Rechtbank 's-Gravenhage, 15-05-2009, BJ4491, AWB 06/3665
Rechtbank 's-Gravenhage, 15-05-2009, BJ4491, AWB 06/3665
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 15 mei 2009
- Datum publicatie
- 5 augustus 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ4491
- Zaaknummer
- AWB 06/3665
Inhoudsindicatie
X oefende tot 2001 een veehouderijbedrijf en is per 1 januari 2001 een maatschap aangegaan met zijn echtgenote Y, waarbij X zijn veehouderijbedrijf heeft ingebracht en waarbij het melkquotum geruisloos is doorgeschoven naar Y. Bij akte van 11 maart 2002 hebben X en Y [X] BV opgericht, waarvan zij ieder voor 50 procent aandeelhouder werden. Bij overeenkomst van 19 juli 2002 heeft Y het melkquotum tegen langdurig winstrecht verkocht aan [X] BV. [X] BV heeft het melkquotum voor € 343.441 geactiveerd op haar balans en is daarop gaan afschrijven. Daar tegenover heeft Z op haar balans een winstrechtverplichting gepassiveerd. Verder heeft zij een geprognosticeerde rentelast geactiveerd ter grootte van € 97.174 en de winstrechtverplichting daarmee verhoogd. Per 1 januari 2002 [X] BV (in oprichting) toegetreden tot de maatschap. De winstverdeling is sindsdien als volgt: alle vennoten ontvangen een rentevergoeding over hun kapitaal, X en Y ontvangen ieder een arbeidsvergoeding en [X] BV ontvangt een leasevergoeding voor de inbreng van het melkquotum. Van de daarna nog resterende winst ontvangen X en Y ieder 5 procent en [X] BV 90 procent.
In de loop van 2002 is het veehouderijbedrijf in gedeelten verkocht en zijn X en Y geëmigreerd naar Frankrijk waar zij een nieuw landbouwbedrijf hebben opgezet. Het melkquotum is in 2002 aan derden verkocht voor € 366.684.
De rechtbank oordeelt dat het melkquotum aan [X] BV tegen een langjarig winstrecht is verkocht in het zicht van de verkoop van dat melkquotum aan derden en beslist dat in dat geval het voorzichtigheidsbeginsel niet meebrengt dat uitstel van winstneming tot de ontvangst van de winstuitkeringen is toegestaan.
Verder beslist de rechtbank dat [X] BV het quotum moet activeren tegen de waarde ten tijde van de overdracht aan haar en dat zij daarop niet kan afschrijven en de bij de doorverkoop behaalde verkoopwinst niet kan doteren aan een vervangingsreserve omdat zij het quotum niet als bedrijfsmiddel, maar als voorraad heeft gehouden. Beroep is gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/3665 VPB
Uitspraakdatum: 15 mei 2009
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X] Agri B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2002 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 362.099.
1.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 maart 2006 de aanslag gehandhaafd.
1.3 Eiseres heeft daartegen bij brief van 14 april 2006, ontvangen bij de rechtbank op 18 april 2006, beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2007 te Den Haag. Namens eiseres is dr. [A] daar verschenen, bijgestaan door mr. [B]. Namens verweerder is drs. [C] verschenen, bijgestaan door mr. drs. [D].
Wegens de late inzending van het verweerschrift en de door eiseres gestelde samenhang met het beroep van [Y] inzake de aan haar opgelegde aanslag inkomstenbelasting 2002, heeft de rechtbank de zaak niet inhoudelijk behandeld en de zaak aangehouden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat op 21 januari 2008 naar partijen is verzonden.
1.6 De tweede mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 maart 2008 te Den Haag. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Namens eiseres is dr. [A] ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. [B]. Namens verweerder is drs. [C] verschenen, bijgestaan door mr. drs. [D].
