Rechtbank 's-Gravenhage, 27-11-2008, BG7417, AWB 06/6619 IB/PVV
Rechtbank 's-Gravenhage, 27-11-2008, BG7417, AWB 06/6619 IB/PVV
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 27 november 2008
- Datum publicatie
- 6 januari 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2008:BG7417
- Zaaknummer
- AWB 06/6619 IB/PVV
Inhoudsindicatie
Navordering IB/PVV 1998. Geen stakingswinst wegens goodwill bij terugverkoop supermarkt in verband met overname van een andere supermarkt van hetzelfde concern.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/6619 IB/PVV
Uitspraakdatum: 27 november 2008
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 1998 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer]) opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 267.342 alsmede bij beschikking een boete van fl. 68.222. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 20 juni 2006 de navorderingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot fl. 61.669.
1.2. Eiseres heeft daartegen bij brief van 28 juli 2006, door de rechtbank ontvangen op 31 juli 2006, beroep ingesteld. Het beroep is aangevuld bij brieven van 29 augustus en 24 november 2006. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2008 te 's-Gravenhage.
Namens eiseres is verschenen mr. [...] en namens verweerder is verschenen [...], bijgestaan door [...].
Ter zitting zijn tevens behandeld de beroepen van eiseres inzake de aan haar opgelegde navorderingsaanslagen inkomstbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1996 en 1997 (zaaksnummers AWB 06/6614 IB/PVV en AWB 06/6617 IB/PVV). Tevens zijn ter zitting behandeld de beroepen van [echtgenoot] inzake de aan hem opgelegde (navorderings)aanslagen voor de jaren 1996, 1997, 1998 en 2000 (zaaksnummers AWB 06/6609 IB/PVV, AWB 06/6611 IB/PVV, AWB 06/6612 IB/PVV en AWB 06/6613 IB/PVV).
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.1. Eiseres exploiteert sinds 8 mei 1995 tezamen met haar echtgenoot in de vorm van een vennootschap onder firma een supermarktbedrijf te [plaats 3]. Op 7 april van dat jaar hebben zij het supermarktbedrijf gekocht van het [A]-concern.De desbetreffende koopovereenkomst luidt voorzover hier van belang als volgt:
"De ondergetekenden:
De besloten vennootschap [A] B.V., (...) hierna te noemen "Verkoopster",
en De heer [echtgenoot] en [eiseres], gezamenlijk wonende te [plaats 2] aan het [a-staat 1 ], hierna, zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk, te noemen "Koper".
Overwegende:
A. dat Verkoopster wenst te verkopen aan Koper de tot het bedrijfspand waarin haar supermarktbedrijf te [plaats 3] aan de [b-straat 1] is gevestigd behorende afbouwkosten, alsmede alle, niets uitgezonderd, tot het bedrijf behorende en aanwezige inventarisstukken en voorts de bij de aanvaarding door Koopster aanwezige voorraad courante goederen;
B. dat deze verkoop en koop zal worden bepaald volgens onderstaande voorwaarden.
Komen als volgt overeen:
Artikel 1. Koopsom
Verkoopster heeft per heden verkocht aan Koper, gelijk Koper heeft gekocht van Verkoopster de tot het bedrijfspand waarin het supermarktbedrijf van Verkoopster te [plaats 3] aan de [b-straat 1] is gevestigd behorende afbouwkosten voor de koopsom groot f 525.000,- (zegge: vijfhonderdvijfentwintigduizend gulden), alsmede alle, niets uitgezonderd tot het bedrijf behorende en aanwezige inventarisstukken volgens aangehechte specificatie voor de koopsom groot f 485.000,- (zegge: vierhonderdvijfentachtigduizend gulden).
Totale koopsom derhalve f 1.010.000,- (zegge: éénmiljoen tienduizend gulden)."
