Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 03-09-2009, BJ7945, AWB 08/8784

Rechtbank 's-Gravenhage, 03-09-2009, BJ7945, AWB 08/8784

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
3 september 2009
Datum publicatie
17 september 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ7945
Zaaknummer
AWB 08/8784

Inhoudsindicatie

Eiser is ingenieur en exploiteert een taxatiebureau in de vorm van een eenmanszaak. Eiser taxeert allerlei soorten onroerende zaken, waaronder woonhuizen, zwembaden en bijzondere objecten. Tevens verricht hij taxaties in het kader van de Wet Waardering Onroerende zaken (WOZ) en dient hij bezwaar- en beroepschriften tegen WOZ-beschikkingen in namens cliënten. Eiser wil een pand kopen voor gebruik als eigen woning. Kort na aankoop stelt hij vast dat het pand niet geschikt is als eigen woning en besluit hij om het pand grondig op te knappen en het juridisch te splitsen. Vervolgens verkoopt hij het pand in twee afzonderlijke appartementen met winst. In geschil is of het voordeel belast is en of de aan eiser opgelegde vergrijpboete terecht is.

Naar het oordeel van de rechtbank dient het door eiser behaalde voordeel te worden aangemerkt als winst uit eisers onderneming. Eiser heeft namelijk als gevolg van zijn beroepsuitoefening een gunstige afloop van de verkoop kunnen voorzien en heeft ook door zijn beroepsuitoefening een gunstige afloop van de verkoop kunnen beïnvloeden. De vergrijpboete is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, enkelvoudige kamer

Procedurenummer: AWB 08/8784 IB/PVV

Uitspraakdatum: 3 september 2009

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

In het geding tussen

ing. [X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

I PROCESVERLOOP

1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer]) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 92.385 alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 7.144 aan eiser opgelegd.

1.2. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 27 oktober 2008 de navorderingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 4 december 2008, ontvangen bij de rechtbank op 8 december 2008, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft voorts bij brief van 10 juni 2009 nadere stukken, en met dagtekening 22 juni 2009 een brief aan de rechtbank gezonden. Deze brieven, inclusief de nadere stukken zijn in afschrift aan eiser gezonden.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2009 te 's-Gravenhage.

Deze zaak is, met toestemming van partijen, gezamenlijk met zaak AWB 08/8786 behandeld. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. [A]. Na de zitting heeft verweerder desgevraagd bij brief van 8 juli 2009 nadere stukken aan de rechtbank gezonden. Deze brief, inclusief de stukken, zijn in afschrift aan eiser gezonden.

1.6. Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven uitspraak te doen zonder een nadere behandeling van de zaak.

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiser is ingenieur en exploiteert een taxatiebureau in de vorm van een eenmanszaak. Eiser taxeert allerlei soorten onroerende zaken, waaronder woonhuizen, zwembaden en bijzondere objecten. Tevens verricht hij taxaties in het kader van de Wet Waardering Onroerende zaken (WOZ) en dient hij bezwaar- en beroepschriften tegen WOZ-beschikkingen in namens cliënten. Eiser bezat in het onderhavige jaar een aantal beleggingspanden die hij aan studenten verhuurde. Hij probeert jaarlijks een beleggingspand op de vrije markt te kopen. De prijsklasse van een dergelijk pand schommelt rond de € 100.000. In april 2008 heeft hij een beleggingspand verkocht. Eiser beheert zijn eigen financiële administratie en doet zelf zijn aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

2.2. In het onderhavige jaar was eiser gehuwd en had vijf kinderen. Eiser woonde in een zogenoemde twee onder één kap woning aan de [a-straat 1] te [Z]. Het perceel heeft een oppervlakte van 400m2, een inhoud van 365m3 en ligt in een buitenwijk. De woning beschikte over een serre, een berging, een schuur en een tuin.

