Rechtbank 's-Gravenhage, 21-11-2008, BG7458, AWB 06/251 IB/PVV en AWB 08/7234 IB/PVV
Rechtbank 's-Gravenhage, 21-11-2008, BG7458, AWB 06/251 IB/PVV en AWB 08/7234 IB/PVV
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 21 november 2008
- Datum publicatie
- 6 januari 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2008:BG7458
- Zaaknummer
- AWB 06/251 IB/PVV en AWB 08/7234 IB/PVV
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Belening pensioenpolis. Vertrouwensbeginsel. Het tot zekerheid stellen van een pensioenpolis leidt tot heffing van inkomstenbelasting over de waarde van de polis. Onjuistheden in de schriftelijke vastlegging van de desbetreffende leningovereenkomst maken dit niet anders. Dat van de zijde van de insptecteur toezeggingen zouden zijn gedaan waaraan eiser het vertrouwen mocht ontlenen dat heffing achterwege zou blijven, maakt eiser niet aannemelijk.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummers: AWB 06/251 IB/PVV en AWB 08/7234 IB/PVV
Uitspraakdatum: 21 november 2008
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 100.000 (hierna: de primitieve aanslag) en daarbij een verzuimboete vast-gesteld van € 340. Tevens heeft verweerder voor hetzelfde jaar een aanslag premie arbeids-ongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd van € 2.314 (hierna: de aanslag WAZ). Nadien is aan eiser een navorderingaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekerin-gen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 133.316 (hierna: de navorderingsaanslag).
1.2. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 25 november 2005 de primitieve aanslag gehandhaafd en de verzuimboete en de aanslag WAZ vernietigd. Bij uitspraak op bezwaar van 26 augustus 2008 heeft verweerder de navorderingaanslag gehandhaafd.
1.3. Bij brief van 29 december 2005, ontvangen bij de rechtbank op 30 december 2005, heeft eiser beroep ingesteld tegen de uitspraak op het bezwaar tegen de primitieve aanslag. Bij brief, gedagtekend 29 november 2008 - de rechtbank leest 29 september 2008 -, ontvangen bij de rechtbank op 30 september 2008, heeft eiser beroep ingesteld tegen de uitspraak op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag.
1.4. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en op het beroep betreffende de primitieve aanslag een verweerschrift ingediend. Op 8 maart 2007 is nog een aanvullend stuk van verweerder ingediend. Betreffende het beroep tegen de navorde-ringsaanslag heeft verweerder een nader stuk ingediend dat, evenals laatstgenoemd stuk, in kopie is doorgezonden naar eiser.
1.5. De eerste mondelinge behandeling van het beroep betreffende de primitieve aanslag heeft plaatsgevonden op 14 maart 2007 te Den Haag. Namens verweerder is daar verschenen mr. [...]. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 2 februari 2007 aan eiser op het adres [a-straat 1] te [Z], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit infor-matie van TNT Post is gebleken dat de brief op 5 februari 2007 op genoemd adres is uitge-reikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
1.6 Een nadere zitting, waarbij tevens het beroep betreffende de navorderingsaanslag is behandeld, heeft plaatsgevonden 9 oktober 2008. Namens verweerder is daar verschenen mr. [...]. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 11 sep-tember 2008 aan eiser op het adres [a-straat 1] te [Z], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TNT Post is gebleken dat de brief op 12 september 2008 op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te ver-schijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de door verweerder ter zitting gegeven toe-lichting stelt de rechtbank, als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
2.1. Eiser was in dienstbetrekking werkzaam bij [A] NV en heeft daar pensioenrechten opgebouwd. Dit pensioen is ondergebracht in het "[...]" (hierna: de pensioenpolis) van [maatschappij].
2.2. Per 1 februari 2002 is de dienstbetrekking van eiser bij [A NV] beëindigd. Daarbij is hem een ontslaguitkering van € 328.990 toegekend, te storten op een geblokkeerde derdenrekening van een notaris en aan te wenden voor een uitgestelde periodieke uitkering. Eiser heeft hiertoe een stamrechtovereenkomst gesloten met de besloten vennootschap [B] BV (hierna: de BV), waarvan eiser directeur en enig aandeelhouder is. Na het sluiten van deze overeenkomst is door de notaris het bedrag van de ontslaguit-kering aan de BV overgemaakt.
2.3. Tot de door verweerder overgelegde stukken behoort ook een overeenkomst van onderhandse geldlening. Deze overeenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"De ondergetekenden
I [X],(...), te dezen handelende in zijn hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van [de BV], hierna te noemen debiteur,
en
II [B] B.V., (...), hierna te noemen crediteur;
Verklaren te zijn overeengekomen:
Partijen zijn op 1 maart een overeenkomst van geldlening aangegaan ten bedrage van maximaal € 150.000 (zegge honderd vijftig duizend) onder de navolgende voorwaar-den en bedingen:
(...)
