Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 23-01-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:1499 BH5043, AWB 08/2971 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 23-01-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:1499 BH5043, AWB 08/2971 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
23 januari 2009
Datum publicatie
6 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2009:BH5043
Zaaknummer
AWB 08/2971 IB/PVV

Inhoudsindicatie

Over het feitencomplex van deze zaak is voor de vennootschapsbelasting door de rechtbank reeds in zijn uitspraak van 31 januari 2008, nr. AWB 07/453 VPB, LJN BD1452 beslist dat er sprake is van een onttrekking bij de BV.

De rechtbank is van oordeel dat de BV heeft gewild eiser een voordeel als aandeelhouder te doen toekomen, reeds omdat de feiten geen grond bieden voor de veronderstelling dat de BV, door de op de verkoop vallende kosten voor haar rekening te nemen, eiser in enige andere hoedanigheid heeft willen bevoordelen. Voorts acht de rechtbank aannemelijk dat eiser zich van de bevoordeling als aandeelhouder bewust is geweest of redelijkerwijs had moeten zijn. Bij dit oordeel neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. De ongebruikelijkheid van het ‘overhevelen’ van de op de verkoop van het pand vallende kosten van eiser naar de BV (zie onderdeel 4.2. van de uitspraak van rechtbank van 31 januari 2008, nr. AWB 07/453 VPB) en het daaruit voor hem voortvloeiende voordeel (een lagere schuld aan de BV in rekening-courant), kunnen eiser niet zijn ontgaan.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/2971 IB/PVV

Uitspraakdatum: 23 januari 2009

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 20 maart 2008 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2003 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.468 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 37.425 (aanslagnummer [nummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2009.

Namens eiser zijn verschenen [A] en [B].

Namens verweerder is verschenen mr. [C].

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1Eiser is directeur enig aandeelhouder van [X] BV (hierna: de BV), welke vennootschap is opgericht op [datum] 1976. Haar bedrijfsomschrijving in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel [plaats] luidt: Beheersmaatschappij.

2.2 Tot het vermogen van [X] BV behoorde de onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres] (hierna: het pand). Het pand werd verhuurd aan [D] Vastgoed b.v. (hierna: [D]), die het onderverhuurde aan Supermarkt [E] b.v. (hierna: [E]). [E] dreef onder de naam [naam] een supermarkt in het pand. In 2003 heeft zij de supermarkt verkocht en heeft [D] het pand onderverhuurd aan de koper van de supermarkt.

2.3 Eveneens in 2003 de BV het pand te verkopen aan eiser. In verband daarmee liet de BV het pand taxeren door [F] (hierna: [F]), makelaar en taxateur te [plaats]. In het taxatierapport van 11 november 2003 stelde [F] de onderhandse verkoopwaarde van het pand, vrij van huur en gebruik, vast op € 636.000.

2.4 Op 17 november 2003 heeft de BV verweerder om een minnelijke taxatie verzocht. Dit heeft geresulteerd in een "overeenkomst gezamenlijke taxatie onroerende zaken". Deze overeenkomst is door verweerder ondertekend op 1 december 2003 en door eiser namens de BV op 2 december 2003. Naar aanleiding van deze overeenkomst heeft de taxateur van verweerder, [G], de taxatie van [F] beoordeeld en te kennen gegeven dat hij zich kon vinden in de door [F] getaxeerde waarde van het pand.

2.5 Bij akte van 31 december 2003 heeft de BV het pand aan eiser geleverd. De akte bepaalt onder meer:

"Koopprijs

De koopprijs bedraagt zeshonderd zesendertig duizend euro (€ 636.000,00), welk bedrag door koper is voldaan in rekening-courantverhouding.

Verkoper verleent koper kwitantie voor de betaling van de kooprijs.

Partijen zijn overeengekomen dat indien de fiscale autoriteiten onherroepelijk een andere waarde aan het registergoed toekennen, deze waarde ook tussen partijen zal gelden en dientengevolge de koopsom tussen partijen overeenkomstig zal worden aangepast.".

(...)

Artikel 1

1. Alle rechten en kosten op deze verkoop en koop en levering van het gekochte vallende, zijn voor rekening van de verkoper.

