Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 27-06-2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:22820 BM5708, AWB 07/143 BPM

Rechtbank 's-Gravenhage, 27-06-2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:22820 BM5708, AWB 07/143 BPM

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
27 juni 2008
Datum publicatie
26 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2008:BM5708
Zaaknummer
AWB 07/143 BPM

Inhoudsindicatie

BPM, vertrouwensbeginsel. Eiser was tot 22 december 2005 werkzaam bij NAVO in Brussel alwaar hem een woning ter beschikking stond. Zijn gezin woonde in Nederland. In de weekenden was eiser bij zin gezin in Nederland. Na het beëindigen van de werkzaamheden in Brussel is eiser teruggekeerd naar Nederland met medeneming van twee auto’s waarvoor hij vrijstelling van BPM heeft verzocht. De rechtbank oordeelt dat eiser gedurende de tijd dat hij in België werkte in Nederland woonde en daarom geen recht heeft op de vrijstelling. Aan een door het Ministerie van Buitenlandse Zaken ingenomen standpunt kan eiser geen vertrouwen ontlenen omdat een in rechte te beschermen vertrouwen uitsluitend kan worden gewekt door of namens degene aan wie de uitvoering van de wet is opgedragen en dat is in dit geval de Minister van Financiën. Beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/143 BPM

Uitspraakdatum: 27 juni 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/ [te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraken van verweerder van 28 november 2006 op het bezwaar van eiser tegen de afwijzende beschikking van verweerder van 1 mei 2006 inzake een verzoek om vrijstelling van belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) en de afwijzende beschikking van verweerder van 8 juni 2006 inzake een verzoek om vrijstelling van BPM.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2008.

Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. [...].

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Ingevolge artikel 14 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet) in samenhang met artikel 4, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 kan, voor zover hier van belang, vrijstelling van BPM worden verleend voor uit een ander land afkomstige personenauto's. Deze vrijstelling kan worden verleend indien ter zake van het in het vrije verkeer brengen van een personenauto aanspraak op vrijstelling van rechten bij invoer bestaat of zou bestaan indien de personenauto uit een ander land dan een lid-staat van de Europese Unie in het vrije verkeer zou zijn gebracht. De vrijstelling van BPM geldt onder de voorwaarden en beperkingen die zijn gesteld voor het verlenen van de vrijstelling van rechten bij invoer. Een voorwaarde is dat de normale verblijfplaats in de zin van artikel 75 Douaneregeling, wordt overgebracht naar Nederland. In dat verband is onder meer bepaald dat indien men zijn beroepsmatige bindingen op een andere plaats heeft dan zijn persoonlijke bindingen en daardoor afwisselend verblijft in verschillende landen, men geacht wordt zijn normale verblijfplaats te hebben in het land van zijn persoonlijke bindingen, mits men daar op geregelde tijden terugkeert. De normale verblijfplaats wordt aan de hand van bescheiden, waaronder een legitimatiebewijs, aangetoond.

2.2. Eiser is van 1 juni 2001 tot 22 december 2005 werkzaam geweest op de Nederlandse permanente vertegenwoordiging bij de NAVO in Brussel. Gedurende die periode stond eiser aldaar een woning ter beschikking. Na de beëindiging van de werkzaamheden in Brussel is eiser teruggekeerd naar Nederland met medeneming van twee auto's waarvoor hij de hier in geding zijnde vrijstelling van BPM heeft verzocht.

2.3. Eiser stelt dat hij recht heeft op de vrijstelling van BPM bij invoer omdat hij in België werkte en woonde. Eiser vindt in dit verband niet van belang waar zijn gezin verbleef. Uit het feit dat hij in het buitenland zijn functie voltijds uitoefent net als een diplomaat, concludeert eiser dat hij dezelfde vrijstelling moet kunnen genieten die een diplomaat toekomt. Voorts acht eiser verweerder gebonden aan hetgeen het Ministerie van Buitenlandse Zaken hem heeft meegedeeld over de toepassing van de vrijstelling.

2.4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet aan de voorwaarde voor vrijstelling van BPM bij invoer heeft voldaan omdat hij zijn normale verblijfplaats bij verhuizing niet naar Nederland heeft overgebracht. Volgens verweerder heeft eiser zijn normale verblijfplaats nooit overgebracht naar België onder meer omdat zijn gezin steeds in Nederland is blijven wonen.

2.5. Op eiser rust de bewijslast aannemelijk te maken dat is voldaan aan de voorwaarden die worden gesteld aan de vrijstelling. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Eiser heeft weliswaar gesteld dat zijn normale verblijfplaats in België was, maar heeft dit slechts onderbouwd met de werkgeversverklaring van zijn werkgever en het feit dat hij gebruik maakte van een woning die door de Nederlandse ambassade aan hem ter beschikking werd gesteld. In dit verband is van belang dat eiser desgevraagd heeft bevestigd dat zijn gezin de gehele periode waarin eiser in het buitenland werkzaam was, in Nederland is blijven wonen en dat hij de gewoonte had om de weekenden naar zijn gezin te gaan. Voorts staat vast dat eiser in Nederland beschikte over een eigen woning en dat hij kort voor beëindiging van de werkzaamheden in België, zich in Nederland als inwoner heeft laten uitschrijven.

Hetgeen eiser heeft aangevoerd over de voltijdse uitvoering van zijn taken in het buitenland, is niet van belang, aangezien dit geen criterium is voor de vrijstelling van BPM.

Eiser stelt dat gezien de informatie die het Ministerie van Buitenlandse zaken aan hem heeft verstrekt, hij erop mocht vertrouwen dat hem de vrijstelling BPM zou worden verleend.

Hij heeft in dit verband een kopie van de brochure overgelegd met informatie over de registratieprocedure "auto bij verhuizing naar Nederland vanuit ander EU-land" evenals een kopie van de brief van het hoofd financiële regelingen Buitenlandse Zaken van 27 april 2006 waarin de douane wordt verzocht de vrijstelling BPM aan eiser te verlenen.

De rechtbank is van oordeel dat, zo al sprake zou zijn van door het Ministerie van Buitenlandse Zaken in dezen jegens eiser ingenomen standpunten, hetgeen niet valt op te maken uit de door eiser overgelegde stukken, eiser hieraan niet een in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen dat hem een vrijstelling zal worden verleend. Immers, in rechte te beschermen vertrouwen kan hier uitsluitend worden gewekt door of namens degene aan wie de uitvoering van de wet is opgedragen, zijnde de Minister van Financiën (Hoge Raad 3 maart 1993, nr. 28 857, BNB 1993/142). Daarvan is niets gebleken.

2.6. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 27 juni 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.C.H.M. Lips, in tegenwoordigheid van H. van Lingen, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.