Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 24-11-2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:20449 BM2755, AWB 07/2200 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 24-11-2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:20449 BM2755, AWB 07/2200 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
24 november 2008
Datum publicatie
28 april 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2008:BM2755
Zaaknummer
AWB 07/2200 IB/PVV

Inhoudsindicatie

Artikel 3.105 Wet IB 2001. Uit hoofde van echtscheidingsconvenant ontvangen uitkering ter verrekening van pensioenrechten is belast. Geen dubbele heffing. Geen opgewekt vertrouwen. Beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/2200 IB/PVV

Uitspraakdatum: 24 november 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 8 februari 2007 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 2003 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.446 (aanslagnummer [nummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2008.

Namens eiseres is verschenen drs. [A]. Namens verweerder is verschenen [B].

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1. Eiseres is in 1993 gescheiden. Te dier zake is een echtscheidingsconvenant opgesteld, waarin - voor zover te dezen van belang - het volgende is opgenomen:

"Artikel 5: Pensioenrechten

5.1 Het totaal van de contante waarde van de per ontbindingdatum opgebouwde ouderdoms- en nabestaandenpensioen wordt tussen partijen gelijk verdeeld.

Aan de man wordt toegescheiden het recht op ouderdomspensioen dat hij heeft jegens (...) Pensioenfonds.

Aan de vrouw wordt toegescheiden het recht op bijzonder weduwenpensioen dat ten behoeve van haar is opgebouwd bij (...) Pensioenfonds.

5.2 Uit hoofde van de verrekening van de waarde van de opgebouwde pensioenrechten betaalt de man aan de vrouw met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de Burgelijke Stand van de gemeente Rotterdam, een bedrag van ƒ 3000,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, welk bedrag met ingang van 1 januari 1994 en tussentijds op 1 april 1994 jaarlijks met eenzelfde percentage wordt verhoogd of verlaagd als het ouderdomspensioen dat de man geniet

(...)

Artikel 7: Fiscale aspecten

7.1 Aanslagen respectievelijk teruggaves inkomstenbelasting/premieheffing betreffende de periode voordat de man uit hoofde van artikel 1. en 5. de in die genoemde artikelen vastgestelde bedragen aan de vrouw betaalt, komen voor rekening van de man, ongeacht op wiens of wier naam deze zijn gesteld of betreft.

Aanslagen die betrekking hebben op de periode te rekenen vanaf de eerste dag van de maand, volgend op die waarin de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand van de gemeente Rotterdam, komen voor rekening van degene te wier of wiens naam deze zijn gesteld of die het betreft."

2.2. In 2003 heeft eiseres uit hoofde van het bepaalde in artikel 5 van genoemd echtscheidingsconvenant een bedrag van € 20.906 (hierna: de uitkering) ontvangen van haar ex-echtgenoot. Daarnaast heeft eiseres op grond van artikel 1 van het echtscheidingsconvenant een bedrag van € 21.204 ontvangen als bijdrage in haar levensonderhoud.

2.3. In haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 heeft eiseres slechts het bedrag van € 21.204 als alimentatie aangegeven. Verweerder heeft bij het vaststellen van de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 het door eiseres aangegeven inkomen gecorrigeerd in dier voege dat hij het bedrag van € 20.906 als belaste inkomsten heeft bijgeteld.

2.4. Tussen partijen is in geschil of de door eiseres van haar ex-echtgenoot ontvangen uitkering van € 20.906 ter verrekening van pensioenrechten terecht tot haar belastbare inkomen is gerekend.

2.5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bedrag niet bij haar mag worden belast.

Zij stelt dat het bedrag dat zij heeft ontvangen een netto-bedrag is. Het pensioen is immers al bij haar ex-echtgenoot in de loonheffing betrokken en heffing bij haar zou leiden tot een dubbele heffing. Voorts beroept eiseres zich op het vertrouwensbeginsel. Volgens eiseres kon en mocht zij uit de brief van verweerder van 5 februari 1999 en uit het feit dat de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 conform de aangifte is opgelegd, afleiden dat de uitkering niet belast is.

