Rechtbank 's-Gravenhage, 09-05-2008, BD5998, AWB 06/8709 LB/PVV
Rechtbank 's-Gravenhage, 09-05-2008, BD5998, AWB 06/8709 LB/PVV
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 9 mei 2008
- Datum publicatie
- 2 juli 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2008:BD5998
- Zaaknummer
- AWB 06/8709 LB/PVV
Inhoudsindicatie
Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen (WVA). Tijdvak 2002/2003.
De WVA en de Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering bevatten geen termijn of een tijdstip waarbinnen noch een tijdstip of gebeurtenis waarvóór de keuze voor het in aanmerking nemen van het vereenvoudigde S&O-loon moet zijn gemaakt. De rechtbank verwerpt het standpunt van verweerder dat in de verplichting tot het voegen van de S&O-administratie bij de loonadministratie binnen twee maanden na afloop van het kalenderjaar besloten ligt dat de inhoudingsplichtige binnen dezelfde termijn moet kiezen voor het het vereenvoudigde S&O-loon. Geen regel in het fiscale bestuurs(proces)recht staat, behoudens een andersluidend wettelijk voorschrift dat met betrekking tot de keuze voor het vereenvoudigde S&O-loon ontbreekt, eraan in de weg dat een belanghebbende in zijn bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag een keuze maakt die hij ook eerder had kunnen maken, bijvoorbeeld in de aangifte of in een tegen de afdracht op aangifte ingediend bezwaar.
Uitspraak
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/8709 LB/PVV
Uitspraakdatum: 9 mei 2008
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X.] BV, gevestigd te [Z.], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te [P.] verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 24 februari 2005 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd voor het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2003 ten bedrage van € 11.699 (hierna: de naheffingsaanslag). Tegelijkertijd heeft verweerder bij beschikking een boete ten bedrage van € 1.170 opgelegd, alsmede bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 794 (hierna tezamen: de beschikkingen).
1.2. Eiseres heeft tegen de naheffingsaanslag en de beschikkingen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij brieven van 28 augustus en 8 september 2006, welke brieven naar het oordeel van de rechtbank tezamen de uitspraak op het bezwaar van eiseres vormen, de naheffingsaanslag, de boete en de heffingsrente verminderd tot respectievelijk tot € 6.484, € 648 en € 451.
1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 7 september 2006 beroep ingesteld. Het beroepschrift is op 12 september 2006 ontvangen bij de rechtbank Utrecht. De griffier van die rechtbank heeft het beroepschrift doorgezonden naar deze rechtbank.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2008 te Den Haag. Namens eiseres is daar verschenen [gemachtigden]. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigden].
2. Feiten
2.1. Sinds haar oprichting in het jaar 2000 drijft eiseres een onderneming op het gebied van informatie- en communicatietechnologie en automatisering. Eiseres had in 2002 elf werknemers in dienst. Een gedeelte van de werkzaamheden kan worden aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk. Aan eiseres is voor kalenderjaar 2002 een S&O-verklaring verstrekt. In deze verklaring is vermeld dat het maximale S&O-loon € 148.348 bedraagt en de maximale S&O-afdrachtvermindering € 71.017.
2.2. Eiseres heeft voor het jaar 2002 in de eindafrekeningsaangifte voor de loonbelasting en premies volksverzekeringen (hierna gezamenlijk: loonheffing) op de af te dragen loonheffing een S&O-afdrachtvermindering ten bedrage van € 51.935 in mindering gebracht. In augustus 2004 heeft verweerder bij eiseres een boekenonderzoek uitgevoerd. Naar aanleiding van het boekenonderzoek is de thans in geding zijnde naheffingsaanslag opgelegd waarin de toegepaste S&O-afdrachtvermindering met een bedrag van € 10.995 is gecorrigeerd. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is deze correctie verminderd tot € 6.848.
2.3. Na de vermindering van de naheffingsaanslag bij de uitspraak op bezwaar heeft deze uitsluitend nog betrekking op het jaar 2002. Het aantal S&O-uren, het S&O-loon en de S&O-afdrachtvermindering voor dat jaar zijn gesteld op respectievelijk 776, € 16.129 en € 11.291.
3. Geschil
3.1. In geschil zijn het bedrag van de S&O-afdrachtvermindering voor het jaar 2002, alsmede de bij de vaststelling van de naheffingsaanslag voor dat jaar opgelegde boete en in rekening gebrachte heffingsrente.
3.2. Met betrekking tot de naheffingsaanslag spitst het geschil zich toe op de vraag of de S&O-afdrachtvermindering met toepassing van de vereenvoudigde berekeningsmethode kan worden berekend. Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, is nog in geschil van welk aantal uren moet worden uitgegaan bij de normale berekeningsmethode.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 21, eerste lid, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: Wet VA) is, voor zover hier van belang, de S&O-afdrachtvermindering van toepassing met betrekking tot werknemers die direct betrokken zijn bij werk dat bij S&O-verklaring is aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk. De afdrachtvermindering beloopt 40 percent van het loon dat door die werknemers ter zake van deze werkzaamheden in het kalenderjaar is genoten (hierna: het normale S&O-loon).
