Rechtbank 's-Gravenhage, 28-10-2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:21249 BM2766, AWB 05/5571 IB/PVV
Rechtbank 's-Gravenhage, 28-10-2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:21249 BM2766, AWB 05/5571 IB/PVV
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 28 oktober 2008
- Datum publicatie
- 29 april 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2008:BM2766
- Zaaknummer
- AWB 05/5571 IB/PVV
Inhoudsindicatie
Stakingswinst. Verweerder doet terecht een beroep op de interne compensatie voor het niet toepassen van het bijzondere tarief op de bij de verkoop van het café in de aangifte verantwoorde stakingswinst. Beroep ongegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/5571 IB/PVV
Uitspraakdatum: 28 oktober 2008
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder,
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1998 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (aanslagnummer [nummer]), berekend naar een belastbaar inkomen van fl 165.783, waarvan een bedrag van fl 34.335 tegen het bijzondere tarief van 45%.
1.2. Het tegen deze aanslag ingediende bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 26 juli 2005 afgewezen.
1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 9 augustus 2005, ontvangen bij de rechtbank op 10 augustus 2005, beroep ingesteld. Eiser heeft het beroep nader gemotiveerd en hierbij stukken overgelegd. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en met verwijzing naar de door eiser overgelegde stukken de op de zaak betrekking hebbende stukken aangevuld.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft in eerste instantie plaatsgevonden op 31 mei 2006 te 's-Gravenhage. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt, dat op 2 juni 2006 aan partijen is verstuurd. Eiser heeft de rechtbank bij brief van 9 juni 2006 stukken toegezonden naar aanleiding van de hem ter zitting verstrekte bewijsopdracht. Verweerder heeft hierop bij brief van 4 juli 2006 gereageerd. Voorafgaand aan de tweede zitting van 17 oktober 2006 heeft eiser bij brieven van 6 oktober 2006 nadere stukken ingediend, die in kopie aan verweerder zijn verstrekt. Van het verhandelde ter zitting van 17 oktober 2006 is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt, dat als bijlage bij deze uitspraak is gevoegd.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiser, geboren op [datum] 1970, is gehuwd en drijft in firmaverband met zijn vader een onderneming in aannemersactiviteiten. Daarnaast heeft hij eind 1995 samen met zijn vriend [A] (hierna: de vriend), ieder voor de onverdeelde helft, het hoekpand [A-straat]/[B-straat] te [plaats] (hierna: het pand resp. A-straat en B-straat) gekocht. De koopsom voor het gehele pand was fl. 260.000. In het pand zijn eiser en de vriend op de begane grond in firmaverband een cafébedrijf gaan voeren. Na verbouwing en inrichting is het café 28 juni 1996 geopend. De verdiepingen zijn als woonruimte verhuurd.
2.2. Op 12 december 1996 is de vriend overleden. Eiser heeft het cafébedrijf alleen voortgezet en is dit vanaf 1 augustus 1997 gaan verhuren. Eind 1998 heeft hij het cafébedrijf inclusief inventaris en goodwill aan de huurder verkocht. In de bij eisers aangifte gevoegde jaarstukken is ter zake van deze verkoop een winst verantwoord van fl. 68.222.
2.3. Bij akte van 7 juli 1998 is de tussen eiser en de erven van de vriend bestaande onverdeelde eigendom van onder andere het pand gescheiden en gedeeld. Eiser verkreeg de gehele eigendom van het pand. Hierbij is voor het pand een taxatiewaarde in verhuurde staat per 31 december 1996 in aanmerking genomen van fl. 375.000. In het taxatierapport dat op verzoek van de boedelnotaris op 28 maart 1997 door een makelaar is opgesteld, staat onder meer het volgende:
"Nadere omschrijving van de registergoederen:
(...)
Het bedrijfspand met dubbele bovenwoning is gebouwd omstreeks 1928 en heeft een inhoud van ongeveer 830 m3.
(...)
