Rechtbank 's-Gravenhage, 04-11-2008, BG5831, AWB 08/3118
Rechtbank 's-Gravenhage, 04-11-2008, BG5831, AWB 08/3118
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 4 november 2008
- Datum publicatie
- 2 december 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2008:BG5831
- Zaaknummer
- AWB 08/3118
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is een Besloten Vennootschap. Zij drijft een onderneming in de vorm van een vennootschap onder firma (hierna: v.o.f.). Per 1 juli 2002 treedt een van de vennoten uit en treedt een andere vennoot toe. De v.o.f. heeft zowel in de periode tot 1 juli 2002 als in de periode vanaf 1 juli 2002 verschillende investeringen gedaan. In geschil is of de toe-en uittreding van de vennoten tot gevolg heeft gehad dat een nieuw samenwerkingsverband is ontstaan, zodat de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek voor belanghebbende per samenwerkingsverband moet worden toegepast. De rechtbank is van oordeel dat aangesloten moet worden bij de vennootschapsakte. Nu in deze akte is bepaald, dat de v.o.f. ten opzichte van belanghebbende is blijven bestaan, moeten voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek de investeringen gedurende het jaar bij elkaar worden opgeteld.
Uitspraak
RECHTBANK ’S GRAVENHAGE, nevenzittingsplaats BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/3118
Uitspraakdatum: 4 november 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 28 augustus 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2002 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting naar een belastbaar bedrag van € 17.175.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2008.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, gemachtigde, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende drijft per 1 januari 1996 een onderneming in de vorm van een vennootschap onder firma (hierna: v.o.f.) met B.V.1 en B.V.2. Per 1 juli 2002 is B.V.1 uitgetreden uit de v.o.f. en is [de heer] toegetreden.
2.2. De v.o.f. heeft gedurende het onderhavige jaar verschillende investeringen gedaan. De investeringen van de v.o.f. in de periode van 1 januari 2002 tot 1 juli 2002 bedroegen € 48.133. De investeringen in de periode van 1 juli 2002 tot en met 31 december 2002 bedroegen € 250.327.
2.3. In de aangifte vennootschapsbelasting 2002 heeft belanghebbende een kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (hierna: investeringsaftrek) in aanmerking genomen van € 8.520. Deze investeringsaftrek is als volgt opgebouwd.
48.133 * 22% * 45% (= firma-aandeel) = € 4.766
250.327 * 3% * 50% (= firma-aandeel) = € 3.754
Totaal investeringsaftrek € 8.520
2.4. De inspecteur is van de aangifte afgeweken en heeft de investeringen voor toepassing van de investeringsaftrek over het gehele jaar bij elkaar opgeteld. Hierdoor bedroeg het percentage voor investeringsaftrek voor belanghebbende nihil. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur dit standpunt gehandhaafd.
2.5. In geschil is allereerst de vraag of door toe- en uittreding van de verschillende vennoten voor belanghebbende een nieuw samenwerkingsverband is ontstaan. Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, is in geschil of de investeringsaftrek voor belanghebbende per samenwerkingsverband moet worden berekend.
2.6. Voor de beantwoording van de eerste vraag dient naar het oordeel van de rechtbank te worden aangesloten bij het burgerlijk recht. Artikel 7A:1683 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt, dat een maatschap wordt ontbonden door opzegging van een vennoot aan de andere vennoten. In de vennootschapsakte tussen de vennoten kan van deze bepaling worden afgeweken. De vennootschapsakte bepaalt hierover in artikel 3 het volgende.
Artikel 3 Duur
De vennootschap is aangevangen op 1 januari 1996. Zij is aangegaan voor onbepaalde tijd. Ieder van de vennoten heeft, mits te goeder trouw, de bevoegdheid de vennootschap te zijnen opzichte te doen eindigen door opzegging aan zijn medevennoot bij aangetekend schrijven of bij deurwaardersexploit, zulks met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste zes maanden. Deze opzegging kan alleen geschieden tegen het einde van het boekjaar.
Voorts is in artikel 13 van de vennootschapsakte het volgende bepaald.
Artikel 13 Einde der vennootschap
1. De vennootschap eindigt, behoudens de hierna vermelde:
a. door opzegging overeenkomstig artikel 3, in welk geval de vennootschap eindigt ten opzichte van de vennoot aan wie is opgezegd;
2.7. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de vennootschapsakte de v.o.f. c.q. het samenwerkingsverband ten opzichte van de uittredende vennoot geëindigd, maar ten opzichte van de overige vennoten blijven bestaan. Nu de v.o.f. ten opzichte van belanghebbende is blijven voortbestaan, dienen naar het oordeel van de rechtbank de investeringen in 2002 voor toepassing van de investeringsaftrek voor belanghebbende bij elkaar te worden opgeteld. Aan beantwoording van de tweede vraag onder 2.5. komt de rechtbank dan niet meer toe.
2.8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
2.9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 4 november 2008 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. drs. I.E. van Eerd, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.