Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 11-12-2008, BH1415, AWB 07/8740 AFSTHF

Rechtbank 's-Gravenhage, 11-12-2008, BH1415, AWB 07/8740 AFSTHF

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
11 december 2008
Datum publicatie
10 februari 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2008:BH1415
Zaaknummer
AWB 07/8740 AFSTHF

Inhoudsindicatie

Afvalstoffenheffing. Aanvang belastingplicht bij aanvang belastingjaar. Bij verhuizing naar een ander perceel binnen dezelfde gemeente ontstaat geen nieuwe belastingplicht.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/8740 AFSTHF

Uitspraakdatum: 11 december 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 17 oktober 2007 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde aanslag afvalstoffenheffing voor het jaar 2007, aanslagnummer [nummer].

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2008.

Namens verweerder is verschenen [A]. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 15 oktober 2008 aan eiser op het adres [adres 1] te [gemeente], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TNT Post is gebleken dat de brief op 20 oktober 2008 op het postkantoor is afgehaald, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

1 Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de aanslag;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- gelast dat de gemeente [gemeente] het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.

2 Gronden

2.1. Op 1 januari 1997 stonden eiser, zijn partner, [Y], en eisers vader,

[B], op het adres [adres 2] te [gemeente] ingeschreven. Vanaf 26 februari 2007 stonden eiser en zijn partner op het adres [adres 1] te [gemeente] ingeschreven.

2.2. Met dagtekening 28 februari 2007 is aan eisers vader met betrekking tot het perceel [adres 2] te [gemeente] een aanslag afvalstoffenheffing voor het jaar 2007 opgelegd ten bedrage van € 324,60. De aanslag is berekend naar het tarief voor meerpersoonshuishoudens over het gehele jaar 2007.

2.3. Vervolgens is met dagtekening 30 juni 2007 aan eiser met betrekking tot het perceel [adres 1] te [gemeente] een aanslag afvalstoffenheffing voor het jaar 2007 opgelegd ten bedrage van € 270,50 (hierna: de aanslag). De aanslag is berekend naar het tarief voor meerpersoonshuishoudens over een periode van 10 maanden (1 maart 2007 tot en met 31 december 2007). Eiser heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

2.4. Verweerder heeft zich in het verweerschrift terecht op het standpunt gesteld dat het bezwaar tegen de aanslag ten onrechte wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is verklaard. In zoverre is het beroep gegrond en dient de bestreden uitspraak te worden vernietigd. Nu partijen hun standpunten ten aanzien van het materiële geschilpunt reeds uitgebreid hebben toegelicht en de gedingstukken voldoende informatie bevatten om tot een oordeel te komen, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.

2.5. Eiser heeft aangevoerd dat de aanslag dient te worden vernietigd, aangezien de aanslag afvalstoffenheffing 2007 met betrekking tot het perceel [adres 2] is betaald en hij op 1 januari 2007 nog niet op het adres [adres 1] maar op het adres [adres 2] stond ingeschreven.

2.6. Ingevolge artikel 2 van de Verordening afvalstoffenheffing 2007 van de gemeente [gemeente] (hierna: de Verordening) wordt afvalstoffenheffing geheven van degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt. Als gebruiker wordt, voor zover hier van belang, aangemerkt degene die naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht feitelijk gebruik maakt van het perceel. Met betrekking tot de afvalstoffenheffing wordt als gebruiker aangemerkt degene die op 1 januari van het kalenderjaar, als zodanig in de gemeentelijke basisadministratie is vermeld, tenzij de aangewezen gebruiker uit andere bronnen schriftelijk kan aantonen dat hij op dat tijdstip geen gebruiker van het perceel was.

2.7. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Verordening is de belasting verschuldigd bij aanvang van het belastingjaar, of zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht. In het tweede lid van vorengenoemd artikel is bepaald dat indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, de belasting is verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. Ingevolge artikel 6, vierde lid, van de Verordening is het tweede lid niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in feitelijk gebruik neemt.

2.8. Niet in geschil is dat eiser op 1 januari 2007 feitelijk gebruik maakte van het perceel [adres 2]. Naar het oordeel van de rechtbank dient eiser dan ook op 1 januari 2007 als belastingplichtig in de zin van de Verordening te worden aangemerkt. Van een aangevangen belastingplicht als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Verordening, zoals verweerder voorstaat, kan dus geen sprake zijn, nu eiser reeds op 1 januari 2007 belastingplichtig is. De rechtbank kan verweerder dan ook niet volgen in zijn stelling dat uit artikel 2 van de Verordening zou moeten volgen dat eiser zowel voor het perceel Veldbloemweg als ook voor het perceel [adres 1] belastingplichtig is. Uit de strekking van artikel 2, derde lid, alsmede artikel 6, vierde lid, van de Verordening kan naar het oordeel van de rechtbank niets anders worden afgeleid dan dat voor degene, die reeds op 1 januari van een jaar belastingplichtig is voor de afvalstoffenheffing, geen nieuwe belastingplicht in de loop van dat jaar kan ontstaan. De omstandigheid dat in het onderhavige geval op het perceel [adres 1] door de feitelijke ingebruikname daarvan door eiser huishoudelijke afvalstoffen zijn ontstaan, doet aan voormeld oordeel dus niet af. Voorts valt evenmin uit de tekst van artikel 6, vierde lid, van de Verordening af te leiden dat dit artikel uitsluitend op situaties ziet waarin de hoofdbewoner van een perceel, zijnde degene aan wie, naar verweerder ter zitting heeft verklaard, in geval van meerdere bewoners een aanslag afvalstoffenheffing wordt opgelegd, binnen de gemeente verhuist. Het door verweerder ter zitting verdedigde opvatting dat met betrekking tot de afvalstoffenheffing een onderscheid tussen hoofd- en andere (mede-) bewoners dient te worden gemaakt, kan ook anderszins niet uit de Verordening worden afgeleid.

2.9. Het vorenstaande brengt mee dat de verschuldigdheid van de belasting voor eiser beperkt dient te blijven tot de reeds bij aanvang van het jaar 2007 voor het perceel [adres 2] verschuldigde belasting, waarvoor een aanslag ten name van eisers vader is opgelegd. De aanslag is dan ook ten onrechte aan eiser opgelegd.

2.10. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.

2.11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Deze uitspraak is gedaan op 11 december 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. Vink, in tegenwoordigheid van mr. U.A. Salomons, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.