De indeling is als volgt:
Begane grond : Entree, caféruimte, toiletgroep, keuken en berging.
1e etage : Gang, 3 kamers, badkamer, keuken, 2 toiletten en balkon.
2e etage : Gang, 2 kamers, 2 zolderkamers en badkamer.
3e etage
Via losse trap : zolderberging.
(...)
Onderhoudstoestand:
De bedrijfsruimte is volledig gerenoveerd. De keuken en de berging verkeren in matige staat. Het woongedeelte verkeert in redelijk goede staat in relatie tot de ouderdom van het objekt.
Gebruik:
De bedrijfsruimte is in gebruik als caféruimte en is niet verhuurd. De dubbele bovenwoning is in gebruik voor kamerverhuur. De verhuur geschiedt op basis van 1 jarige huurkontrakten met de mogelijkheid van stilzwijgende verlenging. De huuropbrengst in 1996 bedroeg f 2975,-.".
2.4. Op verzoek van verweerder heeft zijn collega van de registratie en successie een splitsing gemaakt van de eind 1995 voor het pand betaalde koopsom. In de brief van de registratie en successie van 23 juli 1998 aan verweerder, die door eiser in het geding is ingebracht, staat onder meer:
"Naar aanleiding van uw verzoek om splitsing van de koopsom ad. fl. 260000,-- m.b.t. de aankoop op 19 dec. 1995 van het pand [A-straat] / [B-straat] te .... bericht ik u alsvolgt.
Het pand [A-straat] betreft het café en het pand [B-straat] de bovenwoning. Via [A-straat] is de bovenwoning niet bereikbaar.
De koopsom wordt gesplitst in:
[A-straat] fl. 125000,-- (opstal inclusief grond)
[ B-straat ] fl. 135000,-- (opstal inclusief grond)."
Deze splitsing komt in percentages neer op 48% voor het cafégedeelte en 52% voor het woongedeelte.
2.5. In het verslag van 14 oktober 1996 van een zogenaamd startersbezoek dat twee controleambtenaren van de belastingdienst op 2 augustus 1996 aan het cafébedrijf hebben gebracht, staat onder meer:
"De onderneming wordt gedreven in de vorm van een vennootschap onder firma. De firmanten zijn: 1. [ de vriend ] 2. [ eiser ]
(...)
De ondernemingsactiviteit bestaat uit de exploitatie van een café onder de naam (...) vanaf het adres [ A-straat ] . (...) Boven het cafégedeelte bevinden zich 4 kamers voor de verhuur en 1 appartement. Wij hebben met de adviseur afgesproken dat nog nader zal worden beoordeeld of dit deel van het pand tot het privévermogen of tot het ondernemersvermogen gerekend kan worden."
2.6. Bij zijn aangiftes over 1995 en 1996 heeft eiser zijn aandeel in het pand geheel, dus ook wat betreft het cafégedeelte, tot zijn privévermogen gerekend. Na vaststelling van de aanslag over 1996 conform de aangifte heeft zijn toenmalige gemachtigde na overleg met de belastingdienst de jaarstukken van 1996 in de tweede helft van 1998 herzien en het cafégedeelte, overeenkomstig de splitsing als genoemd in punt 2.4. hiervoor, tot het ondernemingsvermogen gerekend. Via ambtshalve vermindering van de aanslag over 1996 heeft verweerder op 19 april 1999 alsnog investeringsaftrek verleend voor onder meer de aanschaf van het cafégedeelte van het pand. Ook is bij de nadere berekening van het belastbare inkomen over 1996 rekening gehouden met afschrijving over het cafégedeelte van het pand.