2.6. Artikel 3.105, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001, luidt:

"Tot de periodieke uitkeringen en verstrekkingen die worden ontvangen op grond van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting behoren de periodieke uitkeringen en verstrekkingen voorzover zij zijn overeengekomen in het kader van echtscheiding of scheiding van tafel en bed ter verrekening van pensioenrechten".

Het derde lid van artikel 3.105 Wet IB 2001 luidt:

"Het eerste en het tweede lid zijn uitsluitend van toepassing op periodieke uitkeringen en verstrekkingen die worden gedaan door degene die tot de verrekening respectievelijk de vervanging verplicht is."

2.7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht vastgesteld dat de door eiseres ontvangen uitkering een belaste periodieke uitkering inzake pensioenverrekening is als bedoeld in bovengenoemd artikel. Anders dan eiseres stelt, leest de rechtbank in het convenant niet dat eiseres recht heeft op de helft van het netto-ouderomspensioen, laat staan dat de ex-echtgenoot de door haar over die ontvangen uitkering verschuldigde belasting voor zijn rekening neemt. Evenmin kan uit het convenant worden afgeleid dat eiseres fiscaal geacht kan worden de uitkeringen rechtstreeks van de pensioenuitvoerder te genieten.

2.8. Van een dubbele heffing is, anders dan eiseres stelt, geen sprake nu de ex-echtgenoot het door hem doorbetaalde bedrag ter verrekening van pensioenrechten op de voet van artikel 6.7 van de Wet IB 2001 in aftrek kan brengen. Overigens als dit anders zou zijn, brengt dit niet mee dat de ontvangen uitkering niet belast is op grond van voormelde leden van artikel 3.105 Wet IB 2001.

2.9. Met betrekking tot het beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank als volgt.

In de brief van 5 februari 1999 schrijft verweerder onder meer het volgende:

"Indien in de alimentatieverplichting een bedrag aan doorbetaling van ouderdomspensioen begrepen is, kan degene die de alimentatie betaald dit niet in mindering brengen op zijn inkomen.

De ex-echtgenoot heeft echter alimentatie in mindering op zijn inkomen gebracht tot hetzelfde bedrag als [eiseres] aan alimentatieinkomsten heeft aangegeven.

Daarnaast heeft u op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de alimentatie inkomsten een gedeelte doorbetaling van ouderdomspensioen bevatten."

Afgezien nog van de vraag of juist is dat uit de omstandigheid dat alimentatie in mindering is gebracht op het inkomen volgt dat dit bij de ontvanger derhalve belast is, kan naar het oordeel van de rechtbank hieruit niet worden afgeleid dat verweerder heeft geschreven dat in de situatie van eiseres sprake is van doorbetaling van ouderdomspensioen. Er wordt alleen melding gemaakt wat de gevolgen zijn in een dergelijke situatie.

2.10. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres gewezen op een brief van verweerder van 8 augustus 2003. In die brief heeft verweerder verzocht om een overzicht van de in de jaren 1998 tot en met 2002 ontvangen alimentatie, alsmede om een verklaring voor het feit dat te weinig alimentatie is aangegeven. Bij brief van 28 augustus 2003 heeft gemachtigde van eiseres een overzicht verstrekt van de ontvangen bedragen waaronder de bedragen ter verrekening van pensioenrechten, daarbij is aangegeven dat en waarom laatstgenoemde bedragen niet zijn aangegeven. Aan het feit dat vervolgens de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 met dagtekening 6 september 2003 zonder het stellen van nadere vragen conform de aangifte is vastgesteld, heeft eiseres, aldus gemachtigde, ook het in rechte te beschermen vertrouwen kunnen ontlenen dat verweerder het uiteindelijk met haar eens was dat de uitkering ter verrekening van pensioen niet bij haar belast was.

Naar het oordeel van de rechtbank treft deze stelling geen doel. Ter zitting is komen vaststaan dat nadien, maar vóór de indiening van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor 2003, bij eiseres inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen is nagevorderd teneinde het door haar ontvangen bedrag ter verrekening van pensioenrechten alsnog in de heffing te betrekken. Derhalve was eiseres al voordat zij aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 had gedaan op de hoogte van het feit dat verweerder het op dit punt niet met haar eens was.

2.11. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 24 november 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. Vink, in tegenwoordigheid van mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.