Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 22-12-2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:21944 BG8895, AWB 06/10114 LB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 22-12-2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:21944 BG8895, AWB 06/10114 LB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
22 december 2008
Datum publicatie
28 januari 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2008:BG8895
Zaaknummer
AWB 06/10114 LB/PVV

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag loonbelasting 2001-2002 na boekenonderzoek. Eiseres exploiteet een uitzendbureau en betaalt het personeel per kas. Eiseres heeft niet de vereiste aangifte gedaan en evenmin voldaan aan de verplichtingen ex art. 52 AWR door geen kasadministratie bij te houden en geen deugdelijke loonstaten op te maken. Het beroep van de inspecteur op omkering van de bewijslast slaagt. Eisers toont niet aan dat de naheffingsaanslag te hoog is. Deze berust bovendien op een redelijke schatting, omdat hij voornamelijk is gebaseerd op gegevens die van eiseres zelf afkomstig zijn. De boete wordt verminderd met 10% wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/10114 LB/PVV

Uitspraakdatum: 22 december 2008

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/ te [P], verweerder.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2002 een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer]) opgelegd van € 266.994, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 133.497 (50 percent). Tevens is bij beschikking € 38.582 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 27 oktober 2006 de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de heffingsrente gehandhaafd en de boete verminderd tot € 66.748 (25 percent).

1.3. Eiseres heeft bij brief van 20 oktober 2006, door verweerder ontvangen op 4 december 2006, gereageerd op de aan de uitspraak op bezwaar voorafgegane brief van verweerder, houdende de motivering van de uitspraak op bezwaar. Verweerder heeft de brief van eiseres op de voet van artikel 6:15 Awb doorgezonden aan de rechtbank, alwaar de brief op 11 december 2006 is ontvangen.

1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2008. Namens eiseres zijn daar verschenen [A] en [B]. Eerstgenoemde was van 1 maart 2001 tot december 2005 directeur van eiseres en laatstgenoemde vanaf 1 januari 2006. Namens verweerder is verschenen mr. [...]. Ter zitting is komen vast te staan dat eiseres medio 2007 in staat van faillissement is verklaard. Verweerder heeft niet een verzoek gedaan als bedoeld in artikel 8:22, eerste lid, Awb in verbinding met artikel 27, eerste lid, Faillissementswet.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiseres exploiteerde in de jaren 2001 en 2002 een uitzendbureau. De werkzaamheden bestonden hoofdzakelijk uit opruim- en sloopwerkzaamheden in de bouw door laaggeschoold personeel. Eiseres had 5 à 10 opdrachtgevers per jaar. Eiseres betaalde haar productiepersoneel in 2001 en 2002 een netto-uurloon van € 7,26, waarin het vakantiegeld en de vrije dagen waren verdisconteerd. Het loon werd per kas uitbetaald.

2.2.1. In juni 2005 heeft verweerder bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld naar (onder andere) de aanvaardbaarheid van de aangiften loonbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2001 tot en met 2004. Het controlerapport van 25 januari 2006 vermeldt - samengevat en voor zover hier van belang - de volgende bevindingen van de controlerend ambtenaar.

2.2.2. Met betrekking tot 2001:

a) Er is geen loon- en financiële administratie aangetroffen en deze is ondanks herhaalde verzoeken ook niet overgelegd. Er is geen verzamelloonstaat opgesteld.

b) Er is geen kasadministratie bijgehouden.

c) De gemachtigde van eiseres heeft aan de hand van de uitgereikte facturen het aantal gewerkte uren in week 28 tot en met 52 berekend op 12.770. Blijkens aangetroffen urenlijsten is ook in week 11 tot en met 27 bij opdrachtgever [C] B.V. in totaal 8.165 uur gewerkt door personeel van eiseres.

d) Het netto-uurloon bedroeg volgens eiseres € 7,26.

e) Gelet op het vorenstaande moet worden nageheven over een totaal nettoloon van het productiepersoneel van (20.935 x € 7,26 =) € 151.988. De na te heffen loonbelasting/premie volksverzekeringen moet worden berekend op de voet van artikel 31, derde lid, onderdeel a, en vierde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2001 en 2002, hierna: de Wet) (eindheffing) naar het anoniementarief en bedraagt 129,5% x € 151.988 = € 196.824. Daarnaast moet worden nageheven over het loon van de op 1 maart 2001 in dienst getreden directeur [A]. Deze naheffing bedraagt op basis van de aangetroffen gegevens over 2002 € 3.927.

f) De totale naheffing moet worden verminderd met het reeds betaalde bedrag aan loonbelasting/premie volksverzekeringen van € 4.806.