Ter zitting heeft tevens de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het beroep van [Y] tegen de aan haar opgelegde aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor het jaar 2002, procedurenummer AWB 06/6405 IB/PVV, en de haar opgelegde aanslag premie Ziekenfondswet (zelfstandigen), procedurenummer AWB 06/6407 ZFZELF, voor het jaar 2002. Al hetgeen in die zaken is aangevoerd en overgelegd, wordt tevens geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in deze zaak. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.1 [X] oefende tot 2001 een veehouderijbedrijf uit in de vorm van een eenmanszaak. Per 1 januari 2001 is [X] een overeenkomst van maatschap aangegaan met zijn echtgenote, [Y], waarbij [X] zijn veehouderijbedrijf heeft ingebracht en waarbij het melkquotum geruisloos is doorgeschoven naar [Y].
2.2 Bij akte van 11 maart 2002 hebben [X] en [Y] eiseres opgericht. Bij de oprichting verkregen [X] en [Y] ieder 50 procent van de aandelen in eiseres en werden zij benoemd tot bestuurder van eiseres.
2.3 Bij overeenkomst van 19 juli 2002 heeft [Y] het melkquotum tegen een 15- dan wel 20-jarig winstrecht verkocht aan eiseres, waarmee eiseres het economische belang van het melkquotum heeft verkregen. In dat verband is het melkquotum door het WLTO getaxeerd op € 343.441. Eiseres heeft het melkquotum voor dit bedrag geactiveerd op haar balans en is daarop gaan afschrijven. Daar tegenover heeft zij op haar balans een winstrechtverplichting gepassiveerd. Daarnaast heeft eiseres op haar balans een geprognosticeerde rentelast geactiveerd ter grootte van € 97.174 en de winstrechtverplichting met hetzelfde bedrag verhoogd.
2.4 Per 1 januari 2002 is eiseres, toen nog in oprichting, toegetreden tot de maatschap. De winstverdeling is sindsdien als volgt: alle vennoten ontvangen een rentevergoeding over hun kapitaal, [X] en [Y] ontvangen ieder een arbeidsvergoeding en eiseres ontvangt een leasevergoeding voor de inbreng van het melkquotum. Van de daarna nog resterende winst ontvangen [X] en [Y] ieder 5 procent en eiseres 90 procent.
2.5 In de loop van 2002 is het veehouderijbedrijf in gedeelten verkocht. Op 24 juli 2002 zijn [X] en [Y] geëmigreerd naar Frankrijk. Zij hebben daar een nieuw landbouwbedrijf opgezet. Het melkquotum is in 2002 aan derden verkocht voor € 366.684.
2.6 Voor de heffing van vennootschapsbelasting heeft eiseres voor het jaar 2002 een verlies aangegeven van € 19.373, welk bedrag, voor zover hier van belang, als volgt kan worden gespecificeerd:
berekening
2.7 Bij de verkoop van het melkquotum aan derden heeft eiseres een boekwinst behaald van € 37.553 (€ 366.684 -/- (€ 343.441 -/- € 14.310)). Deze boekwinst heeft zij gedoteerd aan een herinvesteringsreserve. In 2002 is daarvan nog niets afgeboekt. Het bedrag aan rente winstrechtverplichting van € 8.586 dat ten laste van het resultaat is gebracht, is afgeboekt van de geactiveerde geprognosticeerde rentelast. Verder heeft eiseres in 2002 aan [Y] een winstuitkering gedaan van € 6.689. Dit laatste bedrag is niet ten laste van het resultaat gebracht, maar afgeboekt van de winstrechtverplichting.
2.8 Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres het melkquotum niet kan activeren, dat zij geen herinvesteringsreserve kan vormen en dat de verkoopopbrengst van het melkquotum dus geheel tot de winst over 2002 behoort. Verder heeft verweerder de rente winstrechtverplichting niet in aftrek toegelaten. Verweerder heeft de aanslag aldus opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 362.099, welk bedrag als volgt is gespecificeerd:
<berekening>
3. Geschil
3.1 In geschil zijn de door verweerder toegepaste correcties op het door eiser aangegeven verlies, zoals vermeld onder 2.8.