2. Wegens de overdracht van het verkochte is overdrachtsbelasting verschuldigd, welke voor rekening van verkoper is.

(...).

Bij de akte is een verklaring gevoegd, welke luidt, voor zover hier van belang:

"dat terzake van opgemelde overdracht aan overdrachtsbelasting verschuldigd is € 35.899, zijnde 6% van € 598.300,00 (afgerond op € 25 naar beneden); welk bedrag is berekend als volgt:

tabel 1

2.6 De BV heeft een bedrag van € 37.425 als 'verkoopkosten' ten laste van haar belastbare winst van het boekjaar 2003 gebracht.

2.7 Bij het vaststellen van de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het boekjaar 2003 heeft verweerder het als 'verkoopkosten' geboekte bedrag van € 37.425 niet in mindering op de belastbare winst van de BV toegelaten. De BV heeft tegen de aanslag in de vennootschapsbelasting bezwaar gemaakt en heeft tegen de uitspraak op dit bezwaar beroep ingesteld.

2.8. Verweerder heeft het door de BV als 'verkoopkosten' geboekte bedrag van € 37.425 aangemerkt als een uitdeling van winst door de BV aan eiser en eiser voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd berekend naar, onder meer, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 37.425.

2.9. Bij uitspraak van 31 januari 2008, nr. AWB 07/453 VPB, heeft de rechtbank het beroep van de BV inzake de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2003 ongegrond verklaard. De rechtbank overweegt daartoe:

4.1 Als ter zake van de onderlinge rechtsverhoudingen tussen een besloten vennootschap en haar directeur/enig aandeelhouder voorwaarden worden overeengekomen die afwijken van voorwaarden die in het economische verkeer door van elkaar onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen, dient de winst van de vennootschap te worden bepaald alsof laatstbedoelde voorwaarden zouden zijn overeengekomen.

4.2 Het is van algemene bekendheid dat een beding "kosten verkoper" bij de verkoop van onroerende zaken alleen gebruikelijk is bij nieuwgebouwde opstallen. Tussen onafhankelijke partijen wordt bij de verkoop van bestaande bouw slechts onder bijzondere omstandigheden een dergelijk beding overeengekomen.

4.3 De rechtbank verstaat het standpunt van [de BV] aldus dat er in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld onder 4.2, meer in het bijzonder dat omstandigheid dat de overgekomen koopprijs te laag was. Deze omstandigheid bracht volgens [de BV] mee dat het beding dat de verkoopkosten voor rekening van [de BV] zouden komen, berustte op zakelijke motieven. Het geschil spitst zich dus toe op de waarde van het pand op 31 december 2003.

4.4 Hoewel [de BV] heeft gesteld dat de door [F] getaxeerde waarde niet de werkelijke waarde van het pand op dat moment was, omdat de huurwaarde toen al onder druk zou hebben gestaan, heeft zij de door haar voorgestane lagere waarde van € 600.000 niet onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is deze stelling ook niet in lijn met de brief van de adviseur van [de BV] aan verweerder van 29 december 2004, waarin de adviseur zijn tevredenheid uitsprak over het feit dat de taxateur van verweerder tot dezelfde waarde kwam als [F].

In geding heeft [de BV] een kopie overgelegd van een brief van [D] aan [[E]], gedagtekend 12 maart 2003, die de schriftelijke vastlegging bevat van wat [D] en [[E]] waren overeengekomen in verband met de verkoop van de [naam] door [[E]]. In die brief is onder meer vermeld dat [[E]] gedurende drie jaar een bedrag van € 10.000 per jaar aan [D] zou betalen, welk bedrag [D] zou aanwenden ten gunste van de nieuwe ondernemer, om zo een gezonde exploitatie voor de nieuwe ondernemer te kunnen realiseren. Naar het oordeel van de rechtbank was dit beding in de overeenkomst tussen [D] en [[E]] niet van invloed op de huurwaarde die het pand in die tijd had voor [de BV]. Uit de omstandigheid dat de huurder een bijdrage van diens oude onderhuurder vroeg, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat destijds een verlaging van de door [D] aan [de BV] verschuldigde huur kennelijk niet aan de orde was. Eerst in augustus 2004 heeft [D] [de BV] om een huurverlaging verzocht. [De BV] is op dat verzoek niet ingegaan en een huurverlaging heeft, naar [de BV] ter zitting heeft verklaard, uiteindelijk ook niet plaatsgevonden. Vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat [de BV] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de huurwaarde van het pand ten tijde van de verkoop al onder druk stond en dat het pand daardoor voor een te hoge prijs zou zijn verkocht. Onder die omstandigheden kan het voor rekening van [de BV] laten komen van de verkoopkosten niet worden aangemerkt als een voorwaarde die tussen onafhankelijke partijen zou zijn overeengekomen. Het gelijk is dus aan verweerder.

4.5 Als een uitgave van een besloten vennootschap voor rekening van de aandeelhouder behoort te komen en daarom moet worden aangemerkt als onttrekking, heeft dit op zichzelf nog niet tot gevolg dat sprake is van een uitdeling. Omdat hetgeen is overwogen onder 4.4 reeds leidt tot het oordeel dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld, kan hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd over het al dan niet aannemen van een uitdeling onbesproken blijven. ".

2.10. In geschil is het antwoord op de vraag of de BV in 2003 aan eiser een uitdeling ten bedrage van € 37.425 heeft gedaan.

2.11. Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend en voert daartoe -samengevat- het volgende aan. Er is geen sprake van een uitdeling omdat de BV eiser niet heeft willen bevoordelen en eiser zich van een bevoordeling niet bewust is geweest of redelijkerwijs bewust had moeten zijn. Ten tijde van de verkoop stond de waarde van het pand onder druk, onder meer doordat de resterende looptijd van het verhuurcontract betrekkelijk kort was en de huurder had aangegeven een lagere huur te willen. Van deze waardedruk was [F] niet op de hoogte zodat hij bij de waardebepaling er geen rekening mee heeft kunnen houden. De BV en eiser hebben de waardedruk, over de omvang waarvan zij ten tijde van de verkoop in onzekerheid verkeerden, vooruitlopend op de uitkomsten van de onder 2.4. vermelde minnelijke taxatie, in de verkooprijs verdisconteerd door de op de verkoop vallende kosten voor rekening van de verkoper te laten komen. Dit resulteerde in een verkoopprijs exclusief de op de verkoop vallende kosten van circa € 600.000. Indien de rechtbank van oordeel is dat er wel sprake is van een uitdeling, dient uitvoering te worden gegeven aan de in de akte van 31 december 2003 opgenomen glijclausule (vermeld onder 2.5).

2.12. Verweerder beantwoordt de in geschil zijnde vraag bevestigend en voert daartoe -samengevat - het volgende aan. De BV en eiser zijn bij de verkoop van de onroerende zaak bewust afgeweken van hetgeen bij verkopen als deze tussen onafhankelijke derden gebruikelijk is door de op de verkoop vallende kosten voor rekening van de verkoper te laten komen. De BV heeft eiser op deze wijze een voordeel ter grootte van de kosten willen doen toekomen. Eiser moet zich, gelet op onder meer het bedrag van de kosten (€ 37.425) en de omstandigheid dat [F] uitdrukkelijk heeft verklaard dat de door hem getaxeerde waarde van € 636.000 "kosten koper" is, redelijkerwijs van deze bevoordeling bewust zijn geweest. Van onzekerheid bij de BV en eiser over de waarde en de door eiser gestelde waardedruk was ten tijde van de verkoop geen sprake, zoals blijkt uit het feit dat verweerder geruime tijd later, op 29 april 2004, met de uitkomst van de taxatie van [F] heeft ingestemd. De in de akte van 31 december 2003 opgenomen glijclausule is niet relevant omdat zij betrekking heeft op een situatie waarin de fiscale autoriteiten onherroepelijk een andere waarde van het pand toekennen, welke situatie zich hier niet voordoet, nu verweerder aan het pand geen andere waarde toekent dan eiser.