2.7. Bij zijn aangifte over 1998 heeft eiser het cafégedeelte van het pand en de kosten van de hierin verrichte verbouwing gedurende het gehele jaar tot zijn ondernemingsvermogen gerekend en hierop afgeschreven. Bij de vaststelling van de aanslag heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser gezien de verkoop aan de huurder zijn cafébedrijf had gestaakt en daarom het pand geheel tot zijn privévermogen diende te gaan rekenen. Hij stelde de met deze overgang naar privé behaalde stakingswinst vast op fl. 54.335 en rekende hiervan na toepassing van de stakingsvrijstelling ad fl. 20.000 een bedrag van fl. 34.335 tot het belastbare inkomen. Het belastbare inkomen is als volgt berekend:
tabel 1
De gecorrigeerde stakingswinst van fl. 34.335 werd op de voet van artikel 57, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 belast naar een tarief van 45%. De in 2.2. vermelde stakingswinst van fl. 68.222 werd belast naar het tabeltarief.
2.8. Aan deze vaststelling is een boekenonderzoek voorafgegaan. Tijdens dit onderzoek is tussen verweerder en eisers huidige gemachtigde gecorrespondeerd. In een brief van 5 maart 2002 van de controlerend ambtenaar aan de gemachtigde staat onder meer:
"De stakingswinst bij de erven [ de vriend ] zou m.i. bedragen f 90.000 - f 60.255 = f 29.745. Als compromis stel ik voor bij [ eiser ] te belasten f 29.745 - f 20.000 (stakingsvrijstelling [ de vriend ]) = f 9.745.
In uw berekening van de stakingswinst [ eiser ] van nihil kan ik mij vinden.
Indien [ eiser ] thans van mening is dat de fiscale claim bij de erven [ de vriend ] moet worden neergelegd ontvang ik graag een zodanig luidende schriftelijk verklaring ondertekend door [ eiser ] ."
3. Geschil
3.1. In geschil is primair de vraag of eiser het cafégedeelte van het pand tot zijn ondernemingsvermogen diende te rekenen en zo ja of hij bij de overbrenging naar privé van het cafégedeelte in 1998 zoveel stakingswinst heeft behaald dat met toepassing van interne compensatie de over dat jaar vastgestelde aanslag niet te hoog is vastgesteld. Eiser beantwoordt deze vragen ontkennend en verweerder bevestigend.
3.2. Indien deze vragen bevestigend worden beantwoord is in geschil of verweerder met de brief van 5 maart 2002 het vertrouwen heeft gewekt dat de op het cafégedeelte behaalde stakingswinst voor eiser op nihil moet worden gesteld.
3.3. Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Het standpunt van eiser, als ingenomen tijdens de tweede zitting, dat de exploitatie van het café voor eiser geen bedrijfsmatige activiteit is geweest, maar een hobby die in het weekend werd uitgevoerd, als gevolg waarvan van ondernemingsvermogen in het geheel geen sprake kan zijn, verwerpt de rechtbank. Eiser heeft met de aankoop van het pand en de verbouwing en inrichting van het cafégedeelte investeringen gedaan. Hij heeft met de exploitatie van het café deelgenomen aan het economisch verkeer en winst behaald. Eisers standpunt dat voor de bronvraag bij de winstbepaling rekening moet worden gehouden met een commerciële huurprijs voor het cafégedeelte van het pand, vindt geen steun in het recht.
4.2. Verweerder heeft gesteld dat het pand splitsbaar is en dat de woonruimtes een eigen ingang hadden aan de B-straat. Hij heeft zijn stelling ondersteund met een verwijzing naar de in 2.3. tot en met 2.5. opgenomen citaten. Eiser stelt dat de woonruimtes op de tweede verdieping uitsluitend via een trap vanuit het cafégedeelte te bereiken waren en daarom voor die jaren met het café als één object moeten worden beschouwd. Hij heeft voor deze stelling geen, althans onvoldoende, bewijs aangevoerd. Een en ander was voor de rechtbank aanleiding om tijdens de eerste zitting aan eiser een bewijsopdracht te geven met betrekking tot zijn stelling. De rechtbank acht ook na de naar aanleiding van de bewijsopdracht aan de rechtbank verschafte informatie aannemelijk dat het pand in de periode 1996 tot en met 1998 een cafégedeelte had op de begane grond met een ingang aan de A-straat en een woongedeelte op de verdiepingen met een eigen ingang aan de B-straat en dat het pand mitsdien splitsbaar was. De ter zitting gebleken onduidelijkheden met betrekking tot de (datering van) de tekeningen die eiser heeft overgelegd, komen voor zijn rekening. Naast de vorenvermelde geciteerde passages ziet de rechtbank ook in het huurcontract (waarvan een kopie tot de gedingstukken behoort), dat eiser in juli 1997 met de nieuwe uitbater van het café heeft gesloten, een ondersteuning voor haar oordeel omdat daarin niet wordt gesproken over toegang(verlening) via het café tot één of meer bovenwoningen.
