Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 05-02-2009, BH3174, AWB 08/3039 WOZ

Rechtbank 's-Gravenhage, 05-02-2009, BH3174, AWB 08/3039 WOZ

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
5 februari 2009
Datum publicatie
19 februari 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2009:BH3174
Zaaknummer
AWB 08/3039 WOZ

Inhoudsindicatie

X exploiteert een paardenfokkerij met circa 8,6 hectare weidegrond.

In geschil is of op de weidegrond de cultuurgrondvrijstelling van toepassing is. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/3039 WOZ

Uitspraakdatum: 5 februari 2009

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 17 april 2008 op het bezwaar van eiser tegen de na te noemen beschikking en aanslagen.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2009.

Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde [A] te [gemeente]. Namens verweerder is verschenen [B] en [C].

1 Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde wordt verminderd tot € 460.790;

- vermindert de aanslagen dienovereenkomstig;

- bepaalt dat haar uitspraak in de plaats van het vernietigde besluit treedt;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644, en wijst de gemeente [gemeente] aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan eiser moet voldoen;

- gelast dat de gemeente [gemeente] het door eiser betaalde griffierecht van € 39 aan hem vergoedt.

2 Gronden

2.1Verweerder heeft bij beschikking van 29 februari 2008 (hierna: de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [gemeente] (hierna: de onroerende zaak), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2007 (hierna: de waardepeildatum) voor het jaar 2008 vastgesteld op € 762.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiser opgelegde aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2008 (hierna: de aanslagen).

2.2 Eiser heeft tegen de aanslagen bezwaar gemaakt. Gelet op artikel 30, derde lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de beschikking.

2.3 Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

2.4 Eiser is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak. De onroerende zaak bestaat uit een woning, een veldschuur, een werktuigenberging, grond aanhorig aan de opstallen en weidegrond. De weidegrond heeft een oppervlakte van 86.060 m².

2.5 In geschil is of de aanslag terecht op naam van eiser is gesteld (standpunt verweerder), dan wel of de aanslag ten name van de vennootschap onder firma [D] gesteld had dienen te worden (standpunt eiser). Verder is in geschil of de weidegrond ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond is, die bij de bepaling van de waarde buiten aanmerking moet worden gelaten, welke vraag eiser bevestigend en verweerder ontkennend beantwoordt.

Niet in geschil is dat de opstallen, de daaraan aanhorige grond en de weidegrond één onroerende zaak in de zin van artikel 16, aanhef en onderdeel d, van de Wet WOZ zijn. Nu dit eenparige standpunt van partijen niet op een onjuiste rechtsopvatting berust, sluit de rechtbank zich erbij aan. Voorts is niet in geschil dat, indien de weidegrond bij de bepaling van de waarde niet buiten aanmerking kan worden gelaten, de vastgestelde waarde van

€ 762.000 niet te hoog is en dat, indien de weidegrond bij de bepaling van de waarde wel buiten aanmerking dient te blijven, de vastgestelde waarde dient te worden verminderd tot € 460.790. Ook deze standpunten van partijen volgt de rechtbank.

2.6 Eiser heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Tot 2007 merkte de gemeente de weidegrond aan als vrijgestelde bedrijfsmatig gebruikte agrarische (cultuur)grond. Voor het jaar 2008 is dat opeens niet meer het geval. In de bedrijfsvoering van eiser is niets gewijzigd. Ook heeft eiser geen voornemens om wijzigingen in het gebruik van de weidegrond door te voeren. De weidegrond wordt gebruikt om paarden van eiser en van anderen te laten grazen, voor de produktie van gras en hooi en voor de verhuur aan derden die de weidegrond voor dezelfde doelen gebruiken. Verder voert eiser aan, dat de tenaamstelling van de aanslag onjuist is. De aanslag zou op naam van de vennnootschap onder firma moeten staan.

2.7 Verweerder heeft de standpunten van eiser weersproken en daartoe het volgende aangevoerd. Eiser exploiteert een paardenmanege. Deze bedrijfsactiviteiten vallen niet onder het begrip landbouw, zodat de cultuurgrondvrijstelling niet van toepassing is. De grond is daarom terecht in de waardering betrokken. Zo er al sprake is van ten behoeve van de landbouw geëxploiteerde cultuurgrond, dan is er geen sprake van bedrijfsmatige exploitatie. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de verhuur van weideland in het jaar 2007 slechts € 3.762,23 heeft opgebracht. In casu is hier veeleer sprake van hobbymatige exploitatie. De aanslagen en de beschikking zijn terecht ten name van eiser gesteld.