2.2. Tegelijk met de koopovereenkomst hebben eiseres en haar echtgenoot een samenwerkingsovereenkomst gesloten met [A]. Een aanhangsel bij de samenwerkingsovereenkomst luidt voorzover hier van belang als volgt:
"Overwegende:
A. dat in onderhavige aanhangsel tevens onder [A] wordt verstaan de besloten vennootschap [A] Delta B.V., statutair gevestigd te [plaats 4];
B. dat de Ondernemer het supermarktbedrijf gevestigd te [plaats 3] aan het [b-straat 1] wenst over te nemen, met ingang van 8 mei 1995;
C. dat de Ondernemer naast betaling van de overnamesom groot f 1.010.000,- (zegge: éénmiljoen tienduizend gulden) nog verschuldigd is aan [A] een bedrag groot ƒ 1.200.000,- (zegge: één miljoen tweehonderdduizend gulden) - zijnde de overnamesom van het bij bovengenoemde supermarktbedrijf behorende goodwill - als nabetaling koopsom;
D. dat deze nabetaling geheel of gedeeltelijk zal plaatsvinden indien er sprake is van overwinst of van liquidatiewinst.
Komen als volgt overeen:
Artikel 1. Nabetaling koopsom
Het is de Ondernemer bekend dat hij een bedrag van maximaal f 1.200.000,- (zegge: éénmiljoen tweehonderdduizend gulden) verschuldigd is aan [A] en/of hiermede gelieerde groothandelsbedrijven zonder bijberekening van rente, indien uit de in artikel 3 lid c van deze samenwerkingsovereenkomst genoemde balansrapporten van enig boekjaar blijkt, dat er sprake is van overwinst of van liquidatiewinst.
Met overwinst wordt bedoeld de nettowinst in enig boekjaar boven f 100.000,- (zegge: éénhonderdduizend gulden).
(...)
Met liquidatiewinst wordt bedoeld, de winst die ontstaat bij verkoop van het bedrijf of een gedeelte daarvan, voor een prijs welke de boekwaarde overtreft, inclusief eventuele goodwill-sommen.
De Ondernemer is alsdan verplicht op eerste verzoek aan [A] en/of hiermede gelieerde groothandelsbedrijven te voldoen: het restant van het verschuldigde bedrag met een maximumbedrag van f 1.200.000,- (zegge: éénmiljoen tweehonderdduizend gulden)."
2.3. Een op de onder 2.1 genoemde verkoop betrekking hebbende brief van [A] aan eiseres van 23 maart 1995 vermeldt onder meer het volgende:
" Hierbij bevestigen wij hetgeen wij met u zijn overeengekomen:
1. De datum van overname van het supermarktbedrijf is in onderling overleg vastgesteld op 1 mei 1995.
2. De koopsom bedraagt f. 1.010.000,-. De specifikatie van de koopsom is als volgt:
- huurrechten f 525.000,-
- inventaris f 485.000,-
De betaling van de koopsom zal plaatsvinden op de overnamedatum.
Daarnaast zijn wij met u overeengekomen dat u aan ons een bedrag verschuldigd bent van f 1.200.000,-, zijnde een nabetaling op de koopsom. Deze nabetaling zal door u aan ons worden voldaan indien er sprake is van overwinst, danwel liquidatiewinst.
- Onder overwinst wordt verstaan het gedeelte van de nettowinst -voor belasting - boven de
f 100.000,- per jaar, de overwinst zal worden vastgesteld aan de hand van het fiscale jaarverslag;
- Onder liquidatiewinst wordt verstaan een eventuele verkoopprijs van uw supermarkt welke de boekwaarde overtreft.
Een en ander zal worden vastgelegd in een aanhangsel op de samenwerkingsovereenkomst.
(...)
7. U heeft kennis genomen van de inhoud van onze samenwerkingsovereenkomst en het aanhangsel nabetaling koopsom en u heeft zich bereid verklaard deze samenwerkingsovereenkomst en het aanhangsel tussen u en [A] Groothandel B.V. voor de overname van de supermarkt voor akkoord te ondertekenen.
8. Indien u binnen 5 jaar vanaf de overnamedatum van de supermarkt deze aan ons aanbiedt ingevolge van artikel 9 van de samenwerkingsovereenkomst, zal de totale verkoopprijs van het bedrijf in afwijking van voornoemd artikel, worden vastgesteld op basis van de boekwaarde; een en ander volgens goed koopmansgebruik vastgesteld.
Indien u na deze 5 jaar uw bedrijf aanbiedt ingevolge artikel 9, dan zal de prijs worden vastgesteld op de wijze zoals in artikel 9 is overeengekomen."
2.4. Eiseres en haar echtgenoot hebben op grond van de nabetalingsregeling, zoals opgenomen in het onder 2.2 genoemde aanhangsel, over 1996 fl. 55.026 betaald. Over 1997 waren zij op grond van die nabetalingsregeling een bedrag van circa fl. 142.000 verschuldigd. Dit bedrag is niet betaald.