2.3. Op 1 augustus 2002 hebben eiser en zijn echtgenote de hierna te noemen onroerende zaak (hierna: het pand) bezichtigd. Op 5 augustus 2002 hebben eiser en makelaardij o.g. Biemans mondeling overeenstemming bereikt over de koop van het pand. Vervolgens is eiser met zijn gezin op vakantie gegaan. Op 24 augustus 2002 hebben eiser en zijn echtgenote een koopovereenkomst ondertekend een daarmee het pand van de Gemeente [Z] gekocht. In de koopovereenkomst staat onder meer vermeldt:

"Verkoper verkoopt aan koper, die van verkoper koopt:

het perceel grond met het daarop staande te renoveren en restaureren woonhuis met erf, binnenplaats en verdere aanbehoren, staande en gelegen te [postcode] [Z], [b-straat 1], kadastraal bekend gemeente [Z], sectie D, nummer 4284, ter grootte van eenenzestig centiare (00.00.61)"

en

"FEITELIJKE LEVERING, STAAT VAN HET VERKOCHTE

ARTIKEL 5

(...)

6. Koper is voornemens het registergoed als volgt te gebruiken: na renovatie en restauratie: als woonhuis.

(...)"

Het pand bestond uit drie verdiepingen en had twee voordeuren met ieder een eigen huisnummer, respectievelijk nummer [1] en [2]. Verder waren er in het pand twee meterkasten voor nutsvoorzieningen. De opstal bevindt zich in de binnenstad van [Z] op een perceel met een totale oppervlakte van 61m2 en beschikt over een binnenplaats van 7m2. De door eiser betaalde koopprijs bedroeg € 100.000.

2.4. Op 6 september 2002 hebben eiser en zijn echtgenote de eigendom van het pand verkregen. Vervolgens heeft eiser het pand van binnen opgeknapt. Eiser heeft het pand van binnen geschilderd en tapijt gelegd. Voorts heeft hij de elektrische installatie (bedrading en meterkast) in het gehele pand (laten) vervangen en de bovenverdieping (laten) voorzien van centrale verwarming, een nieuwe douche en een (nieuwe) combiketel.

Eiser heeft voorts een wand die was verwijderd weer teruggeplaatst. Eind oktober, begin november 2002 heeft eiser contact opgenomen met makelaar[makelaar].

Op 7 november 2002 heeft eiser hem de opdracht gegeven om de benedenverdieping van het pand te verkopen. Op 2 januari 2003 is deze verkocht. De verkoopprijs bedroeg € 110.000. Het bij de verkoop behaalde voordeel bedroeg € 56.352.

2.5. Op 8 januari 2003 heeft eiser voor het pand een zogenoemde splitsingsvergunning bij de gemeente [Z] aangevraagd. Op 9 januari 2003 heeft eiser een taxatierapport ontvangen met betrekking tot de bovenverdieping van het pand (nr. [2]) in verband met "het bepalen van de waarde in het economisch verkeer, (...) in verband met splitsing".

Op 5 februari 2003 is de splitsingsvergunning aan eiser afgegeven. Op 13 februari 2003 is het pand juridisch gesplitst in 1) de woning met erf, tuin en verder toebehoren, gelegen op de begane grond en de eerste verdieping, plaatselijk bekend als [b-straat 1] te [postcode] [Z], kadastraal bekend gemeente [Z] sectie D complexaanduiding 4328-A, (de benedenverdieping) en 2) de woning met verder toebehoren, gelegen op de eerste en tweede verdieping, plaatselijk bekend [b-straat 2] te [postcode] [Z], kadastraal bekend gemeente [Z] sectie D complexaanduiding 4324-A, (de bovenverdieping). Eveneens op 13 februari 2003 heeft eiser de benedenverdieping in eigendom overgedragen aan een koper.

2.6. Op 26 mei 2003 heeft eiser makelaar [makelaar] de opdracht gegeven om de bovenverdieping te verkopen. Deze is op 2 december 2003 verkocht en op 15 januari 2004 in eigendom overgedragen. De verkoopprijs bedroeg € 134.000. Het bij de verkoop behaalde voordeel bedroeg € 68.648.

2.7. Eiser heeft aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.559 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 828. In deze aangifte heeft eiser geen melding gemaakt van de in 2.3 tot en met 2.5 vermelde feiten en omstandigheden. Bij de post 'voordeel uit sparen en beleggen' heeft eiser bij waarde van de bezittingen onder meer het volgende opgenomen:

tabel 1

De totale waarde van eisers bezittingen bedroeg per 1 januari 2003 € 384.204 en per 31 december 2003 € 419.244.

