Rechtbank 's-Gravenhage, 18-02-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:3689 BI0340, AWB 08/676 VPB
Rechtbank 's-Gravenhage, 18-02-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:3689 BI0340, AWB 08/676 VPB
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 18 februari 2009
- Datum publicatie
- 8 april 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2009:BI0340
- Zaaknummer
- AWB 08/676 VPB
Inhoudsindicatie
Eiseres heeft geen aangifte vennootschapsbelasting 2001 ingediend. Als uit de ingediende aangifte vennootschapsbelasting 2002 blijkt dat de ambtshalve aan eiseres opgelegde aanslag vennootschapsbelasting 2001 te laag is vastgesteld, wordt door de Inspecteur een navorderingsaanslag met een vergrijpboete opgelegd voor het jaar 2001. Vervolgens doet eiseres alsnog aangifte vennootschapsbelasting 2001. Eiseres stelt dat de vergrijpboete ten onrechte is opgelegd omdat zij alsnog aangifte voor het jaar 2001 heeft gedaan. De rechtbank verstaat deze stelling als een beroep op de zogenoemde inkeerregeling ex artikel 67n van de AWR. Eiseres is voorafgaand aan het moment waarvan de rechtbank aannemelijk acht dat bij de Belastingdienst duidelijk is geworden dat eiseres alsnog aangifte heeft gedaan, geïnformeerd over het voornemen tot het opleggen van een navorderingsaanslag. Reeds op dat moment heeft eiseres kunnen vermoeden dat de Belastingdienst met de onjuistheid van de ambtshalve aanslag bekend was of zou worden. Het beroep van eiseres is ongegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/676 VPB
Uitspraakdatum: 18 februari 2009
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X] Holding B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting opgelegd (aanslagnummer [nummer]), berekend naar een belastbaar bedrag van € 136.658, alsmede bij beschikkingen respectievelijk een vergrijpboete van € 15.165 en een verzuimboete van € 113. Eiseres heeft op 14 mei 2007 bezwaar gemaakt tegen de beschikking inzake de vergrijpboete.
1.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 december 2007 de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3 Eiseres heeft daartegen bij brief van 28 januari 2008, ontvangen bij de rechtbank op 30 januari 2008, beroep ingesteld.
1.4Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2009 te Den Haag. Namens verweerder zijn aldaar verschenen [A] en mr. drs. [B]. Eiseres is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 5 december 2008 aan eiseres op het adres [adres], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Namens eiseres is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. Nu voormelde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TNT Post is gebleken dat de brief op 9 december 2008 is afgehaald, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op regelmatige wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1Met [X] B.V. vormt eiseres sinds haar oprichting op 30 maart 2001, een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. De werkmaatschappij, [X] B.V., is een praktiserend accountants- en administratiekantoor. De oprichter en enige aandeelhouder van eiseres is de heer [C].
2.2 Op 19 maart 2002 is eiseres uitgenodigd tot het doen van de aangifte vennootschapsbelasting 2001. Deze aangifte diende voor 1 juni 2002 te worden ingediend. Door eiseres is om uitstel verzocht. Dit is verleend tot 1 maart 2003.
2.3 De aangifte vennootschapsbelasting 2001 is niet voor 1 maart 2003 ontvangen. Met dagtekening 8 mei 2004 is door verweerder ambtshalve de aanslag vennootschapsbelasting 2001 opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 50.000, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 113 naar een eerste verzuim.
2.4 Voor het jaar 2002 heeft eiseres op 30 juni 2006 de aangifte vennootschapsbelasting ingediend tezamen met het bezwaarschrift tegen de ambtshalve opgelegde aanslag vennootschapsbelasting 2002. Uit de in die aangifte vermelde vermogensvergelijking is verweerder gebleken dat de ambtshalve aanslag 2001 naar een te laag bedrag is opgelegd. Naar aanleiding hiervan wordt eiseres bij brief van 3 augustus 2006 geïnformeerd over het voornemen om een navorderingsaanslag op te leggen. Bij brief van
9 oktober 2006 wordt het opleggen van de vergrijpboete aangekondigd.
2.5 Eiseres heeft bij brief van 19 oktober 2006 aan verweerder een kopie van het aangiftebiljet vennootschapsbelasting 2001 overgelegd.
2.6 Met dagtekening 31 maart 2007 wordt de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2001 opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 136.658, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van 50%. De boete bedraagt € 15.165. Daarnaast wordt een verzuimboete opgelegd van € 113 naar een eerste verzuim.
2.7 Met dagtekening 7 februari 2008 wordt de navorderingsaanslag
vennootschapsbelasting 2001 bij beschikkingen door verliesverrekening verminderd.
