Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 11-09-2008, BG5111, AWB 07/2414 SUCCR

Rechtbank 's-Gravenhage, 11-09-2008, BG5111, AWB 07/2414 SUCCR

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
11 september 2008
Datum publicatie
24 november 2008
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2008:BG5111
Zaaknummer
AWB 07/2414 SUCCR

Inhoudsindicatie

Successierecht. Bedrijfsopvolgingsfaciliteit bij verkrijging aanmerkelijk-belangaandelen in een B.V. die panden verhuurt welke door het destijds door de B.V. geëxploiteerde aannemingsbedrijf in de jaren '70 in eigen beheer zijn gebouwd.

Voor de beantwoording van de vraag of de werkzaamheid van de B.V. bestaat uit het onmiddellijk of middellijk beleggen van vermogen of daarmee overeenkomende werkzaamheid, als bedoeld in artikel 35b, tweede lid, onderdeel b, van de Successiewet 1956, moet worden aangesloten bij artikel 8, zevende lid, van de Wet Vpb 1969, zoals dat lid tot 1 januari 1998 gold.

Eiser heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die het oordeel rechtvaardigen dat de werkzaamheden van de B.V. meer omvatten dan het beleggen van vermogen of een daarmee overeenkomende werkzaamheid.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/2414 SUCCR

Uitspraakdatum: 11 september 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 23 februari 2007 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde aanslag in het recht van successie wegens een verkrijging in het jaar 2003 (aanslagnummer [nummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2008. Namens eiser zijn verschenen mr. [...] en mr. [...]. Namens verweerder is verschenen [A].

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1. Het geschil betreft de vraag of de werkzaamheid van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. [B] bestaat uit het onmiddellijk of middellijk beleggen van vermogen of daarmee overeenkomende werkzaamheid, als bedoeld in artikel 35b, tweede lid, onderdeel b, van de Successiewet 1956 (hierna: de Wet).

2.2. De hiervoor genoemde voorwaarde uit artikel 35b, tweede lid, onderdeel b, van de Wet is ontleend aan artikel 25, elfde lid, onderdeel b, van de Invorderingswet 1990 (tekst 2001), welke bepaling deel uitmaakte van de aan de bedrijfsopvolgingsfaciliteit voorafgaande en daarmee vergelijkbare bedrijfsopvolgingsregeling die tot 1 januari 2002 was neergelegd in de Invorderingswet 1990. De zinsnede is in voornoemd elfde lid, onderdeel b, opgenomen als gevolg van de Nota van Wijziging (Kamerstukken II, 1997/98, 25 688, nr. 7) bij het wetsontwerp van de Wet Wijziging van enkele belastingwetten c.a. 1998 (fiscale structuurversterking). In de Nota van Wijziging werden de in het oorspronkelijke wetsvoorstel voorkomende woorden 'een lichaam als omschreven in artikel 8, zevende lid, onderdeel b, van die wet (Rb: d.w.z. de Wet op de vennootschapsbelasting 1969; hierna: de Wet Vpb 1969)' vervangen door: een lichaam waarvan de feitelijke werkzaamheid bestaat in het, onmiddellijk of middellijk, beleggen van vermogen of daarmee overeenkomende werkzaamheid. Blijkens de toelichting werd deze wijziging ingegeven door het vervallen van artikel 8, zevende tot en met tiende lid, van de Wet Vpb 1969 ingevolge de (voorgestelde) Wet van 18 december 1997, Stb. 736, houdende wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 c.a. (aanpassing van de oudedagsreserve en de zelfstandigenaftrek alsmede vervallen van de vermogensaftrek).

2.3. Gelet op het overwogene onder 2.2 dient naar het oordeel van de rechtbank voor de beantwoording van de onder 2.1 opgeworpen vraag te worden aangesloten bij artikel 8, zevende lid, van de Wet Vpb 1969, zoals dat lid tot 1 januari 1998 gold.

2.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die het oordeel rechtvaardigen dat de werkzaamheden van de B.V. meer omvatten dan het beleggen van vermogen of een daarmee overeenkomende werkzaamheid. Eiser heeft niets concreets gesteld ten aanzien van de doelstelling en de feitelijke werkzaamheden van (bestuurders of personeel) van de B.V., het daarmee gemoeide tijdsbeslag en de behaalde rendementen. Evenmin zijn feiten en omstandigheden geteld waaruit kan worden afgeleid dat de werkzaamheden waren gericht op het verkrijgen van een waardestijging die, of een rendement dat hoger is dan bij normaal vermogensbeheer zou kunnen worden verwacht.

2.5. De omstandigheid dat de geëxploiteerde panden in het verleden door de B.V. zelf zijn gerealiseerd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Uit hetgeen daaromtrent ter zitting is verklaard, blijkt dat die realisatie in het begin van de jaren '70 van de vorige eeuw heeft plaatsgehad en dat omstreeks die tijd ook het door de B.V. gedreven aannemingsbedrijf is gestaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is de sindsdien tot 2003 verlopen periode te lang om nog enige samenhang tussen de exploitatie van de panden en het voorheen gedreven aannemingsbedrijf aan te kunnen nemen.

2.6. Ook de omstandigheid dat eiser in dienst is van de B.V. en dat de exploitatie geschiedt vanuit een gehuurd pand acht de rechtbank onvoldoende concreet en zwaarwegend om anders te oordelen dan hierboven onder 2.4 is gedaan.

2.7.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 11 september 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Holdert, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.