2.5. In 1998 hebben eiseres en haar echtgenoot het supermarktbedrijf terugverkocht aan [A]. De desbetreffende verkoopovereenkomst van 1 april 1998 luidt voorzover hier van belang als volgt:
" De ondergetekenden:
de vennootschap onder firma V.O.F. [X] (...), "Verkoopster".
en
de besloten vennootschap [A] Zuid b.v., (...), "Koopster".
Overwegende:
A. dat Verkoopster wenst te verkopen aan Koopster de tot het bedrijfspand van haar
supermarktbedrijf gevestigd te [plaats 3] aan de [b- straat 1-10] behorende afbouwkosten, alsmede alle, niets uitgezonderd tot het onderhavige bedrijf behorende en aanwezige inventarisstukken, en voorts de bij de aanvaarding door Koopster aanwezige voorraad courante goederen;
B. dat deze verkoop en koop zal worden bepaald volgens onderstaande voorwaarden.
Komen als volgt overeen:
Artikel 1. Koopsom
Verkoopster heeft per heden verkocht aan Koopster, gelijk Koopster heeft gekocht van Verkoopster, de tot het bedrijfspand van haar supermarktbedrijf gevestigd te [plaats 3] aan de [b- straat 1-10] behorende afbouwkosten voor de koopsom groot f 345.000,- (zegge: driehonderd vijfenveertigduizend gulden), alsmede alle, niets uitgezonderd, tot het onderhavige bedrijf behorende en aanwezige inventarisstukken volgens aangehechte specificatie voor de koopsom groot f 404.000,-(zegge: vierhonderd vierduizend gulden).
De totale koopsom bedraagt derhalve f 749.000,-(zegge: zevenhonderd negenenveertigduizend gulden)."
Op de verkoop is per saldo een boekverlies geleden van fl. 1.911, bestaande uit enerzijds een boekwinst van f 4.850 op afbouwkosten en anderzijds een boekverlies van f 6.761 op inventaris.
2.6. De verkoop van het supermarktbedrijf te [plaats 3] hield verband met een verzoek van [A] aan eiseres en haar echtgenoot om een supermarktbedrijf van [A] te [plaats 4] over te nemen, hetgeen zij hebben gedaan. De op die overname betrekking hebbende koopovereenkomst van 1 april 1998 luidt voorzover hier van belang als volgt:
" De ondergetekenden:
de besloten vennootschap [A] Zuid b.v., (...), "Verkoopster"
en
de vennootschap onder firma V.O.F. [X] (...), "Koopster".
Overwegende:
A. dat Verkoopster wenst te verkopen aan Koopster de tot het bedrijfspand van haar supermarktbedrijf gevestigd te [plaats 4] aan de [c-straat 1] behorende afbouwkosten, alsmede alle, niets uitgezonderd tot het onderhavige bedrijf behorende en aanwezige inventarisstukken, en voorts de bij de aanvaarding door Koopster aanwezige voorraad courante goederen;
B. dat deze verkoop en koop zal worden bepaald volgens onderstaande voorwaarden.
Komen als volgt overeen:
Artikel 1. Koopsom
Verkoopster heeft per heden verkocht aan Koopster, gelijk Koopster heeft gekocht van Verkoopster, de tot het bedrijfspand van haar supermarktbedrijf gevestigd te [plaats 4] aan de [c-straat 1], behorende afbouwkosten voor de koopsom groot ƒ 921.000,-- (zegge: negenhonderd éénentwintigduizend gulden), alsmede alle, niets uitgezonderd tot het onderhavige bedrijf behorende en aanwezige inventarisstukken volgens aangehechte specificatie voor de koopsom groot f 1.104.000,-- (zegge: één miljoen éénhonderd vierduizend gulden).
De totale koopsom bedraagt derhalve f 2.025.000,- (zegge: twee miljoen vijfentwintigduizend gulden)."