3.2 Primair stelt eiseres dat geen sprake is van schijnhandelingen omdat om economische redenen is besloten de bedrijfsactiviteiten naar Frankrijk te verplaatsen. Er is geen sprake van het ontgaan van belastingen omdat de uitkeringen uit het winstrecht in Nederland belastbaar zijn.
Subsidiair stelt eiseres dat de handelwijze van verweerder is strijd is met het Europese recht, in het bijzonder met het recht van vrijheid van vestiging (artikel 43 EG-verdrag).
Meer subsidiair stelt eiseres dat de inbreng van het melkquotum tegen een winstrecht niet verhindert dat het melkquotum kan worden geactiveerd en dat daarop kan worden afgeschreven.
Meer meer subsidiair stelt eiseres dat de uitkeringen uit het winstrecht aftrekbaar zijn op grond van artikel 9 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet).
3.3 Verweerder heeft aangevoerd dat winst die wordt uitgekeerd aan aandeelhouders niet aftrekbaar is en dat hetgeen tegen dergelijke uitkeringen wordt verkregen niet kan worden geactiveerd. Verder stelt verweerder dat elementen van het desbetreffende contract ongebruikelijk zijn tussen derden. Ter zitting heeft verweerder nog aangevoerd dat het melkquotum voor eiseres geen bedrijfsmiddel is, maar het karakter heeft van voorraad en dat de leasevergoeding ten onrechte (negatief) is gecorrigeerd.
3.4 Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de belastingaanslag tot nihil en vaststelling van het verlies op € 19.373.
3.5 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Met haar primaire, haar meer subsidiaire en haar meer meer subsidiaire standpunt, doet eiseres een beroep op het nationale recht. Met haar subsidiaire standpunt heeft eiseres zich beroepen op het Europese recht. Een inkomensbestanddeel kan ingevolge internationaal recht echter pas buiten de belastingheffing worden gelaten, als het volgens het nationale recht daarin behoort te worden betrokken. De rechtbank zal het geschil daarom eerst beoordelen in het licht van het nationale recht.
4.2 Vaststaat dat [Y] bestuurder en grootaandeelhouder is van eiseres. Verder staat vast dat het melkquotum door [Y] is verkocht aan eiseres toen de verkoop van de diverse onderdelen van het landbouwbedrijf, met het oog op de door [Y] en [X] voorgenomen emigratie, al in volle gang was en dat het melkquotum kort daarna aan derden is verkocht voor een prijs die hoger is dan de waarde bij de aankoop door eiseres van [Y]. Dit kan, in aanmerking nemend dat een melkquotum niet kan worden meegenomen naar een andere lidstaat, naar het oordeel van de rechtbank tot geen andere conclusie leiden dan dat het melkquotum is verkocht aan eiseres met geen ander doel dan om het zo snel mogelijk (door) te verkopen. Dat er vooraf veel onzekerheid was over het al dan niet slagen van de verkoop van het melkquotum op korte termijn of over de daarbij te realiseren verkoopopbrengst, is gesteld noch gebleken.
4.3 Het onder 4.2 overwogene heeft, naar het oordeel van de rechtbank, tot gevolg dat het melkquotum, omdat het is gekocht met het oog op de spoedige verkoop daarvan, voor eiseres geen bedrijfsmiddel is, maar door haar vanaf haar oprichting als voorraad is aangehouden.
4.4 Het onder 4.2 en 4.3 overwogene brengt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres het melkquotum moet activeren voor de waarde bij aankoop, waarvan niet in geschil is dat die € 343.441 bedraagt, dat zij daarop niet kan afschrijven en dat de bij de verkoop van het melkquotum behaalde winst niet kan worden gedoteerd aan een herinvesteringsreserve. Voor het geval dat eiseres wel zou kunnen afschrijven op het melkquotum, zou dit geen invloed hebben op de winst van het onderhavige jaar. De door verweerder toegepaste correctie van € 366.684 is naar het oordeel van de rechtbank dus niet juist. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat het aangegeven verlies moet worden gecorrigeerd met € 37.553, welk bedrag de som is van de door eiseres gepleegde afschrijving van € 14.310 en de bij de verkoop van het melkquotum behaalde winst van € 23.243 (€ 366.684 -/- € 343.441).
