Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 08-10-2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:16853 BG4992, AWB 08/2183

Rechtbank 's-Gravenhage, 08-10-2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:16853 BG4992, AWB 08/2183

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
8 oktober 2008
Datum publicatie
27 november 2008
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2008:BG4992
Zaaknummer
AWB 08/2183

Inhoudsindicatie

Eiser is in 2000 toegetreden als commanditair vennoot van A. In zijn aangifte voor dat jaar heeft hij een verlies van € 15.199 aangegeven ter zake van zijn deelname in A. De primitieve aanslag wordt opgelegd overeenkomstig de aangifte nadat verweerder informatie heeft gevraagd en verweerder in reactie daarop een deelnamebewijs in A en een filmverklaring heeft overgelegd. Het beroep betreft een navorderingsaanslag die verweerder ter zake van het verlies heeft opgelegd. Rechtbank Den Haag verwijst naar een eerder door haar gedane uitspraak in een soortgelijk geval maar vernietigt toch de navorderingsaanslag, omdat verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. Het beroep is gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/2183/IB/PVV

Uitspraakdatum: 8 oktober 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 7 februari 2008 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2000 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen van € 59.393 (f. 130.887; aanslagnummer [nummer 1]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2008.

Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. [...].

1 Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de navorderingsaanslag;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 242 en wijst de Staat aan als rechtspersoon die dit bedrag aan eiser moet voldoen;

- gelast dat de Staat het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.

2 Gronden

2.1. Eiser is in 2000 toegetreden als commanditair vennoot van de commanditaire vennootschap [A]. Bij onderhandse akten van 15 december 2000 zijn toetredingsovereenkomsten gesloten die zijn ondertekend door [B] als directeur van zowel de beherend als de commanditaire vennoot van [A] en de toetreders.

2.2. Voor de overige feiten met betrekking tot [A] verwijst de rechtbank naar de onderdelen 2.1 tot en met 2.8, 2.10 tot en met 2.20, 2.22 tot en met 2.32 en 2.34 van haar uitspraak van 6 november 2007, nummer AWB 06/8920 IB/PVV. Deze uitspraak behoort in geanonimiseerde vorm tot de stukken van het geding.

2.3. [A] heeft ter zake van de uitgifte van de participaties f.4.024.000 (503 participaties met een waarde f. 8.000) van de participanten ontvangen. Eiser bezat twee van deze participaties. In zijn aangifte voor het jaar 2000 heeft hij een verlies van € 15.199 (f. 33.496) aangegeven ter zake van zijn deelname in [A].

2.4. Bij brief van 23 oktober 2001 heeft de inspecteur van de Belastingdienst/[P2] het volgende aan eiser geschreven:

'Ik heb uw aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 in behandeling genomen. Om deze aangifte te kunnen beoordelen heb ik aanvullende informatie van u nodig. Hierna geef ik aan om welke informatie het gaat, waarbij de vetgedrukte tekst verwijst naar het betreffende onderwerp in de aangifte. (...)

Winst uit onderneming

Gaarne ontvang ik van u het bewijs van deelneming alsmede de hoogte van de deelneming in [A].

Uw reactie

(...) Als ik zal afwijken van uw aangifte, ontvangt u hierover een brief. Als ik niet hoef af te wijken van uw aangifte, ontvangt u binnenkort het aanslagbiljet.'

Eiser heeft in reactie hierop een kopie van zijn bewijs van deelname in [A] en een zogenoemde, van [C] afkomstige, filmverklaring aan verweerder gestuurd.

2.5. Met dagtekening 14 november 2001 heeft verweerder aan eiser een definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 opgelegd. Deze aanslag is overeenkomstig de door eiser ingediende aangifte vastgesteld.

2.6. Met dagtekening 1 juni 2005 heeft verweerder aan eiser een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 opgelegd. Het belastbare inkomen is als volgt berekend:

Definitieve aanslag € 44.194 (f. 97.391)

Correctie verlies [A] € 15.199 (f.33.496)

Navorderingsaanslag € 59.393 (f 130.887)

2.7. In geschil is:

a) of verweerder over een nieuw feit beschikt dat de navorderingsaanslag rechtvaardigt en zo ja;

b) of eisers participatie in [A] een bron van inkomen is en of [A] een onderneming heeft gedreven;

c) of de omstandigheid dat verweerder de in artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen genoemde termijn heeft overschreden grond oplevert voor vernietiging van de aanslag;

d) of verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel en/of het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden; en

e) of verweerder het vertrouwensbeginsel heeft geschonden.

Eiser concludeert, naar de rechtbank begrijpt, tot vernietiging van de navorderingsaanslag.

Geschilpunten a, b en d.

2.8. Zoals ter zitting besproken, volgt de rechtbank ter zake van de geschilpunten a, b en d de eerder door haar met betrekking tot de [A] zaken uitgezette lijn. De rechtbank verwijst hierbij naar de rechtsoverwegingen 4.2 tot en met 4.9, 4.12 tot en met 4.19 en 4.21 van haar hiervóór vermelde uitspraak van de meervoudige kamer van 6 november 2007, nummer AWB 06/8920 IB/PVV, LJN BC2340.

Vertrouwensbeginsel

2.9. Het opleggen van een navorderingsaanslag is niet mogelijk als dat strijd oplevert met het vertrouwensbeginsel; vergelijk HR 16 november 1977, nr. 18 512, BNB 1980/86 en HR 17 november 1993, nr. 29 291, BNB 1994/27. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de in 2.4 vermelde brief van verweerder en de omstandigheid dat verweerder, nadat eiser aan hem zijn bewijs van deelname in [A] en een filmverklaring heeft overgelegd, de aanslag in overeenstemming met eisers aangifte heeft vastgesteld bij eiser de indruk kunnen wekken dat verweerder bewust het standpunt heeft ingenomen dat eiser het verlies met betrekking tot [A] op zijn inkomen in aftrek kan brengen. Dit standpunt is niet zodanig in strijd met een juiste wetstoepassing dat eiser dat had moeten begrijpen. Verweerders stellingen, dat hij slechts een bewijs van deelname heeft gevraagd, dat het hier om een standaardvraag gaat en dat hij niet specifiek met eiser heeft gesproken over het bedrag noch over de vraag of het verlies aftrekbaar is, doen aan het vorenstaande oordeel niet af. Uit de in 2.4 vermelde brief heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs niet hebben moeten begrijpen, dat verweerder slechts een (zeer) beperkt onderzoek zou doen naar de juistheid van het door eiser in aftrek gebrachte bedrag en dat er wellicht de mogelijkheid bestond dat verweerder op grond van later aan hem ter beschikking gekomen informatie alsnog een navorderingsaanslag aan eiser zou kunnen opleggen. Voorts is gesteld noch gebleken dat er in dit geval sprake is van kwade trouw.

2.10. Gelet op hetgeen hiervoor in 2.9 is overwogen, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard. Het met c aangeduide geschilpunt behoeft geen behandeling meer.

2.11. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht te vergoeden kosten zijn de door eiser ter zitting aan de orde gestelde verlet- en reiskosten om de zitting bij te wonen. Hij heeft van deze kosten geen berekening of stukken overgelegd. De rechtbank schat de verletkosten op € 200 en de reiskosten op € 42, totaal € 242. De rechtbank ziet geen aanleiding een vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar toe te kennen nu gesteld noch gebleken is dat eiser hierom heeft verzocht vóórdat verweerder op het bezwaar had beslist.

Deze uitspraak is gedaan op 8 oktober 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.P.F. Slijpen, in tegenwoordigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.