Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 06-06-2008, BD6555, AWB 06/5105 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 06-06-2008, BD6555, AWB 06/5105 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
6 juni 2008
Datum publicatie
11 juli 2008
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2008:BD6555
Zaaknummer
AWB 06/5105 IB/PVV

Inhoudsindicatie

Verlies uit het ter beschikking stellen van vorderingen aan BV niet aannemelijk gemaakt. Eiser stelt dat hij na het overlijden van zijn vader onvolwaardige vorderingen op zijn BV heeft overgenomen van zijn moeder en dat hij op zakelijke gronden de nominale waarde heeft betaald. In zijn aangifte IB heeft eiser een verlies uit het ter beschikking stellen van vorderingen aan zijn BV opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij dit verlies heeft behaald. De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de vorderingen op zijn BV heeft verkregen. Verder oordeelt de rechtbank dat voor zover eiser de vorderingen op zijn BV wel heeft verkregen, hij deze vorderingen tegen de waarde in het economisch verkeer op zijn tbs balans had moeten activeren. De rechtbank acht het aannemelijk dat de waarde van de vorderingen nihil is, zodat er geen grond tot afwaardering is.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/5105 IB/PVV

Uitspraakdatum: 6 juni 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft op 20 mei 2005 aan eiser voor het jaar 2002 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) met aanslagnummer [nummer] opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 70.000.

1.2. Eiser is hiertegen op 9 maart 2005 in bezwaar gekomen.

1.3. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 april 2006 de aanslag gehandhaafd.

1.4. Eiser heeft daartegen bij brief van 22 mei 2006, ontvangen bij de rechtbank op 23 mei 2006, beroep ingesteld.

1.5. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.6. Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2008 te 's-Gravenhage.

1.8. Namens eiser zijn daar verschenen drs. [...] en [...]. Namens verweerder is verschenen [...].

1.9. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiser is directeur en enig aandeelhouder van [A] B.V. De oorspronkelijke activiteiten van [A] B.V. bestonden uit het aannemen van sloopwerken, het monteren en demonteren van bouwwerken en de handel in en verwerking van schroot. In de toelichting op de jaarrekening 1999 van [A] B.V. staat:

' (...) Eind van het jaar 1999 is deze onderneming beëindigd en zijn de activa overgedragen. Sindsdien houdt de onderneming zich bezig met consultancydiensten.'

In de toelichting op de jaarrekening 2003 van [A] B.V. staat:

'(...) Tot en met eind 2001 hield de vennootschap zich bezig met sloopwerken. Vanaf 2002 worden acquisitiewerkzaamheden ten behoeve van een derde partij verricht'.

2.2. Op [datum] 1999 is de vader van eiser overleden. Tot de nalatenschap behoorden alle aandelen in [B] Sr. Beheer B.V (hierna: [B] Beheer B.V.). Er waren drie erfgenamen, te weten eiser en zijn twee broers.

2.3. Ten tijde van het overlijden van de vader van eiser had [A] B.V. een schuld aan [B] Beheer B.V.

2.4. De verdeling van de nalatenschap is namens de executeur-testamentair door PricewaterhouseCoopers N.V. in hoofdlijnen in een brief van 12 november 2001 vastgelegd. In deze brief staat onder meer:

'INLEIDING

In nauw overleg met (...) adviseurs van de erven, is door de fiscus ten behoeve van de successieaangifte de waarde van de aandelen van [B] Beheer B.V. bepaald op f 4.400.000.

(...)

Ten behoeve van de verdeling van de boedel over de erfgenamen is steeds als

uitgangspunt gehanteerd dat de vorderingen van [B] Beheer B.V. op [B] Verhuur B.V. en [A] B.V. als volwaardig moeten worden aangemerkt. Vorenstaand uitgangspunt in aanmerking nemende bedraagt de waarde van [de] totale boedel f 9.169.079.

(...)

UITGANGSPUNTEN

Terzake de verdeling is rekening te houden met de navolgende uitgangspunten:

(...)

- de heren [broer 1 eiser] en [broer 2 eiser] dienen zakelijk te worden gescheiden van [eiser], zowel

binnen de vennootschappen als in privé;

- rekening dient te worden gehouden met de leningen van [eiser] van mevrouw [moeder van eiser].

(...)

UITWERKING

Gekozen is in dit schrijven voor een uitwerking in hoofdlijnen. Nadere gedetailleerde

uitwerking dient plaats te vinden in de vorm van diverse overeenkomsten. In

hoofdlijnen kan de boedelverdeling als volgt worden geëffectueerd, gebaseerd op

vorenvermelde uitgangspunten:

- De aandelen van [B] Beheer B.V. worden verdeeld over de drie erfgenamen.