9. De debiteur stelt als zekerheid zijn flex pensioenpolis bij [maatschappij], onder Pers-nr [nummer]. (waarde van de polis per 1 maart 2002). De debiteur is gehouden op eerste aanvraag van de crediteur gestelde zekerheid aan te vullen."
(...)
Aldus overeengekomen op 1 maart 2002 en in tweevoud opgemaakt en getekend te [Z] 1 maart 2002:
___________________________________ __________________
I. namens [B] BV II. [X]"
[X]
2.4. Voor het jaar 2002 heeft eiser een belastbaar inkomen uit werk en woning aan-gegeven van € 1.026. De aangifte is in juni 2003 per diskette ingediend.
2.5. Met dagtekening 6 oktober 2004 heeft verweerder eiser de primitieve aanslag en de aanslag WAZ opgelegd, daarbij in de veronderstelling verkerend dat eiser nog geen aangifte had gedaan. Verweerder heeft deze aanslagen opgelegd zonder kennis te hebben genomen van eisers aangifte.
2.6. Eiser heeft tegen de in 2.5 genoemde aanslagen bezwaar gemaakt. Het bezwaar was voor verweerder aanleiding tot het instellen van een onderzoek. Verweerder heeft vervolgens vastgesteld dat eiser aangifte had gedaan en heeft de eerder opgelegde verzuimboete ver-nietigd. Het premie-inkomen voor de WAZ heeft hij nader vastgesteld op € 12.500 en omdat dit beneden het premievrije bedrag is, heeft hij de aanslag WAZ vernietigd. Daarnaast heeft hij eiser de navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 133.316, namelijk het aangegeven inkomen van € 1.026 vermeerderd met een gebruikelijk loon van € 12.500 en de waarde van de pensioenpolis van € 119.790. Bij beschikking heeft hij tevens € 23.958 revisierente in rekening gebracht. De navorderingsaan-slag en de beschikking revisierente zijn gedagtekend 30 november 2005. Eiser heeft hier-tegen eveneens tijdig bezwaar gemaakt.
2.7. Op 14 september 2005, voorafgaand aan het opleggen van de navorderingsaanslag, hebben eiser en verweerder een bespreking gehad waarbij onder meer het tot zekerheid stellen van de pensioenpolis is besproken. In het verslag van deze bespreking, dat in kopie tot de gedingstukken behoort, is onder meer het volgende vermeld:
"In de leningsovereenkomst d.d. 1 maart 2002 die is gesloten tussen de heer [X] en zijn BV staat dat de debiteur als zekerheid stelt zijn flex pensioen polis bij [maatschappij], (...).
De heer [X] heeft naar voren gebracht dat hij telefonisch navraag heeft gedaan bij de Belastingdienst of hij geld kon lenen van de BV. Hij zei als antwoord te hebben gekregen dat dit kan mits zekerheid wordt gesteld."
3. Geschil
3.1. In geschil is of de primitieve aanslag en de navorderingsaanslag terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of verweerder bij de uitspraken op bezwaar met betrekking tot deze aanslagen terecht rekening heeft gehouden met het gebruikelijke loon en met de waarde van de pensioenpolis.
3.2. Eiser beantwoordt deze vragen ontkennend. Met betrekking tot het gebruikelijke loon stelt hij, alhoewel hij met de behandelend ambtenaar is overeengekomen dat een bedrag van € 12.500 redelijk is als gebruikelijk loon, hij wel bezwaar maakt omdat dat bedrag nooit betaald is. Met betrekking tot het in aanmerking nemen van de waarde van de pensioenpolis voert eiser aan dat er geen enkele mogelijkheid van vervroegde uitkering of afkoop bestaat en dat hij destijds bij de belastingdienst telefonisch heeft geïnformeerd naar de mogelijk-heden om geld te lenen van de BV. Hem werd geantwoord dat dit mogelijk is, mits zekerheid zou worden gesteld.
3.3. Naar de rechtbank begrijpt, zijn niet meer in geschil de vernietigde verzuimboete en de vernietigde aanslag premie WAZ.
3.4. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uit-spraken op bezwaar en vermindering van de primitieve aanslag en de navorderingsaanslag tot nihil.
3.5. Verweerder beantwoordt de in 3.1. genoemde vragen bevestigend en concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen. Voor de gronden waarop verweerder zijn standpunt doet steunen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. In artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) is bepaald dat ten aanzien van een werknemer die arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij een aanmerkelijk belang heeft in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB), het in het kalenderjaar genoten loon wordt gesteld op ten minste het maximum premie-loon voor de wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ), dan wel, indien bij een soortgelijke dienstbetrekking zonder de aanwezigheid van een aanmerkelijk belang een lager loon gebruikelijk is, op dat lagere loon.
