Rechtbank 's-Gravenhage, 11-12-2008, BG8583, AWB 07/443 LB/PVV V
Rechtbank 's-Gravenhage, 11-12-2008, BG8583, AWB 07/443 LB/PVV V
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 11 december 2008
- Datum publicatie
- 8 januari 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2008:BG8583
- Zaaknummer
- AWB 07/443 LB/PVV V
Inhoudsindicatie
Verwijzingszaak, ontvankelijkheid beroep, verzet gegrond, verweerder maakt tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door eiseres niet aannemelijk dat de uitspraak op bezwaar enige dagen eerder is verzonden dan het moment dat eiseres die heeft ontvangen. Verzet gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/443 LB/PVV V
Uitspraakdatum: 11 december 2008
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:
[X] B.V., gevestigd te [Z], opposante,
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank Haarlem, van 12 mei 2005.
1 Behandeling van het verzet
Bij genoemde uitspraak van de rechtbank Haarlem is het beroep van opposante (met procedurenummer AWB 05/982) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, op grond van het niet tijdig indienen van het beroepschrift.
Het verzet van opposante tegen de voornoemde uitspraak is door de rechtbank Haarlem bij uitspraak van 28 oktober 2005 ongegrond verklaard. Bij zijn arrest van 12 januari 2007 heeft de Hoge Raad der Nederlanden het cassatieberoep van opposante tegen deze uitspraak gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank Haarlem op het verzet vernietigd en het geding naar de rechtbank Den Haag verwezen ter verder behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
Bij brieven van 5 februari 2007 en 14 februari 2007 hebben verweerder respectievelijk opposante de rechtbank hun reactie op het arrest van de Hoge Raad doen toekomen. De rechtbank heeft die stukken ter kennisneming aan de respectievelijke wederpartij doorgezonden.
De opposante is in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord.
Ter zitting zijn verschenen namens opposante [A] en [B], bijgestaan door mr. [...]. Namens verweerder is daar verschenen mr. [...].
2 Feiten en de gronden van het verzet
Het afschrift van de aangevallen uitspraak van verweerder is gedagtekend 4 februari 2005.
Het beroepschrift van opposante is gedagtekend 17 maart 2005 en is bij de rechtbank Haarlem ingekomen op 23 maart 2005, in een enveloppe met poststempel 21 maart 2005.
Bij de uitspraak van de rechtbank Haarlem waartegen het verzet zich richt, is het beroep van opposante niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante doet haar verzet steunen op de gronden welke zij daartoe heeft aangevoerd in de van haar afkomstige stukken. Ter zitting zijn daaraan geen nadere argumenten of verweren toegevoegd.
3 Beoordeling van het verzet
Zoals ook blijkt uit het arrest van de Hoge Raad is (terecht) niet in geschil dat het beroep ontvankelijk zou zijn indien verweerder zijn uitspraak op 7 februari 2005 heeft verzonden. De rechtbank heeft derhalve eerst de vraag te beantwoorden of verweerder zijn uitspraak vóór die datum heeft verzonden.
In het voornoemde arrest heeft de Hoge Raad dienaangaande - voor zover hier van belang - het volgende overwogen.
"(...) De inspecteur draagt de bewijslast van feiten die bepalend zijn voor het aanvangstijdstip van de (bezwaar- dan wel) beroepstermijn. Indien een belanghebbende voldoende gemotiveerd betwist dat een uitspraak is verzonden uiterlijk op de dag van dagtekening ervan, ligt de bewijslast dat zulks wel het geval is geweest derhalve op de inspecteur. De Rechtbank heeft zulks bij haar hiervoor onder 3.4 laatstvermelde oordeel miskend, of zij heeft gemeend dat haar daaraan voorafgaande oordeel - dat ontvangst van de uitspraak op (dinsdag) 8 februari 2005 niet uitsluit dat deze reeds op (vrijdag) 4 februari ter post is bezorgd - meebracht dat de betwisting door belanghebbende onvoldoende gemotiveerd was, zodat van de Inspecteur geen bewijs behoefde te worden verlangd. In dat laatste geval is haar oordeel zonder nadere motivering onbegrijpelijk, nu belanghebbende tevens heeft gesteld, onder verwijzing naar gegevens op een website van TPG-post, dat er 95 percent kans is dat de belastingdienst de uitspraak pas op maandag 7 februari 2005 ter post heeft bezorgd, tegenover 5 percent kans dat de uitspraak op vrijdag 4 februari ter post is bezorgd. De bestreden uitspraak is derhalve niet voldoende met redenen omkleed. (...)"
De bewijslast dat de uitspraak is verzonden vóór 7 februari 2005 ligt in het onderhavige geval derhalve bij verweerder. Dit geldt temeer daar er tevens een boete in geschil is (zie ook HR 22 juni 1988, nr. 24 998, BNB 1988/292 en HR 27 maart 1996, nr. 30 803, V-N 1996/1434).
Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn stelling verwezen naar de gebruikelijke interne werkwijze en een in het verweerschrift vervatte verklaring van de behandelend ambtenaar, die de uitspraak op bezwaar naar de postkamer heeft gebracht. Eiseres heeft daar de verklaringen van twee werknemers - inhoudende dat de uitspraak op bezwaar op dinsdag 8 februari 2005 is ontvangen - tegenover gesteld. Beide partijen hebben gewezen op een website van TPG-post die vermeldt dat 95 percent van de post op de dag na terpostbezorging wordt bezorgd.
Uitgaande van dit door beide partijen als vaststaand beschouwde uitgangspunt dat vrijwel alle post de dag na terpostbezorging wordt bezorgd, is voor de vraag of verweerders stelling aannemelijk wordt geacht doorslaggevend of er grond is meer gewicht toe te kennen aan verweerders onderbouwing van zijn stelling dan aan de betwisting daarvan. Die grond ontbreekt; er is geen reden de verklaringen van de medewerkers van eiseres minder geloofwaardig te achten dan die van de behandelend ambtenaar van verweerder. Daarom dient er van te worden uitgegaan dat de uitspraak op bezwaar eerst op 7 februari 2005 is verzonden.
Nu niet in geschil is dat het beroep ontvankelijk is indien de uitspraak op 7 februari 2005 is verzonden, is het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard en is het verzet gegrond.
4 Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het verzet redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift, 0,5 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
5 Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 322, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) als de rechtspersoon aan die dit bedrag aan eiseres moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan op 11 december 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, mr. H. Ollermann en mr. L. de Loor-Alwin in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen opposante en de Minister van Financiën binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Bij het instellen van beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2- het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a de naam en het adres van de indiener;
b een dagtekening;
c een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is ingesteld;
d de gronden van het beroep in cassatie.