3 Geschil
3.1 In geschil is of de vergrijpboete terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.
3.2 Eiseres stelt dat de vergrijpboete ten onrechte is opgelegd en op een onjuist bedrag is vastgesteld. Zij heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat zij voor het jaar 2001 weliswaar te laat aangifte heeft gedaan, echter door toezending van het aangiftebiljet vennootschapsbelasting aan de Belastingdienst op 11 november 2005, er geen reden is om een vergrijpboete op te leggen. Voorts stelt zij dat voor dit feit reeds een verzuimboete was opgelegd. De vergrijpboete is niet tijdig aangekondigd, althans niet in de brief van verweerder van 3 augustus 2006, maar pas bij brief van 9 oktober 2006. Eiseres acht de vergrijpboete buitenproportioneel nu geen rekening is gehouden met toekomstige verliesverrekening.
3.3 Primair stelt verweerder dat de vergrijpboete terecht en naar een juist bedrag is vastgesteld, omdat sprake is van voorwaardelijk opzet, eiseres heeft namelijk de aangifte niet tijdig gedaan en daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. Verweerder voert hiertoe aan dat eiseres een kopie van het aangiftebiljet vennootschapsbelasting 2001 pas in haar brief van 19 oktober 2006 aan verweerder heeft gezonden, derhalve nadat de verlengde aangiftetermijn was verstreken, en nadat de navorderingsaanslag was aangekondigd. Bovendien heeft eiseres geen actie ondernomen terwijl zij wist althans redelijkerwijs had moeten weten dat de ambtshalve opgelegde aanslag vennootschapsbelasting naar een te laag bedrag was opgelegd. Verweerder heeft voorts in dit verband gewezen op het hoorverslag van 24 oktober 2007 waarin is vermeld dat eiseres verklaart: "In mijn ogen was het belangrijker om mijn klanten goed te bedienen en de eigen belastingzaken kwamen daar op een lagere plaats, dat kon altijd nog wel". Uit dit citaat blijkt volgens verweerder dat eiseres op de hoogte was van haar fiscale verplichtingen, maar daaraan bewust geen prioriteit gaf omdat zij het bedienen van haar klanten kennelijk belangrijker vond.
Subsidiair neemt verweerder het standpunt in dat het aan grove schuld van eiseres is te wijten dat te weinig belasting is geheven.
3.4 Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en herroeping van de boetebeschikking.
3.5 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4 Beoordeling van het geschil
Vormvoorschrift uitspraak op bezwaar
4.1Inzake de klacht van eiseres dat het aanslagnummer niet is vermeld in de brief van 18 december 2007 waarin de uitspraak op bezwaar is opgenomen, overweegt de rechtbank, als volgt. Anders dan eiseres stelt is met het niet vermelden van het aanslagnummer geen vormvoorschrift geschonden, nu aan de uitspraak op bezwaar geen vormvoorschriften zijn gesteld. Aangezien de rechtbank ook overigens niet aannemelijk is geworden dat dusdanige gebreken kleven aan voormelde brief, dat deze niet als de uitspraak op bezwaar tegen de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2001 kan worden opgevat, is de klacht van eiseres ongegrond.
Termijn afdoening bezwaar
4.2 Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) (tekst 2001) dient de inspecteur in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, binnen een jaar na ontvangst van het bezwaarschrift daarop uitspraak te doen. Aangezien verweerder uitspraak op bezwaar heeft gedaan met dagtekening 18 december 2007 op het bezwaarschrift van eiseres met dagtekening, 14 mei 2007, is verweerder ruimschoots binnen de wettelijk gestelde termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar gebleven. Mitsdien is de klacht van eiseres dat verweerder melding had moeten doen van een langere afdoeningstermijn, ongegrond. Ook overigens is niet gebleken van onbehoorlijk bestuur in de zin van een handelen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, door verweerder.
Vergrijpboete
4.3 Artikel 67e van de AWR luidt voor zover hier van belang, als volgt:
"1. Indien het met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag, een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete.
2. De grondslag voor de boete wordt gevormd door: a. het bedrag van de navorderingsaanslag, dan wel b. indien verliezen in aanmerking zijn of worden genomen, het bedrag waarop de navorderingsaanslag zou zijn berekend zonder rekening te houden met die verliezen."
4.4 Op verweerder rust de bewijslast aannemelijk te maken dat het aan voorwaardelijk opzet van eiseres is te wijten dat te weinig belasting wordt geheven in de zin van artikel 67e AWR. Met hetgeen verweerder daartoe heeft aangevoerd, zoals vermeld in 3.3, acht de rechtbank verweerder geslaagd in deze bewijslast. Het is daarom aan voorwaardelijk opzet van eiseres te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven.
4.5 Nu eiseres niet bestrijdt dat zij te laat aangifte heeft gedaan, maar haar stelling is dat de vergrijpboete ten onrechte is opgelegd omdat zij op 11 november 2005 alsnog aangifte heeft gedaan, verstaat de rechtbank deze stelling als een beroep op de zogenoemde inkeerregeling ex artikel 67n van de AWR. Ingevolge artikel 67n van de AWR wordt een vergrijpboete niet opgelegd aan de belastingplichtige die alsnog een juiste en volledige aangifte doet, dan wel juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt voordat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur met de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden.