2.7. Tegelijk met de koopovereenkomst voor het supermarktbedrijf te [plaats 4] hebben eiseres en haar echtgenoot een samenwerkingsovereenkomst gesloten met [A]. Een aanhangsel bij deze samenwerkingsovereenkomst luidt voorzover hier van belang als volgt:
" Overwegende:
A. dat om exploitatieve redenen [A] bereid is f 1.500.000,- (zegge: één miljoen vijfhonderdduizend gulden) bij te dragen in de investeringen van de Ondernemer, die betrekking hebben op de overname van het [supermarkt] 3e generatie supermarktbedrijf;
B. dat partijen derhalve alsnog hun afspraken wensen vast te leggen dat Ondernemer een nabetaling investeringsbijdrage aan [A] zal voldoen tot maximaal f 1.500.000,-- (zegge: één miljoen vijfhonderdduizend gulden);
C. dat deze nabetaling geheel of gedeeltelijk zal plaatsvinden indien er sprake is van overwinst of van liquidatiewinst.
Komen als volgt overeen:
Artikel 1. Nabetaling investeringsbijdrage
Het is de Ondernemer bekend dat hij een bedrag van maximaal f 1.500.000,- (zegge: één miljoen vijfhonderdduizend gulden) verschuldigd is aan [A] en/of hiermede gelieerde groothandelsbedrijven zonder bijberekening van rente, indien uit de in artikel 3 lid c van deze samenwerkingsovereenkomst genoemde balansrapporten van enig boekjaar blijkt, dat er sprake is van overwinst of van liquidatiewinst.
Met overwinst wordt bedoeld: De nettowinst in enig boekjaar boven f 200.000,- (zegge: tweehonderdduizend gulden).
(...)
Met liquidatiewinst wordt bedoeld, de winst die ontstaat bij verkoop van het bedrijf of een gedeelte daarvan, voor een prijs welke de boekwaarde overtreft, inclusief eventuele goodwillsommen.
De Ondernemer is alsdan verplicht op eerste verzoek uit de liquidatiewinst aan [A] en/of hiermede gelieerde groothandelsbedrijven te voldoen: Het restant van hetgeen de Ondernemer uit hoofde van deze nabetaling investeringsbijdrage verschuldigd is."
2.8. In verband met de onder 2.6 en 2.7 omschreven transacties heeft [A] in een door eiseres en haar echtgenoot voor akkoord getekende brief van 19 februari 1998 het volgende vermeld met betrekking tot de onder 2.7 bedoelde nabetaling:
" Wij spraken af dat de eventuele administratieve verwerking van de nabetaling op de koopsom in uw boekhouding alleen na toestemming van de directie van [A] Zuid B.V. kan plaatsvinden.
(...)
Indien u binnen 5 jaar vanaf de overnamedatum van de supermarkt deze aan ons aanbied ingevolge van artikel 9 van de samenwerkingsovereenkomst, dan zal de totale verkoopprijs van het bedrijf, in afwijking van voornoemd artikel, worden vastgesteld op basis van de huidige overnamesom en investeringen waarvoor [A] Zuid B.V. haar goedkeuring heeft verleend, minus de afschrijvingen, e.e.a. volgens goed koopmansgebruik vastgesteld."
2.9. Ten tijde van de aankoop van het supermarktbedrijf in [plaats 3] bedroeg de weekomzet daarvan fl. 180.925. Het bedrijfsresultaat exclusief bijzondere baten en lasten over de periode 8 mei 1995 tot en met 31 december 1995 bedroeg fl. 23.282 bij een brutowinst van fl. 1.172.146. Het bedrijfsresultaat over 1996 bedroeg fl. 226.281 bij een brutowinst van fl. 2.051.868. De brutowinst over 1997 bedroeg fl. 2.409.458. Het bedrijfsresultaat exclusief bijzondere baten en lasten over de periode 1 januari 1998 tot en met 31 maart 1998 bedroeg fl. 103.622 bij een brutowinst van fl. 699.529. De weekomzet ten tijde van de onder 2.5 genoemde verkoop bedroeg fl. 287.167.
2.10. Het supermarktbedrijf te [plaats 4] is opgezet in 1996. De weekomzet bedroeg toen fl. 456.144. Het bedrijfsresultaat over de periode 8 mei 1998 tot en met 31 december 1998 bedroeg fl. 344.105 negatief bij een brutowinst van fl. 2.981.025. Het bedrijfsresultaat over 1999 bedroeg fl. 121.023 bij een brutowinst van fl. 4.976.557.