4.3. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat het pand splitsbaar was, is verweerders standpunt dat eiser het cafégedeelte van het pand tijdens het bestaan van de onderneming verplicht tot zijn ondernemingsvermogen diende te rekenen, juist. De stelling van eiser, uitgaande van keuzevermogen, dat zijn vroegere gemachtigde niet bevoegd zou zijn geweest het cafégedeelte tot het ondernemingsvermogen te rekenen, behoeft geen behandeling meer. Hetzelfde geldt voor eisers stelling dat verweerder zijn vroegere gemachtigde gedwongen zou hebben te kiezen voor ondernemingsvermogen zonder dat verweerder over een zogenoemd nieuw feit zou hebben beschikt.
4.4. Vaststaat dat eiser vanaf augustus 1997 het cafégedeelte van het pand inclusief inventaris heeft verhuurd en dat hij eind 1998 het cafébedrijf inclusief inventaris en goodwill aan de huurder heeft verkocht. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser zijn onderneming eind 1998 heeft gestaakt, waarbij het cafégedeelte van het pand is overgegaan naar zijn privévermogen.
4.5. Aan de orde is daarom de vraag op welk bedrag de in 1998 op het cafégedeelte van het pand behaalde stakingswinst gesteld dient te worden. Omdat partijen het niet eens zijn over de boekwaarde in het jaar van staking, zal de rechtbank deze bepalen. Blijkens de in 2.3. genoemde akte heeft eiser na het overlijden van de vriend het pand geheel in eigendom verkregen. De eerder onverdeelde helft werd in het in 2.3. vermelde taxatierapport per ultimo 1996 getaxeerd op een waarde van 1/2 x fl. 375.00 = fl. 187.500. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht ervan uitgaat dat het aandeel van het cafégedeelte hierin op 48% kan worden gesteld, zoals is aangegeven in de in 2.4. genoemde brief. Deze verdeling is immers ook door de toenmalige gemachtigde van eiser gehanteerd. Eisers nader ingenomen stelling dat van deze waarde 60% betrekking zou hebben op het cafégedeelte en 40% op de woonruimte op de tweede verdieping, verwerpt de rechtbank met verwijzing naar het in 4.2. vermelde oordeel dat de tweede verdieping in de periode 1995 tot 1998 niet tot het cafégedeelte behoorde. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat bij de toedeling aan eiser de waarde van het cafégedeelte op 48% van de taxatiewaarde per ultimo 1996 moet worden gesteld. Dit is 48% van fl. 187.500 = fl. 90.000. De koopprijs van het door eiser in 1995 verkregen onverdeelde aandeel in het cafégedeelte was 1/2 x ? 125.000 = ? 62.500, zodat zonder afschrijvingen eisers totale boekwaarde eind 1998 een bedrag van fl. 62.500 + fl. 90.000 = fl.152.500 geweest zou zijn. Op het cafégedeelte is door eiser aan afschrijvingen ten laste van de winst gebracht fl. 2.745 (1996) + fl. 2.745 (1997) + fl. 3.745 (1998) = fl. 9.235. Bij de overbrenging naar het privévermogen bedroeg de boekwaarde derhalve fl. 152.500 - fl. 9.235 = fl. 143.265. Eisers stelling dat bij de berekening van deze stakingswinst ook met de boekwaarde van de verbouwingskosten rekening moet worden gehouden, onderschrijft de rechtbank. Dit zal dan echter niet de boekwaarde in 1997 maar die in het jaar van staking (1998) moeten zijn. Deze bedraagt volgens de balans fl. 8.900. Verweerder heeft dit bedrag bij zijn berekening als genoemd in 2.7. in aanmerking genomen.
