Rechtbank 's-Gravenhage, 29-05-2009, BI6158, AWB 08/5489 VPB
Rechtbank 's-Gravenhage, 29-05-2009, BI6158, AWB 08/5489 VPB
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 29 mei 2009
- Datum publicatie
- 3 juni 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2009:BI6158
- Zaaknummer
- AWB 08/5489 VPB
Inhoudsindicatie
Heffingsrente op voorlopige aanslag t.z.v.eenmalige zeer omvangrijke bate. Inspecteur hoeft geen penaanslag op te leggen maar mocht volstaan met geautomatiseerde aanslag.
De voorlopige aanslag vindt zijn grondslag in de verkoop van een pakket aandelen op 17 oktober 2007. Voorafgaand aan en na afloop van de verkoop heeft – voor het eerst op 12 oktober 2007 – een aantal malen telefonisch contact plaatsgehad tussen de gemachtigde van eiseres en verweerder omtrent het opleggen van een voorlopige aanslag zake van de verwachte boekwinst. In deze contacten is de mogelijkheid van het opleggen van een penaanslag aan de orde geweest. Op verzoek van verweerder heeft de gemachtigde van eiseres op 24 oktober 2007 per fax een verzoek ingediend om een voorlopige aanslag in de vorm van een penaanslag op te leggen. Dit verzoek is tussen 24 en 26 oktober 2007 verwerkt in het geautomatiseerde systeem, dat de voorlopige aanslag heeft aangemaakt met dagtekening 17 november 2007. De inspecteur heeft niet onzorvuldig gehandeld door in plaats van een penaanslag een geautomatiseerde aanslag op te leggen. Beroep ongegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08/5489 VPB
Uitspraakdatum: 29 mei 2009
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
N.V. [X], gevestigd te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 18 juni 2008 op het bezwaar van eiseres tegen de bij de aan eiseres voor het jaar 2007 opgelegde voorlopige aanslag vennootschapsbelasting (aanslagnummer [nummer]; hierna: de voorlopige aanslag) genomen beschikking heffingsrente.
I ZITTING
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2009. Namens eiseres is daar verschenen [A], bijgestaan door mr. [B]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [C] en [D].
II BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
III OVERWEGINGEN
III.1. Uit de verklaring van de gemachtigde van eiseres ter zitting blijkt dat het geschil zich toespitst op de vraag of verweerder heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel door de voorlopige aanslag niet in de vorm van een zogeheten penaanslag doch in de vorm van een reguliere, via het geautomatiseerde systeem aangemaakte aanslag, op te leggen op 17 november 2007 en (dientengevolge ook) heffingsrente te berekenen over de periode van 1 juli 2007 tot 17 november 2007.
III.2. Voor de beslechting van dit geschil gaat de rechtbank uit van de volgende vaststaande feiten. De voorlopige aanslag vindt zijn grondslag in de verkoop van een pakket aandelen ABN AMRO op 17 oktober 2007. Deze verkoop leverde eiseres een eenmalige en zeer omvangrijke boekwinst op, welke haar genormaliseerde jaarwinst verre te boven gaat. Voorafgaand aan en na afloop van de verkoop heeft - voor het eerst op 12 oktober 2007 - een aantal malen telefonisch contact plaatsgehad tussen de gemachtigde van eiseres en verweerder omtrent het opleggen van een voorlopige aanslag ter zake van de verwachte boekwinst. In deze contacten is de mogelijkheid van het opleggen van een penaanslag aan de orde geweest. Op verzoek van verweerder heeft de gemachtigde van eiseres op 24 oktober 2007 per fax een verzoek ingediend om een voorlopige aanslag in de vorm van een penaanslag op te leggen. Dit verzoek is tussen 24 en 26 oktober 2007 verwerkt in het geautomatiseerde systeem, dat de voorlopige aanslag heeft aangemaakt met dagtekening
17 november 2007. De in rekening gebrachte heffingsrente bedraagt € 136.589.
III.3. Eiseres is van mening dat verweerder op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel een penaanslag met dagtekening 17 oktober 2007 had moeten opleggen en derhalve de heffingsrente had moeten beperken tot de periode van 1 juli 2007 tot 17 oktober 2007 oftewel € 106.124.
III.4. Tussen partijen is kennelijk niet in geschil dat de gegevens in het verzoek om het opleggen van een voorlopige aanslag van zodanige aard en omvang waren dat verweerder aan de hand daarvan zonder nader onderzoek de voorlopige aanslag kon opleggen.
III.5. Ingevolge artikel 30f, derde lid, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) eindigt de periode waarover heffingsrente wordt berekend op de dag van dagtekening van het aanslagbiljet.
III.6. Verweerder heeft in het verweerschrift en de pleitnota gemotiveerd uiteengezet dat en waarom de Belastingdienst belastingaanslagen zoveel mogelijk geautomatiseerd oplegt en slechts bij uitzondering gebruik maakt van penaanslagen. Verweerder heeft in dit verband onder meer gewezen op de grote hoeveelheid jaarlijks opgelegde voorlopige aanslagen, het uitzonderlijke karakter van penaanslagen en de daarmee gemoeide hoeveelheid extra werk voor de Belastingdienst. De rechtbank acht deze argumentatie op zichzelf overtuigend. Gezien de onder III.2 vermelde feiten heeft verweerder het verzoek om een voorlopige aanslag voortvarend in behandeling genomen. Gelet op het vorenstaande en op (de omvang van) het verschil tussen de berekende heffingsrente en de door eiseres bepleite heffingsrente kan dan ook niet worden gezegd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door de voorlopige aanslag langs geautomatiseerde weg op te leggen in plaats van door middel van een penaanslag. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd, onder meer dat hier sprake is van een eenmalige, geheel onverwachte en niet voorziene, bate, dat tijdig is verzocht om de voorlopige aanslag in de vorm van een penaanslag op te leggen en dat het technisch mogelijk is om zo'n aanslag op te leggen, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat zij geen grieven heeft tegen de geautomatiseerde voorlopige aanslag als zodanig. De rechtbank begrijpt hieruit dat, indien geoordeeld wordt dat verweerder de voorlopige aanslag langs geautomatiseerde weg mocht opleggen, eiseres geen verdere grieven heeft tegen de hoogte van de heffingsrente.
III.7. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus vastgesteld door mr. L. de Loor-Alwin, in tegenwoordigheid van de griffier
mr. L.M. Holdert.
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.