- Mevrouw [moeder van eiser] neemt de lening in privé op [A] over van [B] Beheer B.V.

- Het stemrecht en de dividenduitkeringen op de aandelen van [eiser] in [B] Beheer B.V. worden in pandrecht overgedragen aan mevrouw [moeder van eiser] ter zekerheid van haar vorderingen op [eiser] en/of [A] B.V. Na afbetaling van de schulden worden de aandelen ter verkoop aangeboden aan mevrouw [moeder van eiser]'.

2.5. Eiser heeft aanvullende afspraken gemaakt met zijn moeder, mevrouw [moeder van eiser], welke afspraken in hoofdlijnen zijn vastgelegd in een notitie van 30 november 2001 en waarin onder meer het volgende is vermeld:

'- [Eiser] heeft een schuld aan mevrouw [moeder van eiser] van in totaal circa f 2.600.000, nadat door mevrouw [moeder van eiser] de vordering van [B] Beheer B.V. op [A] B.V. van [eiser] is overgenomen.

- mevrouw [moeder van eiser] wordt gerechtigd in het vermogen van [B] Beheer B.V. zoals in de brief d.d. 12 november is beschreven.

- Mevrouw [moeder van eiser] is bereid het totaal van de vorderingen en schulden tussen haar en [eiser] per heden te fixeren op een bedrag van f 300.000 welke bedrag [eiser] aan mevrouw [moeder van eiser] is verschuldigd. Terzake dit bedrag dient een leningsovereenkomst te worden opgesteld. De overeenkomst zal rentedragend worden.'

2.6. Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV 2002 een bedrag van € 500.000 ten laste van het belastbaar inkomen uit werk en woning gebracht in verband met de afwaardering van door hem aan zijn vennootschap ter beschikking gestelde leningen;

2.7. De balans van [A] B.V. bestond per 31 december 1999 uit (in NLG):

2.8. Volgens de toelichting op de winst- en verliesrekening over 1999 van [A] B.V. bestonden de rentelasten in 1999 uit:

rentelasten

2.9. Voor het jaar 2002 is geen jaarrekening van [A] B.V. overgelegd. De balans van [A] B.V. bestond per 31 december 2003 uit (in €):

2.10. Eiser heeft zijn aangifte IB/PVV 2002 in februari 2005 digitaal ingediend. Door problemen in het computersysteem van de Belastingdienst is de binnenkomst niet in februari 2005 geregistreerd. Op 20 mei 2005 heeft verweerder de aanslag IB/PVV 2002 opgelegd zonder rekening te houden met de digitaal ingediende aangifte. Die aangifte is na het opleggen van de aanslag alsnog geregistreerd door het computersysteem van de Belastingdienst en verweerder heeft de aangifte vervolgens als een bezwaarschrift aangemerkt.

3. Geschil

3.1. In geschil is of eiser € 500.000 ten laste van zijn belastbaar inkomen uit werk en woning kan brengen in verband met de afwaardering van vorderingen op [A] B.V.

3.2. Eiser stelt dat hij in het kader van de boedelscheiding vorderingen op [A] B.V. op zakelijke voorwaarden heeft verkregen voor een prijs gelijk aan de nominale waarde van de vorderingen van € 1.242.831. Op basis van het voorzichtigheidsbeginsel kunnen de vorderingen - wegens vermoedelijke oninbaarheid - volgens hem in 2002 worden afgewaardeerd met € 500.000.

3.3. Verweerder stelt dat eiser vorderingen op [A] B.V. heeft verkregen tegen een opgeofferd bedrag van nihil, zodat afwaardering niet mogelijk is. Verweerder stelt dat hij ten onrechte geen rekening heeft gehouden met enkele overige elementen uit de aangifte welke niet in geschil zijn. De aanslag dient alsnog verminderd te worden.

3.4. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag tot nihil en vaststelling van een verlies uit werk en woning van € 440.608.

3.5. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.392.

3.6. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Naar het oordeel van de rechtbank dient de digitaal ingediende aangifte IB/PVV voor het jaar 2002 als tijdig ingekomen bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV voor dat jaar te worden aangemerkt (vergelijk Hoge Raad, 2 december 1992, nr. 27 590, BNB 1993/91).