2.13. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en herroeping van de aanslag. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

2.14. In de eerder genoemde uitspraak van 31 januari 2008, nr. AWB 07/453 VPB, heeft de rechtbank de betaling van de op de verkoop van het pand vallende kosten door de BV aangemerkt als een onttrekking die niet laste van de winst van de BV kan worden gebracht. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat, als een uitgave van een besloten vennootschap voor rekening van de aandeelhouder behoort te komen en daarom moet worden aangemerkt als onttrekking, dit op zichzelf nog niet tot gevolg heeft dat sprake is van een uitdeling van winst door de vennootschap aan de aandeelhouder. Voor een uitdeling van winst is méér vereist. Naar volgt uit HR 15 mei 1985, nr. BNB 1985/271 is een door de vennootschap aan de aandeelhouder toegekend voordeel een uitdeling indien en voor zover aannemelijk is dat de vennootschap daardoor de betrokkene als aandeelhouder heeft willen bevoordelen en tevens deze zich daarvan bewust is geweest of redelijkerwijs bewust had moeten zijn.

2.15. Uit hetgeen de rechtbank in haar uitspraak van 31 januari 2008, nr. AWB 07/453 VPB, onder 4.4., heeft overwogen volgt dat de BV, door de op de verkoop vallende kosten voor haar rekening te nemen, eiser heeft bevoordeeld en heeft willen bevoordelen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de BV heeft gewild eiser dit voordeel als aandeelhouder te doen toekomen, reeds omdat de feiten geen grond bieden voor de veronderstelling dat de BV eiser in enige andere hoedanigheid heeft willen bevoordelen. Voorts acht de rechtbank aannemelijk dat eiser zich van de bevoordeling als aandeelhouder bewust is geweest of redelijkerwijs had moeten zijn. Bij dit oordeel neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. De ongebruikelijkheid van het 'overhevelen' van de op de verkoop van het pand vallende kosten van eiser naar de BV (zie onderdeel 4.2. van de uitspraak van rechtbank van 31 januari 2008, nr. AWB 07/453 VPB) en het daaruit voor hem voortvloeiende voordeel (een lagere schuld aan de BV in rekening-courant), kunnen eiser niet zijn ontgaan. De rechtbank hecht geen geloof aan de stelling van eiser dat de BV en eiser met de door hen gepercipieerde waardedrukkende omstandigheden hebben willen rekening houden door de op de verkoop vallende kosten ten laste van de BV te brengen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem als waardrukkend aangemerkte omstandigheden de waarde van het pand ten tijde van de verkoop daarvan wezenlijk beïnvloedden. Voorts is niet gebleken van enig verband van de pretense waardedruk met de op de verkoop van het pand vallende kosten. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de BV in 2003 aan eiser een uitdeling ten bedrage van de op de verkoop vallende kosten heeft gedaan.

2.16. De rechtbank volgt verweerder in diens standpunt dat de in de akte van 31 december 2003 opgenomen glijclausule (vermeld onder 2.5) niet van belang is voor de beantwoording van de in geschil zijnde vraag. De clausule heeft betrekking op een situatie waarin de fiscale autoriteiten onherroepelijk een andere waarde aan het pand toekennen. Deze situatie doet zich hier niet voor; partijen zijn het immers eens over de waarde van het pand op verkoopdatum. Hen houdt een andere kwestie verdeeld, namelijk de vraag of de BV, door de op de verkoop vallende kosten voor haar rekening te nemen, een uitdeling van winst aan eiser heeft gedaan. Overigens zou de glijclausule, indient deze wél van toepassing zou zijn op de onderhavige situatie, eiser niet kunnen baten, reeds omdat eiser, gelet op hetgeen onder 2.15 is overwogen, redelijkerwijs niet heeft kunnen menen dat de in artikel 1, leden 1 en 2, van de akte opgenomen condities (zie onder 2.5) op zakelijke gronden berustten (vergelijk HR 14 juni 2002, nr. 36 647, BNB 2002/321).

2.17 Hetgeen is overwogen onder 2.16 leidt tot het oordeel dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld op basis waarvan de rechtbank het beroep ongegrond dient te verklaren.

2.18 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 23 januari 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Beijnon, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.