In dit verband overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel eiseres stelt dat zij de aangifte vennootschapsbelasting 2001 op 11 november 2005 aan de Belastingdienst heeft gezonden, heeft zij dit niet aannemelijk gemaakt. Dit betekent dat verweerder dan niet eerder dan bij brief van eiseres van 19 oktober 2006 bekend werd met een kopie van het aangiftebiljet vennootschapsbelasting 2001. Aangezien eiseres echter al voorafgaand aan de brief van
19 oktober 2006, namelijk bij brief van verweerder van 3 augustus 2006, werd geïnformeerd over het voornemen om een navorderingsaanslag op te leggen, kon eiseres toen reeds vermoeden dat verweerder met de onjuistheid van de ambtshalve aanslag bekend was of zou worden. Derhalve faalt het beroep van eiseres op de inkeerregeling van artikel 67n van de AWR.
4.6 De klacht van eiseres dat de vergrijpboete niet door verweerder in zijn brief van
8 augustus 2006 maar eerst bij brief van 9 oktober 2006 is meegedeeld, treft geen doel aangezien die mededeling ingevolge artikel 67k van de AWR dient te geschieden alvorens de vergrijpboete wordt opgelegd en tevens vaststaat dat de vergrijpboete eerst is opgelegd bij beschikking van 31 maart 2007. Mitsdien heeft verweerder de mededeling tijdig gedaan.
4.7 De grief van eiseres dat bij het vaststellen van de hoogte van de vergrijpboete ten onrechte geen rekening is gehouden met verliezen uit andere jaren, gaat ten onrechte voorbij aan het bepaalde in artikel 67e, tweede lid, onderdeel b, van de AWR. Mitsdien is deze grief ongegrond.
Omvang van de boete
4.8 Zoals in 4.4 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het aan voorwaardelijk opzet van eiseres is te wijten dat de aanslag aanvankelijk tot een te laag bedrag is vastgesteld. Een boete van 50%, zoals verweerder heeft opgelegd, acht de rechtbank daarom in beginsel zeker passend en geboden. De rechtbank ziet echter aanleiding de boete te matigen met 10%. De rechtbank overweegt daartoe dat de boete is aangekondigd in de brief van 9 oktober 2006. De rechtbank gaat dan ook uit van deze datum als moment waarop de redelijke termijn is aangevangen. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2008, nr. 42.763, V-N 2008/62.7 heeft voor de berechting van de zaak in eerste aanleg als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak wordt gedaan, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden en op het moment waarop de rechtbank uitspraak doet meer dan twee jaren zijn verstreken sinds de aanvang van de redelijke termijn, is sprake van overschrijding van de redelijke termijn. Gelet op het vorenstaande vermindert de rechtbank de opgelegde vergrijpboete met 10% tot het bedrag van € 13.648.
Verzuimboete en ne bis in idem
4.9 Verweerder heeft op grond van artikel 67a van de AWR, juncto § 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 een verzuimboete opgelegd van € 113, naar een eerste verzuim. Vaststaat dat eiseres niet tijdig aangifte heeft gedaan, ook niet na verleend uitstel. Voor het opleggen van een verzuimboete geldt niet het vereiste dat aan de zijde van belastingplichtige sprake moet zijn van opzet of grove schuld, met dien verstande dat bij afwezigheid van alle schuld het opleggen van een boete achterwege behoort te blijven. Eiseres heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit de afwezigheid van alle schuld zou kunnen blijken. Voorts is niet weersproken dat het handelt om een eerste verzuim.
Eiseres heeft wel gesteld dat een verzuimboete èn een vergrijpboete zijn opgelegd. De rechtbank begrijpt dit standpunt van eiseres aldus dat zij daarmee een beroep doet op het ne bis in idem beginsel, inhoudende dat niet twee boeten voor hetzelfde feit mogen worden opgelegd. Het standpunt van eiseres is onjuist aangezien de onderhavige vergrijpboete en verzuimboete voor verscheidene gedragingen zijn opgelegd. De verzuimboete ziet op het niet (tijdig) indienen van de aangifte, de vergrijpboete wordt opgelegd aangezien het aan voorwaardelijk opzet van eiseres is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, dan wel anderszins te weinig belasting is geheven. Het beroep van eiseres op het ne bis in idem beginsel faalt derhalve.
4.10 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
5 Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
6 Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het de vergrijpboete betreft;
- vermindert de vergrijpboete tot € 13.648 bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de
plaats treedt van het vernietigde besluit;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde
griffierecht van € 285 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 18 februari 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.C.H.M. Lips, in tegenwoordigheid van mr. I.H.H.L. Kolthof, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.