4.6. Verweerder stelt dat hij bij de vaststelling van de aanslag ten onrechte is uitgegaan van een waarde van het cafégedeelte van het pand van (48% van fl. 375.000 =) fl. 180.000, omdat dit niet de waarde eind 1998 is maar de taxatiewaarde per ultimo 1996. Hij stelt dat voor de waardevaststelling van het cafégedeelte kan worden uitgegaan van de daarvoor vastgestelde WOZ-waarde voor het tijdvak 2001-2004, omdat dit de waarde naar peildatum 1 januari 1999 is. Deze waarde is blijkens de door hem overgelegde waardevaststelling van de gemeente € 126.984 of bijna fl 280.000. De rechtbank sluit zich hierbij aan, omdat de datum waarnaar de bij aanslagregeling gehanteerde taxatie is uitgebracht twee jaar verwijderd is van de datum waarop het cafégedeelte van het pand is overgegaan naar het privévermogen van eiser en de waardepeildatum van de WOZ-waarde hier nagenoeg mee samenvalt. De rechtbank acht eisers stelling dat de objectafbakening in 2001 (toen zou het cafégedeelte niet meer met de woonruimtes op de tweede verdieping verbonden zijn geweest) anders was dan in 1998, onder verwijzing naar 4.2. hiervoor, niet aannemelijk. De stakingswinst met betrekking tot het cafégedeelte van het pand bedraagt dan fl. 280.000 - fl. 143.265 - fl. 8.900 = fl. 127.835 in plaats van het in aanmerking genomen bedrag van fl. 54.335. Dit is fl. 73.500 meer dan waarmee bij het vaststellen van de aanslag rekening is gehouden. Tegen het bijzondere tarief van 45% betekent dit een verschil in verschuldigde belasting van ruim fl. 33.000.
4.7. Het voorgaande brengt met zich mee dat verweerders beroep op interne compensatie voor het niet toepassen van het bijzondere tarief op de bij de verkoop van het café in de aangifte verantwoorde stakingswinst van fl. 68.222 slaagt. De aanslag is niet te hoog vastgesteld; ten aanzien van geschilpunt 3.1. is het gelijk aan verweerder.
4.8. Eiser stelt dat de zinsnede "In uw [eisers] berekening van de stakingswinst van nihil kan ik mij vinden." in de in 2.8. gedeeltelijk geciteerde brief van de controlerend ambtenaar van 5 maart 2002 bij hem het vertrouwen heeft gewekt dat bij hem geen stakingswinst voor het cafégedeelte van het pand in aanmerking zal worden genomen. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. De brief maakt onderdeel uit van de in de controlefase tussen partijen gevoerde correspondentie. Hierin werd uitgegaan van twee bij eiser in aanmerking te nemen delen van de stakingswinst met betrekking tot het cafégedeelte. Eén deel werd de stakingswinst van de vriend genoemd en het andere deel de stakingswinst van eiser. De gedachte van partijen was om beide delen tot de winst van eiser te rekenen. Zoals blijkt uit de brief heeft verweerder hierover een compromisvoorstel gedaan. Eiser heeft dit compromisvoorstel echter niet aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder niet gehouden worden een deel van het compromisvoorstel na te leven. Onder deze omstandigheden is van opgewekt vertrouwen geen sprake.
4.9. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor toekenning van een proceskostenvergoeding.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 28 oktober 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T. van Rij, mr. J.P.F. Slijpen en mr. J.M. Vink in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.