Ter zitting heeft verweerder erkend, dat het fokken van paarden onder het begrip landbouw valt. Dit geldt niet voor het houden van pensionpaarden.

2.8 Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat zijn echtgenote en hij bij het begin van 2008 als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht in de basisregistratie kadaster stonden vermeld. Derhalve kon verweerder de aanslag in de eigenarenbelasting aan eiser opleggen. Niet in geschil is dat eiser en zijn echtgenote de onroerende zaak op 1 januari 2008 gezamenlijk gebruikten, voor woondoeleinden en voor de uitoefening van hun onderneming in de vorm van een vennootschap onder firma. Mitsdien kan verweerder ook de aanslag in de gebruikersbelasting aan eiser opleggen. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder ook de beschikking ten aanzien van eiser heeft kunnen nemen.

2.9.1Artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken (hierna: URUOW) luidt:

"Bij de bepaling van de waarde wordt buiten aanmerking gelaten de waarde van:

a. ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, voor zover die niet de ondergrond vormt van gebouwde eigendommen;"

Een overeenkomstige bepaling is opgenomen in artikel 220 d, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet.

2.9.2 Artikel 2, tweede lid, van de URUOW luidt:

"Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, wordt onder landbouw verstaan landbouw in de zin van artikel 312 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek."

Een overeenkomstige bepaling is opgenomen in artikel 220 d, tweede lid, van de Gemeentewet.

2.9.3 Artikel 7: 312 van het Burgerlijk Wet bouw luidt:

"Onder landbouw wordt verstaan, steeds voorzover bedrijfsmatig uitgeoefend: akkerbouw; weidebouw; veehouderij; pluimveehouderij; tuinbouw, daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen; de teelt van griendhout en riet; elke andere tak van bodemcultuur, met uitzondering van de bosbouw."

2.9.4 Eiser heeft gesteld en verweerder heeft niet, althans niet gemotiveerd, weersproken dat de weidegrond wordt gebruikt voor het laten grazen van eigen paarden en paarden van derden, voor de productie van gras en hooi en voor de verhuur aan derden die het gehuurde eveneens voor deze doeleinden gebruiken. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat de weidegrond cultuurgrond is en dat het gebruik van deze cultuurgrond is aan te merken als "weidebouw" in de zin van artikel 7:312 van het Burgerlijk Wetboek. Derhalve dient voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de URUOW en artikel 220 d, eerste lid, onderdeel a, van de Gemeentewet ervan te worden uitgegaan dat de weidegrond ten behoeve van de land- of bosbouw gebruikte cultuurgrond is.

2.9.5 Eiseres activiteiten ter uitoefening van de weidebouw zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende omvangrijk en samenhangend om te kunnen gelden als een bedrijfsmatige exploitatie van de weidegrond. Hierbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. De oppervlakte van de weidegrond (8,6 hectare) en de wijze waarop en de doelen waarvoor eiser de weidegrond aanwendt, laten zich moeilijk verenigen met het kwalificeren van deze aanwending als hobbymatig gebruik. Eiser houdt zich tevens bezig met het fokken van paarden. De door hem gefokte paarden worden, al naar gelang hetgeen van de dieren op langere termijn kan worden verwacht, als veulen, zadelmak paard of dressuurpaard verkocht, dan wel ingezet als lespaard. Naar het oordeel van de rechtbank geschiedt het fokken en houden van de paarden in zo nauwe samenhang met de exploitatie van de weidegrond dat beide activiteiten - het fokken en houden van paarden enerzijds en de exploitatie van weidegrond anderzijds - tezamen als één agrarische onderneming dienen te worden aangemerkt. Gelet op het vorenoverwogene is de weidegrond naar het oordeel van de rechtbank ten behoeve van de landbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond in de zin van de onder 2.9.1 genoemde bepalingen.

2.10 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

2.11De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.

Deze uitspraak is gedaan op 5 februari 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Duijvendijk, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.