Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 10-01-2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:22782 BJ7893, AWB 06/10371

Rechtbank 's-Gravenhage, 10-01-2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:22782 BJ7893, AWB 06/10371

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
10 januari 2008
Datum publicatie
17 september 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2008:BJ7893
Zaaknummer
AWB 06/10371

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting, vormen van een voorziening. Naar het oordeel van de rechtbank is in een geval als het onderhavige, waarbij gedurende de duur van het lopende huurcontract tegenover de (toekomstige) betaling van huur een prestatie staat in die zin dat het bedrijfspand door de verhuurder feitelijk ter beschikking wordt gesteld, het vormen van een voorziening dan wel een andere passiefpost voor de in de toekomst verschuldigde huurpenningen niet mogelijk. Beroep gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/10371 VPB

Uitspraakdatum: 10 januari 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2004 een aanslag vennootschapsbelasting (aanslagnummer [nummer]) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 56.001.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 december 2006 de aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 27 december 2006, ontvangen bij de rechtbank op 28 december 2006, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2007 te 's-Gravenhage.

Namens eiseres is daar verschenen [A], bijgestaan door zijn gemachtigde mr. [B] en [C]. Namens verweerder is verschenen [D].

Eiseres heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en aan verweerder, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan eiseres.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiseres is opgericht op 29 oktober 1993 en heeft haar statutaire zetel in [Q]. Haar activiteiten omvatten onder meer het aannemen en uitvoeren van straal-, schilder-, behang- en glaszetwerken. Tot december 2004 was eiseres ook feitelijk gevestigd in [Q].

2.2. Voor de uitoefening van haar ondernemingsactiviteiten in [Q] maakte eiseres gebruik van een bedrijfspand aan de [a-straat 1] te [Q] (het bedrijfspand). In dit bedrijfspand heeft eiseres in de loop der jaren diverse investeringen gedaan (de huurderinvesteringen). Eiseres heeft de huurderinvesteringen als economisch goed op de balans geactiveerd. De lopende huurovereenkomst voor het bedrijfspand is eind 2003 verlengd. Hierbij is met ingang van 1 januari 2004 voor de periode 2004 tot en met 2008 voor het bedrijfspand een nieuw huurcontract van kracht geworden.

2.3. Eind 2004 heeft binnen de groep waar eiseres deel van uitmaakt een interne reorganisatie plaatsgevonden. In december 2004 zijn de ondernemingsactiviteiten van eiseres in verband met de reorganisatie verplaatst naar [Z].

2.4. Bij de verplaatsing van de ondernemingsactiviteiten naar [Z] is het bedrijfspand in [Q] ontruimd. Het bedrijfspand is nadien niet meer gebruikt voor de ondernemingsactiviteiten van eiseres. Eiseres heeft het bedrijfspand eind 2004 ter verhuur aangeboden op de vrije markt. Bij brief van 5 oktober 2006 heeft eiseres aan de verhuurder van het bedrijfspand meegedeeld dat zij met ingang van 1 januari 2009 het huurcontract niet meer wenst te verlengen.

2.5. Op 18 juli 2005 heeft verweerder de namens eiseres ingediende aangifte vennootschapsbelasting 2004 naar een belastbaar bedrag van € 56.001 ontvangen. Naar aanleiding daarvan is met dagtekening 20 augustus 2005 een eerder aan eiseres opgelegde voorlopige aanslag vennootschapsbelasting 2004 verminderd overeenkomstig die aangifte.

2.6. Op 26 oktober 2005 is door middel van het inzenden van een nieuw aangifteformulier vennootschapsbelasting 2004 een aanvulling op de eerder ingediende aangifte ingediend naar een belastbaar bedrag van -/- € 66.152 (negatief). In die aanvulling heeft eiseres een extra bedrag aan huisvestingskosten van € 111.000 alsmede een extra afschrijving op bedrijfsgebouwen van € 11.153 in aanmerking genomen. Het bedrag van € 111.000 heeft betrekking op de toekomstige huurlasten voor het bedrijfspand over de resterende periode van het huurcontract. Het bedrag van € 11.153 heeft betrekking op het afschrijven van de geactiveerde huurderinvesteringen tot op nihil.

2.7. Met dagtekening 2 maart 2006 heeft verweerder de definitieve aanslag vennootschapsbelasting 2004 overeenkomstig de oorspronkelijke aangifte opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 56.001. Tegen deze aanslag heeft eiseres bij brief van 1 maart 2006 bezwaar gemaakt.

2.8. Bij brief van 12 juni 2006 heeft verweerder aan eiseres - voor zover hier van belang - het volgende meegedeeld:

<small><i>" Ik ga dus niet akkoord met de extra huisvestingskosten van € 111.000. De aanslag Vpb 2004 had normaliter vastgesteld moeten worden op;</i></small>

tabel 1

<small><i>Er wordt dan gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoet gekomen. De aanslag wordt dan bij uitspraak op bezwaar verminderd worden tot € 44.848"</i></small>

2.9. Bij de uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiseres afgewezen en de aanslag gehandhaafd. Tegen deze uitspraak heeft eiseres beroep ingesteld.

2.10. Met dagtekening 7 april 2007 heeft verweerder, nadat eiseres beroep heeft ingesteld, de aanslag vennootschapsbelasting 2004 ambtshalve verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 44.848.

