Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 17-06-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:11177 BJ1621, AWB 08/198-201 OB

Rechtbank 's-Gravenhage, 17-06-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:11177 BJ1621, AWB 08/198-201 OB

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
17 juni 2009
Datum publicatie
6 juli 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ1621
Zaaknummer
AWB 08/198-201 OB

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Door leden van sportteam aan stichting betaalde bijdragen belast, omdat een rechtstreeks verband bestaat tussen de bijdragen en terbeschikkingstelling aan de teamleden van kleding, voedsel en materialen. Beroep gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, enkelvoudige kamer

Procedurenummer: AWB 08/198-201 OB

Uitspraakdatum: 17 juni 2009

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in de gedingen tussen

Stichting [X], kantoor houdend te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van verweerder van 1 december 2007 op de bezwaren van eiseres tegen de aan eiseres over de tijdvakken 1 maart tot en met 31 december 2001, 1 januari tot en met 31 december 2002, 1 januari tot en met 31 december 2003 en 1 januari tot en met 31 december 2004 opgelegde naheffingsaanslagen omzetbelasting (aanslagnummers [nummer 1], [nummer 2], [nummer 3] en [nummer 4]).

I ZITTING

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2009. Namens eiseres zijn daar verschenen [A] en [B]. Namens verweerder zijn verschenen [C] en mr. [D].

II BESLISSING

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de naheffingsaanslagen tot respectievelijk € 1.970 (2001), € 655 (2002), € 736 (2003) en € 2.334 (2004), en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar; en

- gelast dat de Staat der Nederlanden het door eiseres betaalde griffierecht van € 285 aan haar vergoedt.

III OVERWEGINGEN

IlI.1. Het geschil betreft de volgende correcties, die voortvloeien uit het door verweerder ingestelde boekenonderzoek over de jaren 2001 tot en met 2004:

a) de leden van de triatlonteams (hierna: de teamleden) betalen jaarlijks een vast bedrag aan eiseres voor de aanschaf van materialen als kleding en dergelijke. Daarnaast betalen zij incidenteel bedragen aan eiseres voor de aanschaf van fietsen en dergelijke. Eiseres koopt al deze goederen in en stelt deze ter beschikking aan de teamleden. De jaarlijkse uitgaven van eiseres worden (in beginsel) begroot op basis van de door de teamleden te betalen bedragen. De goederen blijven eigendom van eiseres. Verweerder heeft omzetbelasting nageheven over de door de teamleden aan eiseres betaalde bedragen;

b) Eiseres heeft materialen ingekocht tegen de inkoopprijs van leveranciers. De leveranciers maken op deze materiaalverkopen geen winst. Eiseres heeft (shirt)reclame gemaakt voor de leveranciers. Verweerder neemt het standpunt in dat het verschil tussen voormelde inkoopprijs en de winkelprijs van de betreffende materialen - door hem gesteld op 200 percent van de inkoopprijs minus € 0,05 - een vergoeding vormt voor de door eiseres geboden mogelijkheid tot (shirt)reclame. Verweerder heeft over deze (vermeende) vergoeding omzetbelasting nageheven.

III.2. De rechtbank acht aannemelijk gemaakt dat tussen de door de teamleden betaalde vergoedingen en terbeschikkingstelling aan hen van materialen door eiseres een rechtstreeks verband bestaat. De rechtbank acht in dit verband de volgende omstandigheden van belang. Vaststaat dat er een relatie is tussen de omvang van de bijdragen van de teamleden en de omvang van de uitgaven van eiseres. Gesteld noch gebleken is dat de door de teamleden betaalde bedragen zijn aangewend voor iets anders dan voor de aanschaf van de materialen. Eiseres heeft in een brief van 24 juli 2007 uiteengezet dat elk team een vast bedrag per maand betaalde en dat daar het gebruik van een fiets, voeding en kleding tegenover stond. In het midden kan blijven of eiseres de materialen aan de teamleden heeft geleverd of dat zij deze slechts (tijdelijk) ter beschikking stelde. In beide gevallen verricht eiseres namelijk een prestatie in de zin van artikel 1 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). Gelet op het vorenstaande neemt verweerder terecht het standpunt in dat de betaalde bedragen vergoedingen vormen voor het gebruik van de materialen en heeft hij terecht omzetbelasting nageheven.

III.3. Uit hetgeen onder III.2 is overwogen, volgt dat de door de teamleden betaalde bedragen een rechtstreekse vergoeding vormen voor door eiseres jegens hen verrichtte prestaties, bestaande uit het in gebruik geven van de materialen. Hierdoor onderscheiden deze bijdragen zich van de contributie van leden van een (sport)vereniging, waarbij een dergelijk rechtstreeks verband ontbreekt. Evenmin is gesteld of gebleken dat de door eiseres jegens de teamleden verrichte prestaties slechts van bijkomstige aard zijn in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel v, van de Wet. Van een ongelijke behandeling ten opzichte van (sport)verenigingen is dan ook geen sprake.

III.4. Eiseres heeft aangevoerd dat vertrouwen is gewekt door een medewerker van de Belastingdienst Zuidwest. Voor een rechtens te beschermen vertrouwen is ten minste vereist dat sprake is van een uitlating of inlichting van de zijde van de Belastingdienst die bij eiseres in redelijkheid de indruk heeft kunnen wekken dat over de door de teamleden betaalde bedragen geen omzetbelasting was verschuldigd. Eiseres maakt echter niet aannemelijk dat een dergelijke uitlating is gedaan of een dergelijke inlichting is verstrekt. Omtrent de inhoud van de contacten tussen eiseres en de hiervoor bedoelde medewerker is niets aangevoerd.

III.5. Eiseres klaagt terecht erover dat de uitspraken op bezwaar niet tijdig zijn gedaan. Dit vormt echter geen reden om de naheffingsaanslagen te verminderen. Bij overschrijding van de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar biedt de wet (alleen) de mogelijkheid tegen het niet-tijdig doen van uitspraak op bezwaar beroep in te stellen bij de rechtbank.

III.6. De rechtbank verwerpt de klacht van eiseres dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel bij gebrek aan voldoende feitelijke onderbouwing. Tegenover de betwisting door verweerder heeft eiseres onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om te kunnen oordelen dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.

III.7. Ten aanzien van de onder III.2, sub b, vermelde correctie overweegt de rechtbank als volgt. Nog daargelaten of en in hoeverre een verschil bestaat tussen de door eiseres betaalde prijzen en de winkelprijzen - eiseres heeft in haar pleitnota de stellingen van verweerder dienaangaande betwist - maakt verweerder niet aannemelijk dat de (vermeende) lagere prijzen die eiseres heeft betaald door haar zijn bedongen als tegenprestatie voor de (shirt)reclame. De enkele omstandigheid dat eiseres (shirt)reclame maakt en dat de leverancier op de materiaalverkopen geen winst maakt, acht de rechtbank onvoldoende, mede in het licht van de bijlagen 12 en 13 bij de verweerschriften, waaruit blijkt dat de teams per kwartaal een substantieel bedrag aan de leverancier betalen voor de materialen. De correctie kan daarom niet in stand blijven.

III.8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond. De naheffingsaanslagen moeten worden verminderd tot de bedragen als genoemd in onderdeel 3.2.3 van het controlerapport. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Aldus vastgesteld door mr. K.M. Braun, in tegenwoordigheid van de griffier

mr. L.M. Holdert.

Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2009.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.