2.2.3. Met betrekking tot 2002:

a) in de loonadministratie is € 132.911 aan nettoloon verantwoord. In de loop van het onderzoek is door de gemachtigde een opstelling "nettolonen 2002" op basis van de aan opdrachtgevers uitgereikte facturen overgelegd, resulterend in een uitbetaald nettoloon van € 158.464. Gezien het vorenstaande moet het nettoloon van het productiepersoneel worden gecorrigeerd met (€ 158.464 - € 132.911 =) € 25.553. De hierover na te heffen loonbelasting/premie volksverzekeringen moet worden berekend op de voet van artikel 31 van de Wet (eindheffing) en bedraagt 69,7% x € 25.553 = € 17.810.

b) Volgens de verzamelloonstaat is € 35.112 aan loonbelasting/premie volksverzekeringen verschuldigd. In de verzamelloonstaat zijn niet vermeld de lonen van [A] en zijn echtgenote. Blijkens aangetroffen loonoverzichten bedraagt de door hen verschuldigde loonbelasting/premie volksverzekeringen respectievelijk € 4.713 en € 3.387. In totaal is € 10.693 aan loonbelasting/premie volksverzekeringen afgedragen. Het vorenstaande resulteert in een na te heffen bedrag van € 32.519.

c) Volgens een door de gemachtigde gemaakte kasopstelling bedraagt het theoretische kassaldo per ultimo 2002 (afgerond) € 16.000 en kan het kassaldo per begin en eind van het jaar op nihil worden gesteld. Het eindsaldo van € 16.000 moet worden aangemerkt als aan anonieme werknemers uitbetaald nettoloon. De na te heffen loonbelasting/premie volksverzekeringen moet worden berekend op de voet van artikel 31, derde lid, onderdeel a, en vierde lid, van de Wet (eindheffing) naar het anoniementarief en bedraagt 129,5% x € 16.000 = € 20.720.

2.3. Op grond van de onder 2.2.2 en 2.2.3 weergegeven bevindingen heeft verweerder de daar genoemde bedragen aan loonbelasting/premie volksverzekeringen nageheven.

2.4. Met dagtekening 14 november 2005 is de in artikel 67k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bedoelde kennisgeving van de boete, inclusief de onderbouwing daarvan, aan eiseres uitgereikt. De kennisgeving is op 24 november 2005 nogmaals aan eiseres gefaxt.

2.5. Voor het jaar 2001 zijn aan eiseres drie aangiften loonbelasting/premie volksverzekeringen (één voor het eerste hafjaar en twee voor de laatste twee kwartalen) uitgereikt. Verweerder heeft voor dat jaar een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen ten bedrage van € 39.933 opgelegd, welke naheffingsaanslag conform de alsnog ingediende, en als bezwaarschrift aangemerkte, aangiften is verminderd tot € 4.806.

2.6. Voor het jaar 2002 zijn aan eiseres vier kwartaalaangiften loonbelasting/premie volksverzekeringen uitgereikt, waarop eiseres in totaal € 10.693 aan loonbelasting/premie volksverzekeringen heeft aangegeven en afgedragen.

3 Geschil

3.1. Het geschil betreft de vraag of de naheffingsaanslag, de boete en de heffingsrente terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd respectievelijk in rekening is gebracht.

3.2. De rechtbank verstaat het standpunt van eiseres - samengevat - als volgt.

Tijdens het boekenonderzoek is voor 2001 en 2002 een complete loon- en financiële administratie aangeleverd, inclusief verzamelloonstaten en urenstaten. Aan de hand daarvan heeft de (toenmalige) gemachtigde [D] een nieuw en compleet beeld van de loon- en kasadministratie gegeven. De kwitanties van de contant uitbetaalde lonen zijn op kantoor bewaard en aan de controlerend ambtenaar aangeleverd. Hetzelfde geldt voor alle arbeidsovereenkomsten en kopieën van paspoorten. Alle gewerkte uren zijn, gespecificeerd naar naam en sofinummer van de betreffende werknemer, vermeld op de urenstaten die aan de facturen zijn geniet. De urenstaten worden door de opdrachtgever gecontroleerd en voor akkoord getekend. Zodoende is altijd duidelijk welke werknemer hoeveel uur voor welke opdrachtgever heeft gewerkt en welk loon hij daarvoor heeft genoten.

