Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 11-09-2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:16079 BM1324, AWB 07/1314 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 11-09-2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:16079 BM1324, AWB 07/1314 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
11 september 2008
Datum publicatie
15 april 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2008:BM1324
Zaaknummer
AWB 07/1314 IB/PVV

Inhoudsindicatie

IB/PVV 2003. Eiser heeft geen recht op een hogere ziektekostenaftrek dan reeds door de inspecteur in aanmerking is genomen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/1314 IB/PVV

Uitspraakdatum: 11 september 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 25 januari 2007 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2003 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2008. Eiser is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen [A].

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

Feiten

2.1.De heer en mevrouw [B] (hierna respectievelijk: de man en de vrouw) zijn gehuwd en zij zijn fiscale partners in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001.

2.2. De man en de vrouw hebben voor het jaar 2003 aangifte inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.063 voor de man en een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil voor de vrouw. In de aangiften is een ziektekostenaftrek van € 16.325 geclaimd, waarvan € 13.807 is toegerekend aan de man en € 2.518 aan de vrouw.

2.3. Bij het vaststellen van de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 heeft verweerder de aangiften (onder andere) gecorrigeerd op het punt van de aftrek van ziektekosten. In plaats van het in de aangiften geclaimde bedrag van € 16.325 heeft verweerder een aftrek toegestaan van € 9.053, waarvan € 7.695 is toegerekend aan de man en € 1.358 aan de vrouw.

2.4. De aanslagregeling resulteerde voor de man in een verschuldigd bedrag aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van € 948. Rekening houdend met voorheffingen, voorlopige aanslagen en heffingsrente resteerde een te betalen bedrag van € 645 (inclusief € 57 heffingsrente).

Voor de vrouw resulteerde een verschuldigd bedrag aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van nihil. Rekening houdend met een heffingskorting van € 948, voorlopige teruggaven, voorlopige aanslagen en heffingsrente resteerde een te betalen bedrag van € 724 (inclusief € 64 heffingsrente).

2.5. De man en de vrouw hebben bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslagen. Bij de uitspraken op bezwaar heeft verweerder de ziektekostenaftrek nader vastgesteld op € 16.160. In overleg met de man en de vrouw heeft verweerder van dit bedrag € 14.802 toegerekend aan de man en € 1.358 aan de vrouw. Als gevolg hiervan is het bezwaar van de vrouw afgewezen. Voor de man hield de uitspraak op bezwaar in dat hij over 2003 geen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen meer was verschuldigd. Rekening houdend met voorheffingen, voorlopige aanslagen en heffingsrente, betekende dit recht dat het bij de aanslag vastgestelde te betalen bedrag van € 645 werd verminderd met € 1.051.

2.6. Naar aanleiding van de aangediende aangiften is aan de man een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 opgelegd en is hem, in het verlengde daarvan, bij beschikking van 26 juli 2004 (TBU.41) op grond van de zogenoemde verzilveringsregeling een tegemoetkoming buitengewone uitgaven (hierna: TBU) van € 346 toegekend. Bij beschikking van 25 september 2006 (TBU.42), die is genomen naar aanleiding van de aan de man opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003, is de TBU nader vastgesteld op nihil, resulterend in een terug te betalen bedrag van € 346. Naar aanleiding van de uitspraken op bezwaar is de TBU bij beschikking van 6 februari 2007 (TBU.43) nader vastgesteld op € 135.

Geschil

2.7. Het geschil betreft in de eerste plaats de vraag of voor het door eiser gevolgde dieet niet € 1.063 maar € 1.852 of anders € 1.596 als ziektekostenaftrek in aanmerking moet worden genomen. Voorts is in geschil of de in de uitspraak op bezwaar opgenomen berekening correct is.

Overwegingen omtrent het geschil

2.8. Eiser stelt dat de ziektekostenaftrek voor het door hem gevolgde dieet moet worden gesteld op € 1.852 of anders op € 1.596.

2.9. Bij de uitspraak op bezwaar van heeft verweerder voor het dieet een aftrek toegestaan van € 1.651. Bij die uitspraak is de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen berekend op € 1.024, hetgeen na aftrek van € 1.024 heffingskorting resulteert in een verschuldigd bedrag aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van nihil. Indien de ziektekostenaftrek verder zou worden verhoogd met (€ 1.852 - € 1.651=) € 201, zou de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen € 994 bedragen en zou na aftrek van (in dat geval) € 994 heffingskorting het verschuldigde bedrag aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen eveneens nihil bedragen. De heffingskorting kan immers niet hoger zijn dan de verschuldigde belasting.

2.10. Uit het vorenstaande volgt dat het antwoord op de eerste in geschil zijnde vraag in het midden kan blijven. Ook indien eiser op dat punt in het gelijk zou worden gesteld, zou dat niet leiden tot een vermindering van de aanslag. Eiser heeft in zoverre dan ook geen belang bij het beroep.

2.11. Eiser meent verder kennelijk dat de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003, naar aanleiding van het daartegen ingediende bezwaar, zou (moeten) worden vervangen door de TBU.42. Dat is echter niet juist. De TBU houdt in zekere zin verband met de aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen, in die zin dat beide zijn gebaseerd op de fiscale inkomensgegevens over een bepaald jaar. Dat betekent echter niet dat een TBU in de plaats treedt van een belastingaanslag. De TBU is een aparte beschikking waartegen afzonderlijk bezwaar en beroep moet worden ingesteld. Aangezien niet gesteld of gebleken is dat tegen de TBU bezwaar en beroep is ingesteld, kan de juistheid daarvan in deze procedure overigens niet aan de orde komen.

2.12.Eiser stelt voorts dat bij de uitspraak op bezwaar ten onrechte een bedrag van € 645 is verrekend en dat hij recht heeft op een teruggaaf. Uit de gegevens die zijn vermeld op de achterzijde van de uitspraak op bezwaar blijkt dat na bezwaar de verschuldigde inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen nihil bedraagt. Vervolgens worden verrekend de eerder verleende voorlopige teruggaaf van € 1.743 en de ingehouden loonheffing van € 2.103. Tot slot heeft eiser recht op € 46 heffingsrente. Een en ander resulteert in een teruggaaf van € 406, zoals ook blijkt uit de bij het beroepschrift gevoegde "Mededeling Verrekening of terugbetaling" van 23 januari 2007. Aangezien in eerste instantie bij de aanslag een te betalen bedrag van € 645 was vastgesteld, bedraagt de vermindering ten opzichte van de aanslag € 1.051. Aangezien het bedrag van € 645 nog niet was betaald, bestaat voor dat bedrag ook geen recht op teruggaaf. De berekening in de uitspraak op bezwaar is dan ook juist.

2.13. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 11 september 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Holdert, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.