4.2. Op grond van artikel 3.90 en artikel 3.92 Wet inkomstenbelasting 2001 is het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan een vennootschap waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang houdt, een activiteit waarvan de resultaten in de belastingheffing worden betrokken. Vaststaat dat eiser in 2002 een aanmerkelijk belang (in de hiervoor bedoelde zin) hield in [A] B.V. Eiser stelt dat hij in 2002, uit hoofde van aan [A] B.V. ter beschikking gestelde geldmiddelen, twee vorderingen op die vennootschap had en dat hij in dat jaar een negatief resultaat van € 500.000 op deze activiteit heeft behaald.

4.3. De rechtbank oordeelt dat eiser aannemelijk dient te maken dat hij dit negatieve resultaat heeft behaald. Hier is eiser naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

4.4. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij op 31 december 2002 (twee) vorderingen - met, naar eiser stelt, een nominaal bedrag van, in totaal, € 1.242.831 - op [A] B.V. had. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat, op welke datum, van wie, voor welk bedrag en onder welke voorwaarden hij deze vorderingen op [A] B.V. - van, naar hij stelt, [B] Beheer B.V. en zijn moeder, [moeder v eiser] - heeft verkregen. Eiser heeft weliswaar de in 2.4 en 2.5 deels geciteerde stukken van 12 en 30 november 2001 overgelegd, maar in deze brieven staan alleen bepaalde intenties van partijen in het kader van de scheiding en deling van de boedel van eisers vader. De overdracht van vorderingen is hiermee echter niet bereikt. Ook overigens, met de overige stukken en met hetgeen eiser ter zitting heeft verklaard, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij vorderingen op [A] B.V. heeft verkregen. Reeds om deze reden is het beroep ongegrond.

4.5. Ook voorzover eiser (in afwijking in zoverre van hetgeen hiervoor is overwogen: wèl) vorderingen op [A] B.V. heeft verkregen, is de rechtbank van oordeel dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ter zake van die vorderingen een verlies van € 500.000 ten laste van zijn inkomen uit werk en woning kan brengen. Bij dit oordeel neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Eiser diende bij aanvang van de activiteit een beginbalans op te maken en de vorderingen dienden daarop geactiveerd te worden tegen de waarde in het economische verkeer. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze waarde in het onderhavige geval gelijk was aan de nominale waarde en/of het door eiser gestelde opgeofferde bedrag. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de waarde in het economische verkeer van de gestelde vorderingen, en die door hem tussen november 2001 en het einde van het jaar 2002 zouden zijn verkregen, hoger was dan de waarde in het economische verkeer op 31 december 2002. Immers, naar de rechtbank uit de jaarrekeningen 1999 en 2003 van [A] B.V. afleidt, heeft zij haar oorspronkelijke activiteiten eind 1999, althans uiterlijk in mei 2002, gestaakt. Op 31 december 1999 was haar eigen vermogen f 2.661.635 negatief. Met de nieuwe activiteiten heeft [A] B.V. in 2003 een resultaat behaald van € 7.975 negatief. In de tussenliggende jaren heeft zij per saldo een (klein) verlies behaald. Naar blijkt uit de toelichting op de jaarrekening van [A] B.V. voor 2003 bedroeg het eigen vermogen van [A] B.V. op 31 december 2002 € 1.253.755 negatief. Per ultimo 2003 bedroeg het eigen vermogen van [A] B.V. € 1.261.730 negatief (zie onder 2.9). Dat in 2001 of 2002 stille reserves in de onderneming aanwezig waren is gesteld noch gebleken. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de onderhavige vorderingen, zo deze al door eiser zouden zijn verkregen, ten tijde van de verkrijging door eiser een waarde in het economische verkeer hadden van meer dan nihil. Dit houdt in dat er in 2002 geen grond is om enige afwaardering van de vorderingen ten laste van eisers belastbare inkomen uit werk en woning te brengen.

4.6. Verweerder is bij de uitspraak op bezwaar alleen ingegaan op het door eiser geclaimde verlies van € 500.000 en hij heeft geen rekening gehouden met de overige elementen uit de digitaal ingediende aangifte IB/PVV 2002. Verweerder stelt dat hier alsnog rekening mee gehouden dient te worden, hetgeen verder niet in geschil is. De rechtbank volgt verweerder in zijn conclusie en zal het belastbaar inkomen uit werk en woning derhalve nader vaststellen op € 59.392. Het beroep is in zoverre gegrond.

4.7. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, bij een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.392 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan eiser dient te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 38 aan hem vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 6 juni 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, mr. E.A.G. van der Ouderaa en mr. E.F. Faase in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Asperen, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.