De administratie werd reeds gevoerd vanaf week 11 van 2001 - en niet pas vanaf week 24, zoals de controlerend ambtenaar stelt - maar berustte aanvankelijk bij een andere boekhouder. Nadat de administratie was aangeleverd heeft de controlerend ambtenaar deze onvoldoende onderzocht. In plaats daarvan heeft hij een onderzoek bij de firma [C] B.V. ingesteld, hetgeen slechts dezelfde facturen, urenstaten en kopieën van paspoorten opleverde als die, welke zich in de administratie van eiseres bevonden. De controlerend ambtenaar heeft bewust een onjuist en eenzijdig beeld geschapen.

Voorts is er ten onrechte geen rekening mee gehouden dat niet alle facturen door de opdrachtgevers werden betaald en dat de opdrachtgevers een deel van de factuurbedragen rechtstreeks op de G-rekening van eiseres stortten. Op de G-rekening was voldoende saldo aanwezig om de verschuldigde belasting te voldoen.

Tot slot heeft eiseres altijd aangifte gedaan aan de hand van gegevens die zij kreeg van het GAK en de Belastingdienst. Blijkens afrekeningen van het GAK heeft eiseres zelfs teveel sociale premies afgedragen.

3.3.1. Verweerder neemt samengevat de volgende standpunten in.

3.3.2. Voor 2001 ontbreekt een loonadministratie als bedoeld in artikel 28 van de Wet, omdat de in artikel 67 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (hierna: URLB 2001) voorgeschreven loonstaten ontbreken. Tevens ontbreken een kasadministratie en kwitanties van de contant uitbetaalde lonen. Aldus is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 52 AWR. Verder heeft eiseres over 2001 slechts € 4.806 loonbelasting/premie volksverzekeringen betaald, terwijl blijkens het boekenonderzoek 20.935 uur is gewerkt tegen een tarief van € 7,26 per uur. Bovendien heeft eiseres de over 2001 uitgereikte aangiften niet, althans niet tijdig, ingediend.

Gelet op het vorenstaande dient voor 2001 de bewijslast te worden omgekeerd. Eiseres heeft niet aangetoond dat de naheffingsaanslag met betrekking tot 2001 onjuist is. Het door [D] tijdens het boekenonderzoek gegeven "nieuwe beeld'' van de loon- en kasadministratie geeft geen inzicht in de individuele verloning en in de vraag of in alle individuele gevallen is voldaan aan alle administratieve verplichtingen.

De berekening van het aantal gewerkte uren in 2001 berust op de door [D] overgelegde berekening van het aantal gewerkte uren en op de gegevens die zijn gebleken uit het onderzoek bij [C] B.V. Het gehanteerde nettoloon van € 7,26 per uur is door eiseres zelf gesteld. Eiseres heeft niet bijgehouden hoeveel loon aan elke individuele werknemer is uitbetaald, zodat niet is vast te stellen tegen welk loon de individuele werknemers hebben gewerkt. Daarom is terecht het anoniementarief toegepast. Gelet op het vorenstaande berust de naheffing over 2001 op een redelijke schatting.

3.3.3. Over 2002 heeft eiseres op aangifte € 10.693 aan loonbelasting/premie volksverzekeringen afgedragen, terwijl dit volgens de bij het boekenonderzoek aangetroffen verzamelloonstaat € 35.112 had moeten zijn. Aldus heeft eiseres over 2002 niet de vereiste aangiften gedaan. Tevens ontbreken een kasadministratie en kwitanties van de contant uitbetaalde lonen en heeft eiseres de loonbelastingkaarten en de verzamelloonstaat niet, althans niet tijdig ingeleverd. Aldus heeft eiseres niet voldaan aan het bepaalde in artikel 52 AWR.

Gelet op het vorenstaande dient ook voor 2002 de bewijslast te worden omgekeerd. Eiseres heeft niet aangetoond dat de naheffingsaanslag met betrekking tot 2002 onjuist is.

De naheffing over het onder 2.2.3, sub a, genoemde loon van € 25.553 had niet moeten geschieden tegen het tabeltarief maar tegen het anoniementarief van (in dit geval) 129,5 percent, omdat niet bekend is aan wie dit loon is uitbetaald.

Eiseres heeft niet aangetoond dat de aan [A] en zijn echtgenote uitbetaalde lonen zijn begrepen in het door [D] opgestelde overzicht "nettolonen 2002". Dit loon is dus terecht niet begrepen in de onder 2.2.3, sub a, bedoelde correctie maar afzonderlijk gecorrigeerd. Mede gelet op het vorenstaande zijn de onder 2.2.3 vermelde correcties dus in redelijkheid vastgesteld.

3.3.4. Eiseres heeft haar administratie niet op de juiste en voorgeschreven wijze gevoerd, waardoor een absoluut en relatief gezien groot bedrag aan belasting niet is betaald. Eiseres heeft niet zorgvuldig gehandeld en dit is haar ernstig aan te rekenen. Derhalve is sprake van grove schuld. De na bezwaar resterende boete is passend en geboden.

3.4. Het beroep van eiseres strekt tot vernietiging van de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de heffingsrentebeschikking. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 27e, aanhef en onderdelen a en b, AWR verklaart de rechtbank, indien de vereiste aangifte niet is gedaan of indien niet volledig is voldaan aan de verplichtingen krachtens artikel 52 AWR, het beroep ongegrond, tenzij is gebleken - dat wil zeggen: door eiseres overtuigend is aangetoond - dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Op grond van de laatste volzin van artikel 27e AWR geldt deze zogeheten omkering van de bewijslast niet voor zover het beroep is gericht tegen een vergrijpboete.

4.2. Van het niet doen van de 'vereiste aangifte' in de zin van artikel 27e AWR is sprake indien uitgereikte aangiftebiljetten niet tijdig zijn ingediend of indien in absoluut en relatief opzicht tot aanzienlijk te lage bedragen aangifte is gedaan.

4.3. Op grond van artikel 52, eerste lid, AWR is eiseres gehouden van haar vermogenstoestand en van alles betreffende haar bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde haar rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit blijken.

4.4. Gelet op de onder 2.5 vermelde feiten acht de rechtbank aannemelijk dat eiseres de over 2001 uitgereikte aangiftebiljetten niet eerder heeft ingediend dan na het opleggen van de onder 2.5 genoemde naheffingsaanslag. Daarmee staat vast dat eiseres voor 2001 niet de 'vereiste aangifte' heeft gedaan.

4.5. Verweerder heeft aangevoerd dat over 2001 geen kasadministratie is bijgehouden en dat over dat jaar geen loonstaten voorhanden zijn die voldoen aan de eisen die artikel 67 URLB 2001 stelt. Eiseres heeft aangevoerd dat zij in de loop van het boekenonderzoek alsnog een complete loon- en financiële administratie heeft overhandigd. Voor zover eiseres hiermee doelt op de tot de als bijlage bij het verweerschrift overgelegde, door [D] opgestelde, overzichten "Nettolonen 2001" en "Nettolonen 2002" is de rechtbank van oordeel dat dat overzicht niet voldoet aan de eisen van artikel 52 AWR en artikel 67 URLB 2001. Eiseres heeft, ter zitting daarnaar gevraagd, niet kunnen aangeven wat er (overigens) precies aan de controlerend ambtenaar is overhandigd. Evenmin heeft eiseres, zonder daarvoor een verklaring te geven, de stukken waarvan zij stelt dat die tijdens het boekenonderzoek aan de controlerend ambtenaar zijn overhandigd, alsnog in het geding voor de rechtbank overgelegd. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank aannemelijk dat eiseres over 2001 geen kasadministratie heeft bijgehouden en evenmin loonstaten heeft opgemaakt die voldoen aan de eisen die artikel 67 URLB 2001 stelt.