2.8. Verweerder heeft, met dagtekening 16 augustus 2005, de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 conform de door eiser ingediende aangifte vastgesteld.

2.9. Op 8 november 2007, na aankondiging op 11 oktober 2007, heeft verweerder een boekenonderzoek bij eiser ingesteld. Het doel van dit onderzoek was te onderzoeken in hoeverre de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2005 en 2006 en de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken 2005 en 2006 aanvaardbaar waren. In het rapport van het boekenonderzoek, dat tot de gedingstukken behoort, staat onder meer vermeld:

"In de aankondiging werden de aangiften over het jaar 2005 genoemd, met de mogelijkheid van uitbreiding naar eerdere jaren. Hiervan werd geen gebruik gemaakt; wel werd het jaar 2006 mede in het onderzoek betrokken. (...)."

2.10. In december 2007 ontving verweerder informatie met betrekking tot de aankoop van het pand en de verkoop van de beneden- en bovenverdieping. Dit tengevolge van de landelijke actie 'Nokvorst'. Bij deze actie werden bepaalde bestanden aan elkaar gekoppeld. Hierbij werden gegevens met betrekking tot aan- en verkopen van onroerend goed vanuit een centraal punt aan de belastingkantoren in den lande doorgegeven. Transacties die opvielen, werden nader onderzocht.

2.11. Op 7 maart 2008 heeft verweerder een boekenonderzoek bij eiser ingesteld. Hierbij is onderzoek gedaan naar onroerend goed transacties in de jaren 2002 tot en met 2004. Het rapport van dit onderzoek behoort tot de gedingstukken.

Geschil

3.1. In geschil is:

a) of de in 1.1 vermelde navorderingsaanslag terecht aan eiser is opgelegd. Meer in bijzonder is hierbij in het geding 1) of de winst, behaald met de verkoop van de in 2.5 vermelde benedenverdieping terecht is aangemerkt als winst uit onderneming in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001), en zo ja, 2) of verweerder over een nieuw feit beschikt dat navordering rechtvaardigt, en zo ja;

b) of eiser voor het in 2.4 vermelde voordeel een herinvesteringsreserve kan vormen;

c) of verweerder het vertrouwensbeginsel heeft geschonden; en

d) of de in 1.1 vermelde vergrijpboete terecht aan eiser is opgelegd.

Niet in geschil is dat het met de verkoop van het pand behaalde voordeel € 125.000 bedraagt.

3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de navorderingsaanslag en vernietiging van de in 1.1 vermelde boetebeschikking.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.4. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

II OVERWEGINGEN

Winst uit onderneming

4.1. Op verweerder rust de bewijslast aannemelijk te maken dat eiser met de verkoop van het pand een voordeel heeft behaald dat dient te worden gerekend tot eisers winst uit onderneming.

4.2. Verweerder stelt primair dat eiser met de splitsing van het pand en de afzonderlijke verkoop van de beneden- en bovenverdieping winst uit onderneming heeft behaald. Er is volgens verweerder sprake van een bron van inkomen en eiser heeft vanuit zijn ondernemerschap deskundigheid en gedegen kennis met betrekking tot de mogelijkheden, de bouwkwaliteit en de prijzen van onroerende zaken en de positieve invloed van een splitsing in afzonderlijke appartementen op de waarde van het pand. Daardoor is het door eiser behaalde voordeel sterk met de binnen de onderneming aanwezige kennis, ervaring en deskundigheid van eiser verbonden en derhalve binnen de onderneming van eiser opgekomen. Subsidiair stelt hij dat het geheel van aankoop, splitsing, het zelf (doen) uitvoeren van werkzaamheden aan het pand en de verkoop van de appartementen normaal vermogensbeheer te boven gaat en dat het door eiser behaalde voordeel op grond van artikel 3:91, eerste lid, letter c, van de Wet IB 2001 dient te worden gekwalificeerd als resultaat uit overige werkzaamheden. Verweerder acht daarmee geen sprake van de verkoop van een pand dat als eigen woning kon worden aangemerkt.

4.3. Art. 3.2 van de Wet IB 2001 luidt:

"Belastbare winst uit onderneming is het gezamenlijke bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer geniet uit een of meer ondernemingen"

Art. 3.8 van de Wet IB 2001 luidt:

"Winst uit een onderneming (winst) is het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit een onderneming."

