Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 13-11-2008, BM6759, 08/3095

Rechtbank 's-Gravenhage, 13-11-2008, BM6759, 08/3095

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
13 november 2008
Datum publicatie
3 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2008:BM6759
Zaaknummer
08/3095

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

RECHTBANK ’S GRAVENHAGE, nevenzittingsplaats BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/3095

Uitspraakdatum: 13 november 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [plaatsnaam],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Roosendaal,

verweerder.

Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 6 juli 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2003 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer: [nummer]H.36) en de daarbij bij beschikking vastgestelde heffingsrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2008.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende,

[naam], alsmede namens de inspecteur, [namen].

1.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-vermindert het inkomen uit werk en woning tot € 27.893;

-vermindert de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 tot een aanslag berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 27.893;

-vernietigt de beschikking heffingsrente;

-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 805, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende is in het onderhavige jaar woonachtig in Nederland en werkzaam in België voor [X]. Belanghebbende heeft in Nederland aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.780. Bij de aangifte heeft belanghebbende verzocht om toepassing van de algemene en bijzondere compensatieregeling zoals bedoeld in artikel 27, paragraaf 1 en 2 van het Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, gesloten te Luxemburg op 5 juni 2001 (hierna: het Verdrag 2001).

2.2.Bij het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur het aangegeven inkomen uit werk en woning verhoogd tot € 31.213 en bij beschikking heffingsrente ad € 234 in rekening gebracht. Belanghebbende tekent bezwaar aan tegen de heffingsrente en de verhoging van het inkomen uit werk en woning voor zover deze bestaat uit de bijtelling voor de ontvangen maaltijdcheques ad € 972 en de bijtelling wegens privégebruik van de auto van de werkgever ad € 2.675. De overige correcties zijn niet in geschil.

De algemene en bijzondere compensatie wordt verleend tot een bedrag van € 726 respectievelijk € 6.351.

Bij de uitspraken op bezwaar is de bijtelling wegens het privégebruik van de auto van de werkgever verminderd tot nihil en is het inkomen uit werk en woning dientengevolge verminderd tot € 28.538. Vanwege deze vermindering is het recht op algemene en bijzondere compensatie berekend op € 1.838 en € 6.351 en is de heffingsrente verminderd tot € 114.

2.3In het verweerschrift concludeert de inspecteur tot een vermindering van de bij beschikking vastgestelde heffingsrente tot nihil. De rechtbank heeft het beroep reeds om deze reden gegrond verklaard.

In geschil rest het antwoord op de vraag of de bijtelling voor de door de werkgever verstrekte maaltijdcheques op de juiste wijze is berekend. De inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend, belanghebbende is de tegenovergestelde mening toegedaan. Niet in geschil is dat de werkgever in het onderhavige jaar aan belanghebbende 218 maaltijdcheques heeft verstrekt.

2.4.De inspecteur heeft de maaltijdcheques op grond van artikel 13, eerste lid van de Wet op de loonbelasting 1964 in aanmerking genomen naar de waarde in het economische verkeer aangezien deze cheques volgens de inspecteur kunnen worden aangewend in Belgische restaurants en Belgische eetgelegenheden en zij gelden als wettig betaalmiddel in Belgische supermarkten. Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende echter verklaard dat de cheques niet overal inwisselbaar zijn. Gelet op het feit dat de inspecteur geen nader onderzoek heeft ingesteld naar het karakter van de maaltijdcheques en hij ter zitting heeft verklaard dat hij niet zeker is dat de maaltijdcheques ook buiten het bedrijfsrestaurant inwisselbaar zijn, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de cheques moet worden bepaald op de waarde in het economische verkeer.

2.5.Gelet op hetgeen belanghebbende heeft overgelegd en verklaard, acht de rechtbank aannemelijk dat de maaltijdcheques dienen ter vergoeding van maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is. De cheques dienen derhalve conform artikel 32, eerste lid van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 te worden gewaardeerd op 218 vermenigvuldigd met € 1,50 (koffiemaaltijd), zijnde € 327. Het inkomen uit werk en woning dient aldus te worden verminderd met € 645 ( = € 972 - € 327) tot € 27.893.

2.6.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

3.Proceskostenveroordeling

3.1.De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Belanghebbende verzoekt om integrale proceskostenvergoeding aangezien hij naar zijn mening als gevolg van de handelswijze van de inspecteur extra procedurekosten heeft moeten maken.

3.2.Ingevolge artikel 2, derde lid van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) kan een integrale proceskostenvergoeding worden verleend indien sprake is van bijzondere omstandigheden. Belanghebbende stelt dat hij extra proceskosten heeft moeten maken doordat de inspecteur de bezwaarschriften niet heeft aangehouden en doordat belanghebbende als grensarbeider veel extra informatie heeft moeten verstrekken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met het voormelde niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur onbehoorlijk heeft gehandeld en dat hij belanghebbende op lichtvaardige gronden in een bezwaar- en beroepsprocedure heeft betrokken, van bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 2, derde lid van het Besluit is dan ook geen sprake.

3.3.Gelet op het de vorenoverwogene berekent de rechtbank de proceskosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van artikel 1, onderdeel a van het Besluit naar de forfaits zoals neergelegd in bijlage A en B van het Besluit. Deze kosten zijn derhalve vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 161 per punt, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Gelet op de complexiteit van de zaak ziet de rechtbank geen aanleiding om het gewicht van de zaak aan te merken als meer dan gemiddeld, de toegepaste wegingsfactor is derhalve 1.

Deze uitspraak is gedaan op 13 november 2008 door mr. J.J.J. Engel, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. Hermus, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 28 oktober 2008

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021,

2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.