Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 31-03-2009, BI2273, AWB 07/9262 IB/PV

Rechtbank 's-Gravenhage, 31-03-2009, BI2273, AWB 07/9262 IB/PV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
31 maart 2009
Datum publicatie
27 april 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2009:BI2273
Zaaknummer
AWB 07/9262 IB/PV

Inhoudsindicatie

Navordering IB 1998. Twaalfjaarstermijn van toepassing? Eiseres ontvangt alimentatiebetalingen van haar in het buitenland woonachtige ex-echtgenoot, welke betalingen worden verricht vanaf een Nederlandse bankrekening van een BV van de ex-echtgenoot naar een Nederlandse bankrekening van eiseres. Hier is geen sprake van uit het buitenland stammende betalingen die door de wijze van uitbetaling aan het zicht van de Nederlandse fiscus zijn onttrokken. De omstandigheid dat de betalingen geschiedden met de omschrijving "aanvulling saldo" doet daar niet aan af. Beroep gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/9262 IB/PV

Uitspraakdatum: 31 maart 2009

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 1 november 2007 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 1998 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen van fl. 20.000 (aanslagnummer [nummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2009. Namens eiseres zijn daar verschenen mr. [A] en mr. [B] Namens verweerder is verschenen [C].

1 Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar alsmede de navorderingsaanslag;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 322 en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan eiseres moet voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden het door eiseres betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.

2 Gronden

2.1. Het geschil betreft onder meer de vraag of de navorderingsaanslag tijdig is opgelegd.

2.2. De navorderingsaanslag is opgelegd op 8 augustus 2006. Niet in geschil is dat deze datum ligt na afloop van de in artikel 16, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bedoelde periode van vijf jaar. Verweerder is evenwel van mening dat te dezen het bepaalde in artikel 16, vierde lid, AWR van toepassing is.

2.3. Voor toepassing van artikel 16, vierde lid, AWR is vereist dat het inkomensbestanddeel waarover wordt nagevorderd in het buitenland is gehouden of opgekomen. Deze bepaling strekt blijkens de wetsgeschiedenis ertoe om ook onder het bereik van die bepaling te brengen uit het buitenland stammende inkomens- of winstbestanddelen die door de wijze waarop de belastingplichtige zich deze laat betalen buiten het zicht van de Nederlandse fiscus zijn gebleven.

2.4. In dit geval is inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen nagevorderd over bedragen die in 1998 aan eiseres, die in Nederland woonachtig is, zijn betaald op haar in Nederland aangehouden bankrekening. De bedragen zijn betaald van een in Nederland aangehouden bankrekening van de in Nederland gevestigde pensioen-BV van de ex-echtgenoot van eiseres, die sinds 1995 woonachtig is in het buitenland. De betalingen moeten, zo is niet langer in geschil, worden aangemerkt als alimentatie.

2.5. Gelet op de onder 2.4 vermelde feiten kan naar de rechtbank niet worden gezegd dat de alimentatiebetalingen uit het buitenland stammen en door de wijze van uitbetaling buiten het zicht van de Nederlandse fiscus zijn gebleven. Het betalingsverkeer vond immers plaats tussen in Nederland aangehouden bankrekeningen van in Nederland woonachtige c.q. gevestigde (rechts)personen. Bij gebrek aan aanwijzingen voor het tegendeel moet ervan worden uitgegaan dat verweerder ter zake van deze bankrekeningen, eiseres en de pensioen-BV niet op enige wijze is beperkt in zijn controle- en informatiebevoegdheden. De omstandigheid dat op de betreffende overboekingen als omschrijving was vermeld "aanvulling saldo" is onvoldoende voor het oordeel dat de alimentatiebetalingen door de wijze van betaling buiten het zicht van de Nederlandse fiscus zijn gebleven. De omstandigheid dat de debiteur van de betalingen (de ex-echtgenoot) in het buitenland woonachtig was, is niet doorslaggevend en doet in het licht van de voormelde feiten niet af aan het hiervoor gegeven oordeel.

2.6. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat artikel 16, vierde lid, AWR niet van toepassing is. De navorderingsaanslag is derhalve niet tijdig opgelegd en moet reeds om die reden worden vernietigd. De overige geschilpunten behoeven geen bespreking meer.

2.7. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank merkt daarbij, gezien de inhoud van beide dossiers, de onderhavige zaak en de zaak met nummer AWB07/9264 aan als met elkaar samenhangende zaken.

De kosten voor beide zaken gezamenlijk zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1), waarvan in deze zaak de helft in aanmerking zal worden genomen.

Voor vergoeding van in de bezwaarfase gemaakte kosten is geen ruimte, omdat gesteld noch gebleken is dat eiseres het daartoe ingevolge artikel 7:15, derde lid, Awb vereiste verzoek heeft gedaan voordat verweerder op het bezwaar heeft beslist.

De in de pleitnota aangevoerde omstandigheden vormen geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, derde lid, van voormeld Besluit die vergoeding van de integrale proceskosten rechtvaardigen.

Aldus vastgesteld door mr. L. de Loor-Alwin, in tegenwoordigheid van de griffier

mr. L.M. Holdert.

Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2009.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.