Holdert, griffier.

Deze uitspraak is bij verhindering van mr. E.F. Faase ondertekend door mr. J.P.F. Slijpen.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.