Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 12-03-2009, BI2845, AWB 08/1852 LB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 12-03-2009, BI2845, AWB 08/1852 LB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
12 maart 2009
Datum publicatie
1 mei 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2009:BI2845
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 08/1852 LB/PVV

Inhoudsindicatie

Loonbelasting. Vergrijpboete. Het invullen en indienen van een door de inspecteur uitgereikt vragenformulier is geen vrijwillige verbetering in de zin van artikel 67n van de AWR.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/1852 LB/PVV

Uitspraakdatum: 12 maart 2009

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 27 februari 2008 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde vergrijpboete, welke is opgelegd bij het opleggen van de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2006.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2009. Namens eiser is [A] daar verschenen. Namens verweerder is [B] verschenen, bijgestaan door [C].

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1 Eiser is registeraccountant en gedurende het jaar 2006 in dienstbetrekking werkzaam bij [D] Beheer BV (hierna: de werkgever), van welke vennootschap eiser directeur en grootaandeelhouder is. De werkgever is vennoot van [E] CV.

2.2 Door de werkgever is aan eiser een personenauto ter beschikking gesteld. Van 1 januari 2006 tot en met 29 mei 2006 was dit een [merk] met kenteken [kenteken] en vanaf 30 mei 2006 tot en met 31 december 2006 een [ merk] met kenteken [kenteken].

2.3 Begin 2006 verzoekt eiser verweerder om een verklaring waardoor met ingang van 1 januari 2006 geen bijtelling op het loon voor privégebruik van de auto hoeft plaats te vinden. Het verzoek is gedagtekend 24 januari 2006 en bij verweerder binnengekomen op 26 januari 2006. Bij beschikking van 1 februari 2006 heeft verweerder de verklaring afgegeven onder nummer PGA/ 187616334/2612006 (hierna: de Verklaring).

2.4 Op 22 februari 2007 stuurt verweerder eiser een "Vragenformulier Loonheffingen Geen privégebruik auto" (hierna: het Vragenformulier). In de begeleidende brief schrijft verweerder onder meer:

"Op 26-1-2006 heeft u een Verklaring geen privégebruik auto aangevraagd.

Deze verklaring heb ik op 1-2-2006 afgegeven. Daarmee hoeft uw werkgever geen bedrag voor privégebruik auto bij uw loon te tellen.

Een van de voorwaarden voor de verklaring is dat u niet meer dan 500 kilometer op kalenderjaarbasis privé rijdt. Om vast te kunnen stellen of u gedurende 1-1-2007 t/m 26-2-2007 aan deze voorwaarden voldoet, verzoek ik u bijgaand formulier in te vullen en met de gevraagde documenten vóór 8-3-2007 terug te sturen. U kunt hier-voor gebruikmaken van de bijgevoegde portvrije enveloppe."

Op het Vragenformulier komt onder meer de volgende voorgedrukte verklaring voor:

"6a Ik trek de aan mij gegeven Verklaring geen privégebruik auto in, omdat voor het kalenderjaar 2007 de volgende door mij aangekruiste situatie geldt:

- Ik heb in 2007 meer dan 500 kilometer privé gereden ?"

Eiser heeft deze verklaring aangekruist en zo het Vragenformulier, met ondertekening 6 maart 2007, naar verweerder teruggestuurd.

2.5 Per brief van 27 maart 2007 heeft verweerder eiser verzocht hem de rittenregis-tratie over het jaar 2006 toe te sturen. Eiser reageert daarop met het insturen van een agenda, tankbonnen en een begeleidende brief. Deze brief is gedagtekend 10 april 2007 en bij verweerder binnengekomen op 12 april 2007. In zijn brief aan eiser van 16 mei 2007 stelt verweerder onder meer dat de door eiser ingediende stukken niet voldoen aan de vorm-vereisten van de rittenregistratie en verzoekt hij eiser alsnog een rittenregistratie volgens het "handboek 2006 rittenregistratie" aan te leveren.

2.6 Als reactie op de brief van verweerder van 16 mei 2007 stuurt eiser aan verweerder een rittenregistratie in. De begeleidende brief is gedagtekend 11 juni 2007 en op 13 juni 2007 bij verweerder is binnengekomen. In die brief schrijft eiser onder meer het volgende:

"Naar aanleiding van (...) zenden wij u als bijlage de door u opgevraagde rittenregistratie 2006 volgens het "handboek 2006".

Voor de volledigheid merken wij op, dat:

- Wij hiermede niet instemmen met uw constatering in uw brief, dat de in eerste instantie aangeleverde kilometeradministratie 2006 (agenda, tankbonnen en begeleidend schrijven) niet voldoet aan de vormvereisten;

- Voor 2006 niet is verzocht om intrekking van de Verklaring geen privé-gebruik auto."

2.7 Per brief van 27 juni 2007 deelt verweerder eiser mee dat hij voornemens is de Verklaring in te trekken en hem een naheffingsaanslag loonbelasting, premie volksverzeke-ringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor de periode 1 januari 2006 tot en met 28 februari 2007, op te leggen, alsmede een boete ter grootte van 50 procent van het bedrag van de na te heffen belasting. Verweerder motiveert dit voornemen door te stellen dat de rittenregistratie inhoudelijk onjuist is omdat eiser, volgens gegevens van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (hierna: het CJIB), in 2006 met de auto's vijf verkeers-overtredingen heeft begaan op dagen waarop hij volgens de rittenregistratie niet met de auto's zou hebben gereden.

2.8 Per brief van 27 juli 2007 trekt verweerder de Verklaring in. Per brief van 6 sep-tember 2007 maakt eiser daartegen bezwaar.

2.9 Met dagtekening 28 september 2007 legt verweerder eiser de onderwerpelijke naheffingsaanslag voor het jaar 2006 en vergrijpboete op, ter grootte van respectievelijk € 5.271 en € 2.635. Per brief van 17 oktober 2007, welke brief bij verweerder is binnengekomen op 22 oktober 2007, maakt eiser bezwaar tegen de boetebeschikking. Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 27 februari 2008, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Bij brief van 4 maart 2008 heeft verweerder het gebruik van een verkeerd aanslagnummer in de uitspraak op bezwaar hersteld.

2.10 In beroep is in geschil of de vergrijpboete terecht is opgelegd. Eiser stelt - kort weergegeven - dat dit niet het geval is omdat het indienen van het Vragenformulier is aan te merken als een vrijwillige verbetering als bedoeld in artikel 67n van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en, omdat de Verklaring is ingetrokken voor de aan-eengesloten periode 1 januari 2006 tot en met 28 februari 2007 en voor diezelfde perioden naheffingsaanslagen zijn opgelegd, dit evenzeer is aan te merken als vrijwillige verbetering voor het jaar 2006.

2.11 Verweerder stelt dat de vergrijpboete terecht is opgelegd omdat van vrijwillige ver-betering geen sprake is en het aan opzet, dan wel voorwaardelijk opzet, van eiser is te wijten dat door de werkgever te weinig belasting op aangifte is afgedragen. Ten bewijze van het opzet stelt verweerder dat eiser hem een onbetrouwbare rittenregistratie heeft voorgehou-den.

2.12 Als de inspecteur aan een werknemer een verklaring geen privé-gebruik heeft afgegeven kan de inspecteur, ingevolge artikel 13bis, twaalfde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2006), de werknemer op enig moment verzoeken te doen blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt. Deze bepaling brengt mee dat de werknemer te allen tijde voldoende gegevens en bescheiden, zoals een rittenregistratie, voorhanden moet hebben waarmee hij aan dit verzoek kan voldoen.

2.13 Per brief van 27 maart 2007 heeft verweerder eiser verzocht hem de rittenregis-tratie over het jaar 2006 toe te sturen, waarop eiser heeft gereageerd reageert daarop met het insturen van een agenda en tankbonnen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht het standpunt ingenomen dat deze stukken niet voldoen aan de vormvereisten van de rittenregistratie. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder, met hetgeen hij daartoe heeft gesteld en aan documentatie heeft overgelegd, aannemelijk heeft gemaakt dat de later door eiser overgelegde rittenregistratie aanwijsbare onjuistheden bevat en over het geheel genomen niet betrouwbaar is. Eiser heeft dus niet voldaan aan de uit artikel 13bis, elfde lid, van de Wet LB noodwendig voortvloeiende verplichting tot het voorhanden hebben van gegevens en bescheiden waarmee hij heeft doen blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden werd gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig loonheffing zou worden ingehouden. In zoverre heeft verweer-der eiser terecht het standpunt ingenomen dat het aan voorwaardelijke opzet van eiser is te wijten dat in 2006 te weinig loonbelasting is ingehouden en op aangifte voldaan en eiser terecht een vergrijpboete opgelegd.

2.14 Het geschil spitst zich uiteindelijk toe op de vraag of het opleggen van de vergrijp-boete achterwege had moeten blijven omdat het indienen van het Vragenformulier zou zijn aan te merken als een zogenoemde vrijwillige verbetering in de zin van artikel 67n van de AWR. Ingevolge dit artikel wordt een vergrijpboete aan de belastingplichtige niet opgelegd als die alsnog een juiste en volledige aangifte doet, dan wel juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur met de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden.

2.15 De tekst van het Vragenformulier met de daarop voorkomende voorbedrukte ver-klaring ziet alleen op het jaar 2007. Met het aankruisen van deze verklaring heeft eiser niets anders verklaard dan dat hij in het jaar 2007 met de auto meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden zal rijden. Dat dit ook gold voor het jaar 2006 valt uit die verklaring niet op te maken en dat eiser dit ten tijde van het indienen van het Vragenformulier op enigerlei andere wijze aan verweerder heeft kenbaar gemaakt, is gesteld noch gebleken. Naar het oor-deel van de rechtbank is het indienen van het Vragenformulier daarom niet aan te merken als een vrijwillige verbetering voor het jaar 2006.

2.16 Eiser heeft betoogd dat de Verklaring in 2007 door hem vrijwillig is ingetrokken, terwijl verweerder de Verklaring uiteindelijk heeft ingetrokken voor de aaneengesloten periode 1 januari 2006 tot en met 28 februari 2007 en verweerder voor diezelfde aaneen-gesloten periode naheffingsaanslagen heeft opgelegd. Eiser concludeert daaruit dat het door hem intrekken van de Verklaring in 2007 eveneens geldt voor diezelfde periode en dus evenzeer is aan te merken als een vrijwillige verbetering voor het jaar 2006. Naar het oor-deel van de rechtbank vindt dit betoog geen steun in het recht en mist het bovendien feite-lijke grondslag. In de in 2.6 geciteerde brief gaf eiser immers te kennen dat voor 2006 niet was verzocht om intrekking van de Verklaring.

2.17 Hetgeen is overwogen onder 2.14 tot en met 2.16 leidt de rechtbank tot het oordeel dat artikel 67n van de AWR toepassing mist en dat verweerder eiser, gelet op hetgeen is overwogen onder 2.13, daarom terecht een vergrijpboete van 50 procent heeft opgelegd. Feiten en omstandigheden die aanleiding geven de boete te matigen zijn gesteld noch gebleken. De rechtbank acht de opgelegde boete passend en geboden.

2.18 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.19 De rechtbank vindt geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 12 maart 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.P.F. Slijpen, in tegenwoordigheid van H. van Lingen, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.