4.4. Naar het oordeel van de rechtbank dient het in 2.4 vermelde voordeel te worden aangemerkt als winst uit eisers onderneming. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking. Eiser is ingenieur en taxateur van beroep en beschikt over deskundigheid met betrekking tot de waardebepaling van onroerende zaken. Eiser heeft ter zitting verklaard dat het pand, ten tijde van de aankoop gestript was, een grote rommel was en dat er een wand was verwijderd. Voorts heeft hij verklaard dat de makelaar die het pand aan hem heeft verkocht het pand slecht in de markt heeft gezet, de splitsing van het pand in afzonderlijke appartementen een meerwaarde zou opleveren en dat hij de afzonderlijke verdiepingen van het pand enkel afzonderlijk in eigendom kon overdragen pas nadat het pand kadastraal (juridisch) gesplitst was. Eiser heeft het pand grondig opgeknapt (zie 2.4 hiervoor), een splitsingsvergunning aangevraagd, een makelaar de opdracht gegeven de na de juridische splitsing te realiseren appartementen te verkopen en deze met winst verkocht.

4.5. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.4 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat eiser heeft deelgenomen aan het economische verkeer. Tevens acht de rechtbank op grond daarvan aannemelijk dat eiser winst met de verkoop van de appartementen heeft beoogd. De rechtbank acht aannemelijk dat eiser bij de voorbereidingen van de verkoop van het pand gebruik heeft gemaakt van zijn deskundigheid en kennis die hij in het kader van zijn onderneming heeft opgedaan en gebruikt met betrekking tot de waardefactoren van onroerend goed en met gebruikmaking van die kennis en deskundigheid heeft besloten het pand grondig op te knappen, het (juridisch) te splitsen en het pand in twee afzonderlijke appartementen te verkopen. Gelet hierop heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank als gevolg van zijn beroepsuitoefening een gunstige afloop van de verkoop kunnen voorzien en heeft hij ook door zijn beroepsuitoefening een gunstige afloop van de verkoop kunnen beïnvloeden (Hoge Raad 15 juni 1955, nr. 12.372, BNB 1955/338). Dat eiser de woning in eerste instantie als eigen woning zou willen gebruiken, doet aan vorenstaand oordeel niet af. Eiser heeft immers, naar hij heeft verklaard, na terugkomst van zijn vakantie in augustus 2002, ingezien dat het pand niet geschikt was voor gebruik als eigen woning en besloten om het pand zodanig aan te passen dat de afzonderlijke delen geschikt werden voor de verkoop. De omstandigheden dat het pand reeds bouwkundig was gesplitst, het om een eenmalige transactie ging, en voor de financiering een hypotheek eigen woning werd verkregen en voorts dat eiser geen taxateur is in de regio [Z], doen evenmin aan vorenstaand oordeel af. In zoverre is het gelijk derhalve aan verweerder.

4.6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of het in 2.4 vermelde voordeel als resultaat uit overige werkzaamheden dient te worden aangemerkt.

4.7. Verweerder heeft een pro rata berekening gemaakt waarbij de kosten en aankoopprijs over de boven- en benedenverdieping zijn verdeeld naar rato van het aandeel van deze verdiepingen in de totale verkoopprijs. De rechtbank volgt verweerder in deze berekening op grond waarvan € 56.352 van de totale verkoopwinst wordt toegerekend aan de verkoop van de benedenverdieping. De rechtbank acht hierbij van belang dat er tussen het moment van de aankoop door eiser van het pand en het besluit van eiser om het pand, met behulp van zijn kennis en deskundigheid, te verkopen, een zeer korte tijd zat (zie 2.3 en 4.5) en dat eiser, tegenover de berekening van verweerder, geen andere berekening heeft gesteld.

Nieuw feit

4.8. Op verweerder, die stelt dat de in 1.1 vermelde navorderingsaanslag terecht aan eiser is opgelegd, rust de last om aannemelijk te maken dat er sprake is van een feit dat navordering rechtvaardigt.

4.9. Artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen luidt:

"Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of heffingskorting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting dan wel de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende heffingskorting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is."

4.10. