Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 05-02-2009, BH9960, AWB 08/5214

Rechtbank 's-Gravenhage, 05-02-2009, BH9960, AWB 08/5214

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
5 februari 2009
Datum publicatie
3 april 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2009:BH9960
Zaaknummer
AWB 08/5214

Inhoudsindicatie

Belanghebbende woonde in 2004 in Nederland en werkte als grensarbeider in België. Bij de aanslag is als voorheffing een bijzondere compensatie (art. 27 van het Verdrag met België) van € 1.049 verrekend. In de uitspraak herrekende de inspecteur de compensatie op € 994. Tevens werd de heffingsrente verminderd met € 168: over 2005 en 2006 werd geen rente in rekening gebracht (coulanceregeling). Het bedrag van € 168 werd als te verrekenen kansspelbelasting op de uitspraak vermeld.

De rechtbank is van oordeel dat terecht heffingsrente in rekening is gebracht. Waar in de uitspraak staat “te verrekenen kansspelbelasting” moet volgens de rechtbank worden gelezen “te verrekenen heffingsrente”. De beschikking heffingsrente wordt verlaagd met € 168.

Ambtshalve oordeelt de rechtbank dat de te hoge vaststelling van de bijzondere compensatie niet in de uitspraak kan worden hersteld. Daarvoor is navordering noodzakelijk. De compensatie wordt gehandhaafd op € 1.049.

Uitspraak

RECHTBANK ’S GRAVENHAGE, nevenzittingsplaats BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/5214

Uitspraakdatum: 5 februari 2009

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 4 maart 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2004 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.869 en de bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2009 te [woonplaats].

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigde, alsmede de inspecteur.

1. Beslissing

De rechtbank

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.915 met aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor dat volledige inkomen en met verrekening van € 1.049 loonheffing;

- vermindert de heffingsrente tot € 202;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 644, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan hem vergoedt.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende was in 2004 in loondienst in België. Zijn loon was € 13.915 en hierop was € 2.828 aan Belgische bedrijfsvoorheffing ingehouden. Belanghebbende en zijn echtgenote woonden in 2004 in Nederland.

2.2. Belanghebbende heeft een voorlopige teruggaaf over het jaar 2004 ontvangen van € 3.855. Belanghebbende heeft een aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2004 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.046 negatief. Dit bedrag betrof het negatief inkomen uit eigen woning. De inspecteur heeft het inkomen verhoogd met het Belgisch loon en daarvoor vervolgens aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. De verschuldigde belasting werd daardoor nihil. Uitgaande van een bedrag aan in België verschuldigde belasting/premies van € 1.088 is in de vorm van voorheffing een bijzondere compensatie verrekend van € 1.049 (artikel 27 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, Trb. 2001, 136, hierna: het Verdrag). Na verrekening van de voorlopige teruggaaf van € 3.855 was belanghebbende € 2.806 aan belasting verschuldigd, plus € 385 aan heffingsrente (totaal € 3.191). De aanslag is gedagtekend 14 december 2007.

2.3. Na de indiening van het bezwaar, heeft de inspecteur op 14 februari 2008 van de Belgische belastingdienst een kopie van de belastingaanslag over 2004 ontvangen, waaruit bleek dat belanghebbende € 994 aan Belgische belasting verschuldigd was. In België is ambtshalve een aanslag opgelegd omdat belanghebbende geen aangifte had gedaan.

2.4. In de bezwaarfase heeft belanghebbende verzocht om de negatieve opbrengst eigen woning ten bedrage van € 2.046 niet bij belanghebbende, maar bij belanghebbendes echtgenote in mindering op het belastbaar inkomen uit werk en woning te brengen.

2.5. De inspecteur heeft op grond van de onder 2.3. en 2.4. genoemde omstandigheden het belastbaar inkomen uit werk en woning in de uitspraak op bezwaar verhoogd met € 2.046 tot € 13.915, aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend ter grootte van het totale bedrag aan verschuldigde inkomstenbelasting, en de te verlenen compensatie op grond van het verdrag herrekend op € 994. De aanslag werd daardoor verhoogd met € 55.

2.6. De heffingsrente is verlaagd tot € 370. De inspecteur heeft een tegemoetkoming voor de heffingsrente gegeven van € 168. Die tegemoetkoming is bij de uitspraak op bezwaar als “kansspelbelasting” verrekend. De tegemoetkoming komt er op neer dat over de jaren 2005 en 2006 geen heffingsrente is berekend.

2.7. Aan belanghebbende noch aan diens echtgenote is heffingskorting uitbetaald.

2.8. In geschil is het antwoord op de volgende vragen

1. Is er terecht heffingsrente in rekening gebracht?

2. Moet heffingskorting worden uitbetaald aan belanghebbendes echtgenote?

Heffingsrente

2.9. Ter zitting is komen vast te staan dat belanghebbende bij het verzoek om een voorlopige aanslag voor 2004 is uitgegaan van de bedrijfsvoorheffing over 2003 en dat de bedrijfsvoorheffing in 2003 hoger was dan die van 2004 omdat in 2003 in België nog het regiem gold dat voor buitenlandse werknemers inhouding moest worden gepleegd naar het hoogste tarief.

2.10. Belanghebbende had derhalve in de loop van 2004 kunnen zien dat de feitelijke bedrijfsvoorheffing lager was dan hetgeen in het verzoek om een voorlopige aanslag was vermeld en had een verlaging van de voorlopige aanslag kunnen vragen. Hij heeft dat niet gedaan, hetgeen heeft geresulteerd in de bij de definitieve aanslag vastgestelde terugbetalingsverplichting.

2.11. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat de inspecteur, door heffingsrente te berekenen vanaf 1 januari 2007, heeft gehandeld in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur.

2.12. Belanghebbende stelt dat zijn nadeel wordt veroorzaakt door de omstandigheid dat België geen heffingsrente kent. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen op grond van deze omstandigheid de wettelijke bepalingen inzake de heffingsrente niet opzij worden gezet.

2.13. Belanghebbende heeft ook gesteld dat er geen heffingsrente in rekening gebracht kon worden omdat de bijzondere compensatieregeling geen belastingteruggaaf is. Deze stelling stuit af op het gegeven dat de bijzondere teruggaaf in artikel 9.2, lid 8, Wet inkomstenbelasting 2001 jo. artikel 45a Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 wordt aangemerkt als ingehouden Nederlandse (loon)belasting. Artikel 27 van het Verdrag biedt daartoe voldoende basis.

Heffingskorting

2.14. Uit de stukken blijkt dat belanghebbende in Nederland geen belasting of premies verschuldigd is. Derhalve is terecht geen teruggave heffingskorting verleend aan hem of zijn partner. Belanghebbendes stelling dat de partner hierdoor anders wordt behandeld dan partners van niet-grensarbeiders is onjuist: in alle gevallen geldt dat geen teruggaaf heffingskorting wordt verleend in situaties dat in Nederland geen belasting of premies verschuldigd zijn. Overigens is, zoals de inspecteur ter zitting heeft gesteld, het recht op heffingskorting verdisconteerd bij de berekening van het bedrag aan compensatie op grond van artikel 27 van het Verdrag.

Ambtshalve

2.15. Uit de stukken blijkt dat de inspecteur bij de uitspraak op bezwaar het bedrag aan compensatie heeft verlaagd van € 1.049 tot € 994 en de heffingsrente uit coulance heeft verminderd met € 168. In de uitspraak op bezwaar is de vermindering heffingsrente verwerkt onder de post “te verrekenen kansspelbelasting”. Het totaal te betalen bedrag is aldus in de uitspraak op bezwaar per saldo verlaagd.

2.16. De aanslag inkomstenbelasting enerzijds en de beschikking heffingsrente anderzijds zijn afzonderlijke beschikkingen. De wet biedt niet de mogelijkheid aan de inspecteur om een te vorderen bedrag aan belasting (de teveel terugbetaalde compensatie) te verrekenen met een terug te geven bedrag aan heffingsrente.

2.17. Voor de compensatie, die wettelijk als belasting wordt beschouwd, leidt de onder 2.15 geschetste gang van zaken (algebraïsch) tot een verhoging van het verschuldigde belastingbedrag. Dat is niet toegestaan. Indien bij aanslag tot een te hoog bedrag een teruggaaf is verleend, kan dat alleen worden hersteld via een navorderingsaanslag (artikel 11 en 16 AWR). De in de aanslag vastgestelde compensatie van € 1.049 moet derhalve gehandhaafd worden.

2.18. Duidelijk is dat in de uitspraak de vermindering van de heffingsrente niet op de juiste wijze is verwerkt. De rechtbank is van oordeel dat geen rekening gehouden mag worden met het gegeven dat die vermindering ad € 168 onder de noemer “kansspelbelasting” is verrekend als ware het belasting. Hetgeen in de uitspraak op bezwaar als “kansspelbelasting” staat vermeld, dient gelezen te worden als “te verrekenen heffingsrente”. De bij beschikking vastgestelde heffingsrente moet dus met het bedrag van € 168 worden verlaagd.

2.19. Op grond van het onder 2.15 tot en met 2.18 vermelde zal de rechtbank de te verrekenen voorheffing vaststellen op € 1.049 en de heffingsrente verminderen tot het na berekening van de coulance verschuldigde bedrag van € 370 min € 168 is € 202.

2.20. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.

2.21. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De proceskostenvergoeding wordt op basis van het Besluit proceskosten bestuurszaken vastgesteld op € 644 (2 punten voor proceshandelingen ad € 322, met toepassing van een factor 1 wegens het gewicht van de zaak).

Deze uitspraak is gedaan op 5 februari 2009 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021,

2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.