3. Geschil

3.1. In geschil is of ter zake van de toekomstig verschuldigde huurpenningen voor het bedrijfspand een bedrag van € 111.000 in 2004 ten laste van de winst kan worden gebracht. Niet in geschil is dat een bedrag van € 11.153 ter zake van de extra afschrijving van de huurderinvesteringen wel ten laste van de winst over 2004 kan worden gebracht.

3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van nihil en - naar de rechtbank begrijpt - tot het bij beschikking vaststellen van het verlies over 2004 op een bedrag van € 66.152.

3.3. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en handhaving van de belastingaanslag zoals hij deze ambtshalve heeft verminderd.

3.4. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Eiseres heeft - kort gezegd - aangevoerd dat zij het bedrijfspand door de verplaatsing van de ondernemingsactiviteiten niet meer voor de normale bedrijfsuitoefening kan gebruiken, dat zij het huurcontract niet tussentijds op kan zeggen, dat verhuur van het bedrijfspand aan derden mede door de hoge huurprijs niet mogelijk is en dat het bedrijfspand voor haar derhalve feitelijk geen enkel nut meer heeft. Op grond daarvan wil eiseres voor de toekomstige op grond van het lopende huurcontract voor het bedrijfspand verschuldigde huurpenningen een voorziening vormen die zij ten laste van de winst over 2004 wil brengen.

De rechtbank is van oordeel dat in een geval als het onderhavige, waarbij gedurende de duur van het lopende huurcontract tegenover de (toekomstige) betaling van huur een prestatie staat in die zin dat het bedrijfspand door de verhuurder feitelijk ter beschikking wordt gesteld, het vormen van een voorziening dan wel een andere passiefpost voor de in de toekomst verschuldigde huurpenningen niet mogelijk is. Het vormen van een voorziening voor de toekomstige huurpenningen klemt temeer daar eiseres heeft verklaard dat het bedrijfspand eind 2004 ter verhuur aan derden is aangeboden en dat het in november 2007 nog steeds ter beschikking stond aan eiseres. Het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 2 oktober 1957, nr. 13 220, BNB 1957/300, waarnaar eiseres verwijst, mist in het onderhavige geval toepassing, reeds omdat in dat geval tegenover de verplichte toekomstige betalingen niet een tegenprestatie stond zoals het ter beschikking staan van het bedrijfspand. Voor zover activering als huurrecht wel mogelijk zou zijn, miskent eiseres dat een dergelijke activering eerst zou leiden tot winstneming, alvorens het huurrecht zou kunnen worden afgeschreven.

4.2. Het standpunt van eiseres dat het toestaan van de afboeking van de huurderinvesteringen tot nihil dient te leiden tot het accepteren van de voorziening doet aan het voorstaande niet af. De huurderinvesteringen staan immers in direct verband met de eind 2004 verplaatste activiteiten, terwijl de huurpenningen zijn gerelateerd aan het huurgenot van het bedrijfspand in de jaren na 2004. Anders dan eiseres heeft betoogd, ziet de rechtbank in het enerzijds accepteren van de afschrijving van de huurderinvesteringen en het anderzijds niet accepteren van de voorziening voor de toekomstige huurpenningen dan ook geen inconsistente handelwijze van verweerder.

4.3. Ook de overige stellingen van eiseres over het in 2004 ten laste van de winst brengen van de toekomstige huurpenningen voor het bedrijfspand treffen geen doel. Naar het oordeel van de rechtbank laat goed koopmansgebruik bij een duurcontract zoals een lopend huurcontract het activeren van in de toekomst te betalen huurpenningen niet toe. Het voorgaande brengt tevens mee dat de door eiseres ter zitting aangevoerde stelling, dat een afkoopsom die zij bij ontbinding van de huurovereenkomst had moeten betalen - een situatie die zich overigens niet heeft voorgedaan - in ieder geval ten laste van de winst over 2004 had kunnen worden gebracht, niet kan leiden tot een ander oordeel.

4.4. Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder de geclaimde aftrek van € 111.000 ter zake van de toekomstige huurlasten voor het bedrijfspand terecht geweigerd. Nu, zoals uit het onder 3.3. overwogene ook blijkt, verweerder bij de uitspraak op bezwaar de aanslag vennootschapsbelasting 2004 op een te hoog bedrag heeft gehandhaafd, dient het beroep om die reden gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

Ten aanzien van het verzoek om een proceskostenvergoeding heeft verweerder - kort gezegd - gesteld dat eiseres geen recht heeft op een proceskostenvergoeding, omdat er over de vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 44.848 geen geschil bestond, de uitspraak op bezwaar wat dat betreft kennelijk onjuist was, dit ook via een telefoontje naar de belastingdienst had kunnen worden hersteld en in zoverre dus geen beroep bij de rechtbank hoefde te worden ingesteld. De rechtbank kan verweerder in deze stelling niet volgen. Nu verweerder bij zijn uitspraak op bezwaar de aanslag vennootschapsbelasting 2004 ten onrechte heeft gehandhaafd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van eiseres (vgl. HR 5 oktober 2007, nr. 43.329, V-N 2007/46.12). De rechtbank verbindt hieraan de conclusie dat eiseres recht heeft op een vergoeding van proceskosten.

De rechtbank vindt derhalve aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- handhaaft de belastingaanslag, zoals deze luidt nadat deze bij beschikking van 7 april 2007 is verminderd;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 966, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 281 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 10 januari 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.P.F. Slijpen, mr. J.M. Vink en mr. J.M. van Kempen in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.