2.11. In hun aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor 1998 hebben eiseres en haar echtgenoot de vragen of in 1998 een onderneming is gestart en of in 1998 een onderneming is gestaakt bevestigend beantwoord; in de aangiften zijn ook - gespecificeerd - stakingswinsten en desinvesteringsbijtellingen opgenomen. Naar aanleiding van de aangiften heeft verweerder gevraagd om toezending van de onder 2.5 en 2.6 genoemde overeenkomsten. De adviseur van eiseres heeft die overeenkomsten zonder nadere toelichting toegezonden. De onder 2.2 en 2.7 genoemde samenwerkingsovereenkomsten en aanhangsels zijn niet verstrekt. Verweerder heeft vervolgens zonder het stellen van nadere vragen de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor 1998 conform de aangifte vastgesteld, waarbij het belastbare inkomen is vastgesteld op fl. 113.729 negatief.
2.12. Eiseres heeft haar aandeel in de vennootschap onder firma per 11 december 2000 met toepassing van artikel 17 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 overgedragen aan haar echtgenoot. Die heeft zijn onderneming per deze datum ingebracht in een door hem opgerichte B.V.
2.13. De B.V. van de echtgenoot van eiseres heeft in 2001 Van [A] een supermarktbedrijf in [plaats 5] overgenomen waarbij een bedrag aan goodwill werd betaald van € 748.737.
2.14. Op 11 januari 2002 heeft de echtgenoot van eiseres een verzoek gedaan als bedoeld in artikel 18 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. In (de bijlagen bij) het verzoek heeft hij de goodwill per 11 december 2000 berekend op zeven maal de gemiddelde weekomzet.
2.15. Op 20 juni 2002 heeft de B.V. van de echtgenoot van eiseres met [A] een zogenoemde "formule-overeenkomst" gesloten waarbij een aanhangsel behoort waarin afspraken zijn vastgelegd over de nabetaling door de echtgenoot van eiseres aan [A] van een investeringsbijdrage.
2.16. Naar aanleiding van een discussie over de inbreng in de B.V. heeft verweerder het standpunt ingenomen dat eiseres ter zake van de onder 2.5 genoemde verkoop ten onrechte een bedrag van fl. 350.000 (35 percent van fl. 1.000.000) aan goodwill niet als (stakings)winst heeft verantwoord. Op die grond heeft hij de navorderingsaanslag en de vergrijpboete opgelegd.
3 Geschil
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres ten onrechte een bedrag van fl. 350.000 aan goodwill niet als (stakings)winst heeft verantwoord. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, is voorts in geschil of sprake is van een zogeheten nieuw feit in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en of terecht een vergrijpboete van (uiteindelijk) 25 percent is opgelegd.
3.2. Voor de standpunten van partijen en de onderbouwing daarvan verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
3.3. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag en de boete. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4 Beoordeling van het geschil
4.1. Verweerder neemt met betrekking tot het eerste geschilpunt samengevat het volgende standpunt in.
Zowel bij de aankoop van het supermarktbedrijf te [plaats 3] in 1995 als bij de terugverkoop daarvan in 1998 als bij de aankoop van het supermarktbedrijf te [plaats 4] in 1998 is goodwill aanwezig geweest. Verweerder leidt dit af uit de onder 2.9 en 2.10 genoemde omzet- en winstcijfers, de onder 2.2, 2.7 en 2.15 genoemde aanhangsels, de onder 2.13 genoemde aankoop door de B.V. van de echtgenoot van eiseres, de inbreng in 2000 van diens onderneming in een B.V. en de door de adviseur van eiseres genoemde gevallen van geruisloze inbreng waarbij goodwill is vastgesteld.
In dat verband wijst verweerder erop dat de terugverkoop in 1998 - anders dan eiseres stelt - niet heeft plaatsgehad tegen boekwaarden en dat een daartoe strekkend beding ook niet is opgenomen in de onder 2.1, 2.2 en 2.5 genoemde overeenkomsten. Voorts is de onder 2.2 geciteerde nabetalingsverplichting bij de transacties in 1998 - aldus verweerder ter zitting - 'zomaar verdwenen' en heeft de verschuldigde nabetaling over 1997 zonder verklaring nimmer plaatsgevonden.
