Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 11-09-2008, BG5142, AWB 07/3120 SUCCR

Rechtbank 's-Gravenhage, 11-09-2008, BG5142, AWB 07/3120 SUCCR

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
11 september 2008
Datum publicatie
25 november 2008
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2008:BG5142
Zaaknummer
AWB 07/3120 SUCCR

Inhoudsindicatie

Successierecht. Het door erflaatster handgeschreven, onderhands, ongedagtekend, niet ondertekend en niet aan een notaris in bewaring gegeven stuk is blijkens zijn inhoud erop gericht dat de daarin vastgelegde - door belanghebbende te verrichten - betalingen uit de nalatenschap pas zullen plaatsvinden na haar overlijden.

Het stuk moet worden aangemerkt als een uiterste wilsbeschikking in de zin van artikel 4:42 BW. Een uiterste wil dient door de erflater te worden ondertekend, op straffe van nietigheid (artikel 4:109, eerste lid, BW). Nu het door erflaatster opgestelde stuk niet is ondertekend, kunnen daaruit dus geen rechtens afdwingbare verplichtingen ontstaan. Het ontbreken van de handtekening kan niet op de voet van artikel 3:58 BW door bekrachtiging door een erfgenaam worden hersteld.

Het arrest van de Hoge Raad van 28 januari 1981, nr. 19 693, BNB 1981/88, ziet op een reeds tijdens het leven van de erflater overeengekomen en ingegane schenking. Dit is hier echter niet aan de orde, zodat het arrest toepassing mist.

Er is geen sprake van rechtens afdwingbare schulden en evenmin van een rechtsgeldig legaat of een rechtsgeldige testamentaire last.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/3120 SUCCR

Uitspraakdatum: 11 september 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 9 maart 2007 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde aanslag in het recht van successie wegens een verkrijging in het jaar 2005 (aanslagnummer [nummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2008. Namens eiser is verschenen [A] en namens verweerder is verschenen mr. [B].

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1. Erflaatster is op [datum] 2005 overleden en heeft niet bij testament over haar nalatenschap beschikt. Zij heeft in een handgeschreven, onderhands, ongedagtekend, niet ondertekend en niet aan een notaris in bewaring gegeven stuk te kennen gegeven dat aan een aantal met name genoemde personen en instellingen bedragen vrij van recht uit haar nalatenschap moeten worden betaald. Deze bedragen, in totaal € 59.602, zijn door eiser uit de nalatenschap voldaan. Het geschil betreft de vraag of eiser ter zake van deze betalingen een bedrag in mindering kan brengen op zijn verkrijging.

2.2. In de onder 2.1 geschetste omstandigheden is slechts aftrek mogelijk indien sprake is van een rechtens afdwingbare schuld ten laste van de erflaatster of van een rechtsgeldig legaat of een rechtsgeldige testamentaire last. Andere gronden voor aftrekbaarheid zijn niet gesteld of gebleken.

2.3. Het door eiseres opgestelde stuk is blijkens zijn inhoud erop gericht dat de daarin vastgelegde betalingen pas zullen plaatsvinden na haar overlijden. Het stuk is dus bedoeld als een beschikking die is bedoeld om eerst na het overlijden van erflaatster werking te hebben. Derhalve is sprake van een uiterste wilsbeschikking in de zin van artikel 4:42 BW en niet van een schuld ten laste van de erflaatster.

2.4. Een legaat en een testamentaire last zijn uiterste wilsbeschikkingen in de zin van artikel 4:42 BW. Een uiterste wil dient door de erflater te worden ondertekend, op straffe van nietigheid (artikel 4:109, eerste lid, BW). Nu het door erflaatster opgestelde stuk niet is ondertekend, kunnen daaruit dus geen rechtens afdwingbare verplichtingen ontstaan. Het ontbreken van de handtekening kan niet op de voet van artikel 3:58 BW door bekrachtiging door een erfgenaam worden hersteld. Het arrest van de Hoge Raad van 28 januari 1981,

nr. 19 693, BNB 1981/88, waarop eiser kennelijk doelt met zijn verwijzing naar aantekening 4.4.2 op artikel 20 in de Vakstudie Successiewet, ziet op een reeds tijdens het leven van de erflater overeengekomen en ingegane schenking. Dit is echter niet aan de orde. Het door eiser bedoelde arrest is dan ook niet van toepassing in de onderhavige situatie.

2.5. Het overwogene onder 2.3 en 2.4 brengt mee dat geen sprake is van rechtens afdwingbare schulden en evenmin van een rechtsgeldig legaat of een rechtsgeldige testamentaire last.

2.6. Het tegemoetkomende beleid, zoals genoemd in het verweerschrift en in de door eiser in zijn nader stuk aangehaalde aantekening 39 op artikel 33 in de Vakstudie Successiewet, bevat uitsluitend een tegemoetkoming voor het schenkingsrecht dat ter zake van schenkingen die na het overlijden worden gedaan ter uitvoering van een informele wens van de erflater is verschuldigd door de personen of instellingen aan wie die schenkingen zijn gedaan. Dat beleid is dus niet van toepassing op eiser, maar op de personen en instellingen aan wie hij de onder 2.1 genoemde betalingen heeft gedaan.

2.7. Indien en voor zover het beroep van eiser gericht is tegen de hoogte van het op de verkrijging toegepaste tarief van (gemiddeld) 61 percent faalt het eveneens. In zijn arrest van 19 oktober 2007, nr. 41 928, gepubliceerd in BNB 2008/17, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een dergelijke tariefstoepassing is toegestaan.

2.8. Ook hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd kan niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Dit geldt met name voor zijn beroep op de redelijkheid en billijkheid. Die beginselen kunnen de toepassing van de dwingend voorgeschreven bepalingen van de Wet niet opzij zetten. Evenmin staat het de rechter vrij de innerlijke waarde of de billijkheid van wettelijke bepalingen te beoordelen (Artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk).

2.9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 11 september 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Holdert, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a.de naam en het adres van de indiener;

b.een dagtekening;

c.een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d.de gronden van het hoger beroep.