4.2. Volgens artikel 19b, eerste lid, onder b en slot, van de Wet LB wordt, ingeval op enig tijdstip een aanspraak op een pensioenregeling formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid wordt, anders dan ten behoeve van uitstel van betaling op grond van artikel 25, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990, op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip de aanspraak aangemerkt als loon uit een vroegere dienstbetrekking van de werknemer.
4.3. Volgens artikel 3.81 van de Wet IB wordt in die wet en de daarop rustende bepalingen verstaan onder loon: loon, overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting.
4.4. Aangaande het gebruikelijke loon overweegt de rechtbank dat voor het in aanmer-king nemen van een bepaald bedrag op grond van deze regeling het niet van belang is of dat bedrag ook door de werknemer met een aanmerkelijk belang daadwerkelijk is genoten. Voor zover eiser zijn eerder ingenomen standpunt over de negatieve resultaten van de BV heeft gehandhaafd heeft te gelden dat negatieve resultaten van een lichaam op zichzelf geen reden zijn om geen of te lage lonen te betalen. Naar eiser stelt heeft hij in 2002 gedurende zeven maanden ongeveer 20 uren per week voor de BV gewerkt. Het daarbij horende normloon wijkt niet of nauwelijks af van het bedrag van € 12.500 dat verweerder in aanmerking heeft genomen als gebruikelijk loon. Voorts staat vast dat de ontslaguitkering in de BV is gestort en de BV dus beschikte over voldoende middelen om een loon van € 12.500 te kunnen betalen. Voor het overige heeft eiser geen feiten en omstandigheden gesteld, laat staat aan-nemelijk gemaakt, die een goede reden zouden kunnen zijn een lager loon in aanmerking te nemen.
4.5. Aangaande het in aanmerking nemen van de waarde van de pensioenpolis overweegt de rechtbank dat uit de schriftelijke vastlegging van de overeenkomst van onderhandse geld-lening niet duidelijk blijkt wie de partijen zijn bij die overeenkomst. Mede gelet op hetgeen daarover in het onder 2.7 geciteerde hoorverslag is vermeld, kan echter worden aangenomen dat de overeenkomst is gesloten tussen eiser als debiteur en de BV als crediteur en dat eiser de pensioenpolis tot zekerheid van die geldlening heeft gesteld. Feiten en omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat de overeenkomst nietig is, zijn gesteld noch gebleken. De door eiser aangevoerde omstandigheid dat er geen mogelijkheid van vervroegde uitkering of afkoop van de pensioenregeling bestaat maakt dit niet anders nu het enkele feit van zekerheidstelling voor de belastbaarheid voldoende is. Vorenstaande laat geen ander oordeel toe dan dat verweerder met toepassing van artikel 19b, eerste lid, onder b en slot, van de Wet LB en artikel 3.81 van de Wet IB terecht de waarde van de pensioenpolis tot het loon heeft gerekend.
4.6 Uitgaande van hetgeen is overwogen onder 4.5 is, ingevolge artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, ook terecht revisierente in rekening gebracht.
4.7 Voor zover eiser een beroep op het vertrouwensbeginsel doet, faalt het. Eiser heeft slechts aangevoerd dat hij telefonisch heeft geïnformeerd naar de mogelijkheid van het lenen van geld van de BV. Dat hem daarbij gezegd zou zijn dat het tot zekerheid stellen van de pensioenpolis zonder fiscale gevolgen zou blijven, wordt door hem niet met stukken onder-bouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. Van een dienaangaande opgewekt en in rechte te beschermen vertrouwen kan daarom geen sprake zijn.
4.8 Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 21 november 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T. van Rij, mr. J.M. Vink en mr. M.M. Smorenburg, in tegen-woordigheid van H. van Lingen, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Datum Uitspraak: 21-11-2008 Instantie: Rechtbank 's-Gravenhage Zaaknummer: AWB-06_251
Datum Opslag: 2-12-2008 Sector: BK Concipiënt: LingenH1
Opmerking(en): Inkomstenbelasting. Belening pensioenpolis. Vertrouwensbeginsel. Het tot zekerheid stellen van een pensioenpolis leidt tot heffing van inkomstenbelasting over de waarde van de polis. Onjuistheden in de schriftelijke vastlegging van de desbetreffende lenin
AWB 06/251 IB/PVV en AWB 08/7234 IB/PVV blad 6
Datum Uitspraak: 21-11-2008 Instantie: Rechtbank 's-Gravenhage Zaaknummer: AWB-06_251
Datum Opslag: 2-12-2008 Sector: BK Concipiënt: LingenH1
Opmerking(en): Inkomstenbelasting. Belening pensioenpolis. Vertrouwensbeginsel. Het tot zekerheid stellen van een pensioenpolis leidt tot heffing van inkomstenbelasting over de waarde van de polis. Onjuistheden in de schriftelijke vastlegging van de desbetreffende lenin
Uitspraak