Gezien het feit dat eiseres al haar productiepersoneel volledig per kas uitbetaalde, vormt een kasadministratie een voor de belastingheffing wezenlijk onderdeel van haar administratie. De rechtbank is daarom van oordeel dat eisers over 2001 niet heeft voldaan aan de in artikel 52 AWR neergelegde verplichtingen.

4.6. Eiseres heeft over 2002 in totaal een bedrag van € 10.693 aan loonbelasting/premie volksverzekeringen aangegeven en afgedragen. Volgens de bij het boekenonderzoek aangetroffen verzamelloonstaat had dit € 35.112 moeten zijn. Hieruit volgt dat reeds op grond van de eigen gegevens van eiseres zij van de verschuldigde € 35.112 aan loonbelasting/ premie volksverzekeringen ruim € 25.000 niet heeft aangegeven. Aldus heeft eiseres over 2002 zowel in absoluut als in relatief opzicht tot een aanzienlijk te laag bedrag aangifte gedaan.

4.7. Verweerder heeft aangevoerd dat over 2002 geen kasadministratie is bijgehouden. De rechtbank acht deze stelling aannemelijk op de gronden als vermeld onder 4.5. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres over 2002 niet heeft voldaan aan de in artikel 52 AWR neergelegde verplichtingen.

4.8. Gelet op het overwogene onder 4.2 tot en met 4.7 beroept verweerder zich terecht op omkering van de bewijslast. Dit brengt mee dat eiseres overtuigend moet aantonen dat de uitspraak op bezwaar, waarbij de naheffingsaanslag is gehandhaafd, onjuist is.

4.9. De rechtbank acht eiseres niet geslaagd in dit bewijs en neemt daarbij het volgende in aanmerking.

Verweerder heeft het anoniementarief toegepast, omdat - kort gezegd - bij gebrek aan een deugdelijke loonadministratie niet is na te gaan hoeveel loon ieder van de werknemers heeft ontvangen. Eiseres heeft niet overtuigend aangetoond dat dit anders zou zijn. Zij heeft weliswaar gesteld dat van alle werknemers kopieën van paspoorten en andere gegevens zoals urenstaten zijn verzameld en bewaard, maar zij heeft die door verweerder betwiste stelling niet nader onderbouwd. Eiseres had derhalve bij een juiste wetstoepassing bij de uitbetaling van de lonen aan het productiepersoneel het anoniementarief moeten toepassen, zelfs indien de namen, adressen en woonplaatsen van de werknemers aan eiseres bekend waren (vgl. Hoge Raad 1 mei 1996, nr. 31 070, gepubliceerd in BNB 1996/212).

Eiseres heeft gesteld dat zij niet aan haar afdrachtverplichting kon voldoen wegens wanbetaling door opdrachtgevers. Nog afgezien van het feit dat eiseres deze wanbetaling niet overtuigend heeft aangetoond, kan een dergelijke wanbetaling haar niet ontslaan van de verplichting om op de door haar betaalde lonen de loonbelasting/premie volksverzekeringen in te houden en op aangifte af te dragen.

De stellingen van eiseres inzake het gebruik van de G-rekening zouden haar slechts kunnen baten indien zij bewijst dat vanaf de G-rekening enig bedrag aan loonbelasting/premie volksverzekeringen is betaald. Eiseres heeft echter niets aangevoerd waaruit van dergelijke betalingen blijkt. De verwijzing van eiseres naar de verklaring van de Belastingdienst dat in 2001 en 2006 de G-rekening een positief saldo had, is in dit verband naar het oordeel van de rechtbank ontoereikend. De enkele omstandigheid dat opdrachtgevers gelden op de G-rekening hebben gestort is niet van belang voor de vraag hoeveel loonbelasting/premie volksverzekeringen eiseres diende af te dragen.

Ook de door eiseres bij haar nader stuk overgelegde nota's van het UWV missen relevantie. Zij hebben slechts betrekking op de heffing van sociale verzekeringspremies en zien bovendien niet op het onderhavige tijdvak. Uit het feit dat het UWV bedragen heeft terugbetaald en niet is overgegaan tot verrekening kan, anders dan eiseres stelt, niet worden afgeleid dat zij aan al haar loonbelastingverplichtingen jegens de Belastingdienst heeft voldaan.

