Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 26-11-2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:20416 BM7245, AWB 07/6430/IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 26-11-2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:20416 BM7245, AWB 07/6430/IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
26 november 2008
Datum publicatie
10 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2008:BM7245
Zaaknummer
AWB 07/6430/IB/PVV

Inhoudsindicatie

In geschil is of de door eiser in het jaar 2005 ontvangen AOW-uitkeringen in Nederland belast zijn, of eiser in het jaar 2005 nog als ondernemer kon worden aangemerkt; en of de in 2.3 vermelde betalingen ten laste van het Nederlandse inkomen over 2005 van X kunnen worden gebracht als nagekomen bedrijfslasten. Verweerder is op grond van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en vermogen niet bevoegd inkomstenbelasting te heffen over de door X (inwoner van België) ontvangen AOW-uitkeringen. De door X betaalde advocaatkosten endeurwaarderskosten zijn niet aftrekbaar. Voor de overige geschilpunten verwijst de rechtbank naar een eerdere hofuitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/6430/IB/PVV

Uitspraakdatum: 26 november 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

De erven van [X.], wonende te [Z.], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te [P.], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 16 juli 2007 op het bezwaar van eiser tegen de aan

[X.] voor het jaar 2005 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer]) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.020.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2008.

Eiser is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet ter zitting verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [A. en B.]

1 Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de verschuldigde inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen tot nihil; en

- gelast dat de Staat het door eiser betaalde griffierecht van € 38 aan hem vergoedt.

2 Gronden

2.1. Wijlen [X.] (hierna: [X.]) was beherend vennoot van de commanditaire vennootschap '[bedrijf A.] C.V. te [plaats B.]. Op 13 december 1994 heeft het college van arbiters een eindvonnis gewezen, waarin werd beslist dat hij door opzegging per 1 januari 1991 ophield beherend vennoot van de commanditaire vennootschap te zijn.

Zijn aandeel in het vermogen van de commanditaire vennootschap werd per die datum vastgesteld aan de hand van taxatierapporten. [X.] heeft diverse juridische procedures gevoerd om alsnog een winstaandeel dan wel uittredingsvergoeding te ontvangen.

2.2. Met betrekking tot de uittreding van [X.] uit de commanditaire vennootschap zijn tussen verweerder en [X.] op 2 augustus 1995 afspraken gemaakt. Deze overeenkomst heeft [X.] samen met zijn zoon [zoon van X.], thans zijn enige en algehele erfgenaam, voor akkoord getekend. In deze overeenkomst hebben [X.] en verweerder afgesproken dat het jaar 1991 als stakingsjaar wordt aangemerkt en dat als stakingswinst over dat jaar een bedrag van € 8.539 in aanmerking wordt genomen. Voorts is - voor zover hier van belang - in de overeenkomst het volgende opgenomen.

"Afspraak kosten gerechtelijke procedures

De tot en met de eindarbitrage gemaakte kosten zijn aftrekbaar. Voor zover deze kosten reeds betaald zijn, zijn ze in mindering gebracht op de stakingswinst. De volgende hierna te noemen kosten komen nog voor aftrek in aanmerking. De kosten kunnen afgetrokken worden in het jaar van betaling cq verrekening (...)

Declaratie [C.] d.d. 05-04-1995: f 36.769,93

Juridische bijstand verweerders arbitrage d.d. 09-07-1991: f 5.000

Juridische bijstand verweerders arbitrage d.d. 13-12-1994: f 15.000

1/2 kosten deskundigen arbitrage d.d. 13-12- 1994: ?"

"Kosten eventuele procedures parkeerterrein

Indien u een procedure start in verband met een nog te ontvangen vergoeding voor het parkeerterrein, dan zijn de voor deze procedure te maken kosten alleen aftrekbaar voor zover hier in de IB belaste inkomsten tegenover staan (nagekomen bedrijfsbate)."

2.3. [X.] genoot in het jaar 2005 een AOW-uitkering en een pensioen van Achmea. Op 7 maart 2005 heeft [X.] € 16.000 aan een advocaat inzake een door hem verloren procedure tussen hem en [V.] B.V. en € 10.803 aan een deurwaarder inzake [V.] B.V. betaald. Op 15 december 2006 is [X.] overleden.

2.4. Verweerder heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen als volgt vastgesteld:

inkomen uit werk en woning € 12.349

persoonsgebonden aftrek € 2.329 -/-

belastbaar inkomen uit werk en woning € 10.020

inkomstenbelasting € 180

premies volksverzekeringen € 1.472

Totaal inkomstenbelasting/premies € 1.652

Gecombineerde heffingskorting € 1.651 -/-

Verschuldigde inkomstenbelasting/premies € 1

2.5. In geschil is:

a) of de door eiser in het jaar 2005 ontvangen AOW-uitkeringen in Nederland belast zijn;

b) of eiser in het jaar 2005 nog als ondernemer kon worden aangemerkt; en

c) of de in 2.3 vermelde betalingen ten laste van het Nederlandse inkomen over 2005 van [X.] kunnen worden gebracht als nagekomen bedrijfslasten.