Op grond van het bepaalde in het tweede lid van dat artikel wordt het in het eerste lid vermelde percentage van 40 vervangen door 70 indien de inhoudingsplichtige in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen inhoudingsplichtige was en voor die periode met betrekking tot ten hoogste twee kalenderjaren een S&O-verklaring is afgegeven.
4.2. Op grond van het bepaalde in artikel 22, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering (hierna: de Uitvoeringsregeling) mag de inhoudingsplichtige, in afwijking van artikel 21, eerste lid, tweede volzin, van de Wet VA, ter berekening van de S&O-afdrachtvermindering in plaats van het normale S&O-loon, het vereenvoudigde S&O-loon in aanmerking nemen.
Op grond van het bepaalde in het tweede lid van dat artikel is het vereenvoudigde S&O-loon het door de werknemer die S&O-werk verricht in het kalenderjaar genoten loon uit tegenwoordige dienstbetrekking vermenigvuldigd met het aantal uren dat door deze werknemer gedurende dat jaar is besteed aan S&O-werk en gedeeld door 1750.
4.3. Op grond van het bepaalde in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder f, van de Uitvoeringsregeling voegt de inhoudingsplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven, binnen twee maanden na afloop van het kalenderjaar waarin het S&O-werk is verricht, aan de loonadministratie de administratie toe met betrekking tot het in dat jaar verrichte S&O-werk. De administratie bevat de per werknemer het door deze ter zake van het S&O-werk genoten loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, dan wel het vereenvoudigde S&O-loon.
4.4. Partijen zijn eenparig van mening dat in het onderhavige geval de S&O-afdrachtvermindering 70% van het S&O-loon bedraagt. De rechtbank sluit zich aan bij dit gezamenlijke standpunt van partijen, waarvan niet is gebleken dat het op een onjuiste rechtsopvatting berust.
4.5. De Wet VA en de Uitvoeringsregeling bevatten geen termijn waarbinnen noch een tijdstip of gebeurtenis waarvóór de keuze voor het in aanmerking nemen van het vereenvoudigde S&O-loon moet zijn gemaakt. Het standpunt van verweerder dat in de verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder f, van de Uitvoeringsregeling ligt besloten dat de keuze voor het in aanmerking nemen van het vereenvoudigde S&O-loon binnen twee maanden na afloop van het kalenderjaar moet worden gemaakt, onderschrijft de rechtbank niet. De verplichting om de onder 4.3 gemelde gegevens toe te voegen aan de loonadministratie beperkt niet de mogelijkheid om een keuze inzake het in aanmerking te nemen loon te maken. In de tekst noch in doel en de strekking van genoemde bepalingen is steun te vinden voor de opvatting dat de keuze voor het in aanmerking nemen van het vereenvoudigde S&O-loon niet meer kan worden gemaakt nadat de administratie met betrekking tot het S&O-loon is toegevoegd aan de loonadministratie.
4.6. De naheffingsaanslag is een correctie van verweerder op de door eiseres in april 2003 ingediende eindafrekeningsaangifte. De eindafrekeningaangifte vermeldt de hoogte van de door eiseres af te dragen loonheffing over het jaar 2002, waarbij eiseres is uitgegaan van een vermindering van de af te dragen loonheffing op grond van de Wet VA. Eiseres heeft bij de berekening van het bedrag van de vermindering niet het vereenvoudigde S&O-loon in aanmerking genomen. Eiseres heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen de afdracht van loonheffing op de eindafrekeningsaangifte.
4.7. De rechtbank is van oordeel dat het eiseres vrijstaat om in haar bezwaar tegen de naheffingsaanslag met betrekking tot de berekening van de S&O-afdrachtvermindering (alsnog) voor het vereenvoudigde S&O-loon te kiezen. Geen regel in het fiscale bestuurs(proces)recht staat immers, behoudens een andersluidend wettelijk voorschrift dat met betrekking tot de keuze voor het vereenvoudigde S&O-loon ontbreekt, eraan in de weg dat een belanghebbende in zijn bezwaarschrift tegen een naheffingsaanslag een keuze maakt die hij ook in een eerder stadium had kunnen maken, bijvoorbeeld in de aangifte of in een tegen de afdracht op aangifte ingediend bezwaar.
4.8. Uit het voorgaande volgt dat bij de beoordeling van de juistheid van de naheffingsaanslag moet worden uitgegaan van de vereenvoudigde berekeningsmethode.
4.9. Partijen huldigen beide het standpunt dat indien de vereenvoudigde berekeningsmethode van toepassing is, de naheffingsaanslag en de beschikkingen dienen te worden vernietigd. De rechtbank sluit zich aan bij dat standpunt, dat naar haar oordeel in overeenstemming is met de toepasselijke wettelijke bepalingen.
4.10. Het beroep is gegrond.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- herroept de naheffingsaanslag en de beschikkingen en bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 281 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 9 mei 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van mr. F. Mulder, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.