De goodwill is door eiseres nimmer geadministreerd, evenmin als de onder 2.2 bedoelde nabetalingsregeling en de onder 2.4 genoemde nabetalingen. Verweerder wijst in dit verband op de afspraak in de onder 2.8 vermelde brief en stelt dat bij de aankoop in 1995 van het supermarktbedrijf te [plaats 3] een vergelijkbare afspraak is gemaakt. Uit dit een en ander leidt verweerder af dat eiseres en [A] ter zake van de aan- en verkopen van de beide supermarktbedrijven afspraken hebben gemaakt die niet schriftelijk zijn vastgelegd. Verweerder berekent de bij de terugverkoop van het supermarktbedrijf te [plaats 3] afgesproken goodwill op ten minste fl. 2.010.169 (zijnde 7 maal de weekomzet ten tijde van de terugverkoop) minus fl. 1.144.974 (zijnde de in 1995 bedongen goodwill van
fl. 1.200.000 minus de aflossing in 1996) oftewel fl. 865.195.
4.2. De rechtbank begrijpt het standpunt van verweerder aldus dat in zijn visie ter zake van de terugverkoop in 1998 van het supermarktbedrijf te [plaats 3] door eiseres een goodwill van ten minste (35 percent van) fl. 865.195 is bedongen en genoten. Eiseres heeft dit gemotiveerd bestreden.
4.3. Het standpunt van verweerder is alleen dan juist indien komt vast te staan dat ter zake van de terugverkoop in 1998 van het supermarktbedrijf te [plaats 3] een hogere vergoeding is bedongen dan is genoemd in de onder 2.5 weergegeven overeenkomst. De bewijslast terzake rust op verweerder.
4.4. Eiseres heeft gemotiveerd betoogd dat het haar niet was toegestaan bij terugverkoop binnen vijf jaar van het supermarktbedrijf te [plaats 3] aan [A] goodwill te bedingen. Verweerder heeft in reactie daarop erop gewezen dat de terugverkoop in 1998 - anders dan eiseres stelt en is opgenomen in de onder 2.3. vermelde brief van 23 maart 1995 - niet heeft plaatsgehad tegen boekwaarden en dat de onder 2.1, 2.2 en 2.5 genoemde overeenkomsten ook niet een beding bevatten dat verplicht tot terugverkoop tegen boekwaarden. Naar het oordeel van de rechtbank bevatten de zojuist genoemde overeenkomsten geen bepalingen die het in onderdeel 8 van de brief van 23 maart 1995 opgenomen beding opzij zetten, zodat er geen reden is om aan te nemen dat dit beding is komen te vervallen. Verweerder heeft gesteld dat de terugverkoop heeft plaatsgehad tegen een bedrag dat afwijkt van de boekwaarden, maar die afwijking is naar het oordeel van de rechtbank dermate gering dat daaraan niet de gevolgtrekking kan worden verbonden dat partijen met betrekking tot de verkoopprijs daadwerkelijk hebben willen afwijken van hetgeen is vastgelegd in de hiervoor genoemde brief en overeenkomsten. In die brief en de overeenkomsten wordt geen melding gemaakt van een bij terugverkoop te ontvangen vergoeding voor goodwill.
4.5. Verweerder heeft geen bewijs aangevoerd voor zijn stelling dat bij de aankoop in 1995 van het supermarktbedrijf te [plaats 3] een vergelijkbare afspraak is gemaakt als de afspraak die is opgenomen in de onder 2.8 vermelde brief en evenmin voor zijn stelling dat bij de aankoop in 1998 van het supermarktbedrijf te [plaats 4] een vergoeding voor goodwill is overeengekomen. De rechtbank acht die stellingen daarom niet aannemelijk gemaakt. De omstandigheid dat de supermarktbedrijven wellicht (over)winstcapaciteit bezitten brengt - anders dan verweerder lijkt te veronderstellen - niet zonder meer mee dat een vergoeding voor goodwill is overeengekomen. Overigens is de rechtbank wel bereid om - met verweerder - ervan uit te gaan dat ook bij de terugverkoop van de supermarkt te [plaats 3] aan [A] een nabetalingsregeling is overeengekomen.