Geschilpunt a

2.6. Eiser stelt zich op het standpunt dat [X.] in het jaar 2005 in België verbleef en dat verweerder niet bevoegd is de door hem in het jaar 2005 ontvangen AOW-uitkeringen te belasten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat [X.] in 2005 in België woonachtig was maar dat het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting, gesloten tussen Nederland en België, niet van toepassing is, omdat [X.] zich niet als inwoner van België had aangemeld bij de Belgische autoriteiten, welke vergelijkbaar zijn met de gemeentelijke bevolkingsadministratie in Nederland.

2.7. Artikel 4, eerste lid, van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en vermogen (hierna: het Verdrag) luidt voor zover hier van belang:

"Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking ,,inwoner van een verdragsluitende Staat" iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar naar een belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid.(...)"

Artikel 3 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals dit artikel luidde voor het jaar 2005 (de Belgische inkomstenbelastingwetgeving) luidt:

"Art. 3. § 1. Aan de personenbelasting zijn de rijksinwoners onderworpen, dat wil zeggen :

1° de natuurlijke personen die in België hun woonplaats of de zetel van hun fortuin gevestigd hebben;

2° de Belgische diplomatieke ambtenaren en consulaire beroepsambtenaren die in het buitenland zijn geaccrediteerd, alsmede hun inwonende gezinsleden;

3° de andere leden van Belgische diplomatieke zendingen en consulaire posten in het buitenland, alsmede hun inwonende gezinsleden, daaronder niet begrepen consulaire ere-ambtenaren;

4° de andere ambtenaren, vertegenwoordigers en afgevaardigden van de Belgische Staat, van de Gemeenschappen, Gewesten, provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten en gemeenten, of van een Belgisch publiekrechtelijk lichaam, die de Belgische nationaliteit bezitten en hun werkzaamheden buitenslands uitoefenen in een land waar zij niet duurzaam verblijf houden.

§ 2. De vestiging van de woonplaats of van de zetel van het fortuin in België wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Evenwel worden, behoudens tegenbewijs, geacht hun woonplaats of de zetel van hun fortuin in België te hebben gevestigd de natuurlijke personen die in het Rijksregister van de natuurlijke personen zijn ingeschreven. "

Uit artikel 3 voornoemd en de toelichting daarop volgt dat voor het beantwoorden van de vraag of [X.] in het jaar 2005 in België zijn woonplaats gevestigd had, moet worden gekeken naar de feiten en omstandigheden.

2.8. Niet in geschil is dat [X.] in het jaar 2005 feitelijk in zijn woning in België woonde. Voorts staat tussen partijen vast dat [X.] in het jaar 2005 noch inwoner, noch ingezetene van Nederland was. De rechtbank gaat hier voor de beoordeling van het geschil van uit nu, gelet op de door eiser overgelegde bewijsstukken, die betrekking hebben op de woning van [X.] in [plaats], België en het jaar 2005 (waaronder een factuur van het gebruik van elektriciteit, een rekening van een brandverzekering voor de woning, een aanslagbiljet onroerende voorheffing en een aanslag verontreingingsheffing van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap), niet blijkt van een onjuiste rechtsopvatting.

2.9. Gelet op hetgeen in 2.7 en 2.8 is overwogen, kon [X.] naar het oordeel van de rechtbank in het jaar 2005 als inwoner van België in de zin van artikel 4, eerste lid, van het Verdrag worden aangemerkt en is het Verdrag in het jaar 2005 op hem van toepassing. Gelet op artikel 18, eerste lid, letter b, van het Verdrag was verweerder niet bevoegd inkomstenbelasting te heffen over de door [X.] ontvangen AOW-uitkeringen. Nu [X.] in het jaar 2005 geen ingezetene van Nederland was, was hij niet premieplichtig voor de Nederlandse volksverzekeringen.

Geschilpunten b en c

2.10. Tussen partijen staat vast dat de in 2.3 vermelde betalingen zien op kosten in verband met een procedure over het in 2.2 vermelde parkeerterrein.

2.11. De rechtbank verwijst in dit kader naar rechtsoverweging 2.2 van deze uitspraak en sluit zich met betrekking tot de in 2.3 genoemde kosten aan bij hetgeen het gerechtshof heeft geoordeeld in rechtsoverweging 5.1 en 5.2 van zijn uitspraak van 24 mei 2006, procedurenummer BK-04/03429, welke tot de stukken van dit geding behoort.

2.12. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat de Achmea-uitkering in Nederland belastbaar is, heeft eiser in zoverre recht op heffingskortingen, zodat de verschuldigde inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen, voor verrekening van voorheffingen, op nihil dient te worden vastgesteld.

2.13. Gelet op hetgeen in 2.4 en 2.12 is overwogen, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard.

2.14. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Niet gesteld, noch is anderszins aannemelijk geworden dat kosten zijn gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Deze uitspraak is gedaan op 26 november 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. C.G.M. van Rijnberk, in tegenwoordigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.