Voor het overige heeft eiseres evenmin doen blijken dat de grondslagen van de naheffingsaanslag, zoals weergegeven onder 2.2.2 en 2.2.3, onjuist zijn, nu zij daartoe niets heeft aangevoerd.

4.10. Hoewel eiseres, zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, niet heeft doen blijken dat de naheffingsaanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is opgelegd, ontslaat dit verweerder niet van zijn verplichting om de naheffingsaanslag te baseren op een redelijke schatting. Naar het oordeel van de rechtbank is aan deze eis voldaan, aangezien de naheffingsaanslag voornamelijk is gebaseerd op gegevens die in de administratie van eiseres zijn aangetroffen of door eiseres zelf tijdens het boekenonderzoek zijn verstrekt en op door eiseres niet-betwiste gegevens, zoals (het merendeel van) het aantal gewerkte uren door het productiepersoneel en het netto-uurloon over 2001, het verantwoorde en het uitbetaalde nettoloon van het productiepersoneel over 2002, het niet-verantwoorde loon van [A] en zijn echtgenote, de toepassing van de eindheffingsregeling en het aanmerken van het theoretische kassaldo per ultimo 2002 als loon.

4.11. Tegen de boete zijn geen afzonderlijke grieven aangevoerd. Onder 4.4 tot en met 4.7 heeft de rechtbank aannemelijk geoordeeld dat over 2001 en 2002 geen kasadministratie is gevoerd, dat over 2001 geen loonstaten zijn opgemaakt die voldoen aan artikel 67 URLB 2001 en dat over 2002 ook volgens de eigen administratie van eiseres ruim € 25.000 te weinig loonbelasting/premie volksverzekeringen is afgedragen. Het vorenstaande, tezamen met de onder 2.2.2 en 2.2.3 weergegeven bevindingen, rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank het oordeel dat het aan ernstige nalatigheid, en dus aan grove schuld, van eiseres is te wijten dat de door haar verschuldigde loonbelasting/premie volksverzekeringen voor een zeer aanzienlijk deel niet op aangifte is betaald. De na de uitspraak op bezwaar resterende boete acht de rechtbank uit een oogpunt van normhandhaving passend en geboden.

4.12. De rechtbank ziet geen reden om de boete te matigen vanwege de omstandigheid dat de grondslag daarvoor, het bedrag aan nageheven loonbelasting/premie volksverzekeringen, mede is komen vast te staan met toepassing van omkering van de bewijslast, omdat naar het oordeel van de rechtbank ook zonder die omkering de nageheven loonbelasting/premie volksverzekeringen niet noemenswaardig lager zou zijn uitgevallen. De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen is overwogen onder 4.10 en acht het voorts geenszins uitgesloten dat ook zonder omkering van de bewijslast zou moeten worden geconcludeerd dat bij de naheffing terecht het anoniementarief deels is toegepast.

4.13. De boete is aangekondigd en gemotiveerd bij brief van 14 november 2005. Gerekend vanaf die datum is er tot de datum van deze uitspraak meer dan drie jaar verstreken. Blijkens het dossier hebben van die periode twee jaar betrekking op de beroepsfase en zijn in deze twee jaar gedurende circa 12 maanden (de periode tussen de indiening van het verweerschrift en uitnodigingen voor de zitting) geen proceshandelingen verricht. De rechtbank ziet hierin reden de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden te matigen met tien percent.

4.14. Tegen de heffingsrente zijn geen afzonderlijke grieven aangevoerd. De rechtbank ziet ambtshalve evenmin aanleiding om deze te verminderen.

4.15. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep voor wat betreft de boete gegrond te worden verklaard. De rechtbank zal de boete matigen tot € 60.073. Het beroep is voor het overige ongegrond.

5 Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of gebleken dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

6 Beslissing

De rechtbank:

* verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de heffingsrentebeschikking ongegrond;

* verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar tegen de boetebeschikking gegrond;

* vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de boetebeschikking;

* vermindert de boete tot € 60.073 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

* gelast dat de Staat der Nederlanden het door eiseres betaalde griffierecht van € 281 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 22 december 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. Vink, mr. R.C.H.M. Lips en mr. A.J.M. Arends, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Holdert, griffier.

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.