4.6. De onder 2.2 weergegeven nabetalingsregeling hield volgens eiseres in dat maximaal fl. 1.200.000 moest worden nabetaald, doch uitsluitend indien en voorzover de overwinst en/of de liquidatiewinst dat toelieten en voorts dat [A] in de door haar gebruikte contracten onder liquidatie tevens verstaat verkoop. Verweerder heeft dit niet betwist. De uitleg van eiseres komt overeen met de inhoud van de in 2.3 vermelde brief, is niet strijdig met de tekst van het onder 2.2 genoemde aanhangsel en evenmin met het - niet in geschil zijnde - gegeven dat bij de onder 2.5 genoemde terugverkoop niet het restant van het maximaal verschuldigde bedrag van fl. 1.200.000 is betaald. Klaarblijkelijk gaven de overwinst en de liquidatiewinst geen aanleiding tot een dergelijke nabetaling. In het licht van het vorenstaande heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat, zoals in zijn stellingen ligt besloten, de nabetalingsregeling inhield dat een vast bedrag van fl. 1.200.000 was verschuldigd dat in elk geval, en uiterlijk bij liquidatie of verkoop, moest worden betaald. De omstandigheid dat eiseres het op grond van de nabetalingsregeling verschuldigde bedrag over 1997 niet heeft betaald, acht de rechtbank onvoldoende zwaarwegend voor een ander oordeel, te minder nu het over 1996 wel is betaald en, naar belanghebbende onweersproken heeft gesteld, ten laste van de winst is gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank moet daarom de door eiseres voorgestane uitleg van de nabetalingsregeling als een winstafhankelijke betalingsverplichting voor juist worden gehouden. Met het vorenstaande ontvalt de grond aan verweerders stelling dat bij de transacties in 1998 de verplichting tot betaling van (het restant van) fl. 1.200.000 'zomaar is verdwenen'.
4.7. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat bij passivering van de nabetalingsverplichting op de balans de waardering daarvan zou moeten plaatsvinden met inachtneming van de jaarlijks te berekenen kans dat tot betaling zou moeten worden overgegaan, dat een dergelijke wijze van waarderen feitelijk onmogelijk is en dat passivering van de verplichting om die reden achterwege is gelaten. Verweerder heeft dit betoog niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres, gezien de aan de verplichting klevende onzekerheden zoals door eiseres geschetst, niet in strijd met goed koopmansgebruik gehandeld door passivering van de nabetalingsverplichting achterwege te laten. Voorzover al verweerder dat heeft bedoeld te stellen, komt een vrijval van een dergelijke verplichting bij de terugverkoop van het supermarktbedrijf te [plaats 3] niet aan de orde. Evenzo is eiseres ter zake van de in het kader van die terugverkoop veronderstelde nabetalingsregeling (zie r.o. 4.5) niet ertoe gehouden daarvan de (nader te bepalen) waarde in 1998 bij de bepaling van de winst (in één keer) in aanmerking te nemen.
4.8. Op grond van het overwogene onder 4.4 tot en met 4.7 is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres en [A] met betrekking tot de terugverkoop van het supermarktbedrijf te [plaats 3] in 1998 iets anders zijn overeengekomen dan is vastgelegd in de onder 2.2, 2.3 en 2.5 genoemde stukken. De omstandigheid dat de echtgenoot van eiseres in 2000 bij de inbreng van zijn onderneming in een B.V. goodwill heeft bedongen leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De echtgenoot had daarbij te maken met een andere contractspartij, van welke hij - anders dan van [A] (zie onder 4.4) - kennelijk wel goodwill kon bedingen.
4.9. Het vorenoverwogene leidt de rechtbank tot de slotsom dat de correctie van fl. 350.000 moet vervallen en dat het belastbare inkomen voor 1998 negatief is. Dit brengt mee dat de navorderingsaanslag en de boetebeschikking reeds om die reden moeten worden vernietigd. De overige geschilpunten behoeven geen bespreking meer.
5 Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank merkt daarbij de zaken met de nummers AWB 06/6609 IB/PVV, AWB 06/6611 IB/PVV, AWB 06/6612 IB/PVV, AWB 06/6614 IB/PVV, AWB 06/6617 IB/PVV en AWB 06/6619 IB/PVV aan als samenhangende zaken. Deze kosten zijn, wat betreft de onderhavige zaak, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 241,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322, een wegingsfactor 1,5 wegens het belang van de zaak en een wegingsfactor 1,5 voor het aantal samenhangende zaken, gedeeld door 6).
In deze zaak is geen griffierecht geheven, zodat er geen aanleiding is voor vergoeding daarvan.
6 Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag en de boetebeschikking;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 241,50 en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan eiseres moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan op 27 november 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. Ebbeling, mr. E.A.G. van der Ouderaa en mr. J. den Boer in tegenwoordigheid van mr. L.M. Holdert, griffier.