4.5 Nu vast is komen te staan dat de waarde in het economische verkeer van het door eiseres verkregen melkquotum op 19 juli 2002 € 343.441 bedroeg, had eiseres tegenover de actiefpost melkquotum ten bedrage van € 343.441, eenzelfde bedrag moeten passiveren, en wel een bedrag ter grootte van de waarde in het economische verkeer per genoemde datum van het winstrecht - de gedingstukken bevatten geen gegevens die inzicht bieden in deze waarde - en voor het overige (informeel) kapitaal. Voor het activeren van een "geprognosticeerde rentelast winstrechtverplichting", zoals eiseres heeft gedaan, is naar het oordeel van de rechtbank geen plaats, omdat er geen sprake is van een rentedragende schuld maar van een winstrecht. Dit oordeel brengt mee dat eiseres geen "renteverplichting melkquotum" ten laste van haar winst kan brengen. De correctie die verweerder ter zake heeft aangebracht is dus juist.
4.6 Tussen partijen is niet in geschil dat het door eiseres ontvangen winstaandeel uit de maatschap ter grootte van € 8.108 tot de winst van eiseres behoort. In zijn pleitnota voor de tweede zitting heeft verweerder aangevoerd dat dit bedrag door hem ten onrechte als "correctie leasevergoeding" op het belastbare bedrag in mindering is gebracht. De rechtbank volgt hierin verweerder omdat de leasevergoeding in wezen het deel is van de maatschapswinst dat aan eiseres is toegekomen. De rechtbank overweegt dat, als een belastingplichtige in beroep een aanslag op een bepaald punt bestrijdt, het een inspecteur vrij staat andere elementen van de aanslag aan de orde te stellen en op grond daarvan het standpunt in te nemen dat de aanslag, hoewel mogelijk op het bestreden punt onjuist, toch niet te hoog is vastgesteld.
4.7 Op grond van hetgeen is overwogen onder 4.2 tot en met 4.6, dient het belastbare bedrag, onder toepassing van het nationale recht, nader te worden vastgesteld op het aangegeven verlies van € 19.373, gecorrigeerd met de in 4.3 berekende correctie van € 37.553 en het bedrag van de "rente winstrechtverplichting" van € 8.586, derhalve op € 26.766 (-/- € 19.373 + € 37.553 + € 8.586).
4.8 Bij haar subsidiaire standpunt heeft eiseres betoogd dat de toepasselijke wettelijke bepalingen en de daarop gebaseerde overige regelgeving in strijd zijn met het Europese recht, omdat die haar belemmeren de productie van haar bedrijf naar een andere lidstaat van de Europese Unie te verplaatsen. Deze stelling faalt, naar het oordeel van de rechtbank. De hier aan de orde zijnde belastingheffing vloeit niet voort uit het verplaatsen van het landbouwbedrijf naar Frankrijk - zo al sprake zou zijn van verplaatsing - maar uit de verkoop van het in Nederland gebruikte melkquotum aan eiseres, die naar Nederlands recht is opgericht en in Nederland gevestigd is. Geen regel van Europees recht verzet zich ertegen dat voordelen die op een dergelijke wijze in Nederland opkomen en worden gerealiseerd, ook in Nederland worden belast.
4.9 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient de aanslag te worden verminderd tot een naar een belastbaar bedrag van € 26.766.
5.
Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig ver-leende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een half punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor van 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 26.766;
- stelt het verlies van het jaar 2002 vast op nihil;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 805, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan eiseres dient te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 281 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 15 mei 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, mr. J.P.F. Slijpen en mr. J.W. van der Voort, in tegenwoordigheid van H. van Lingen, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.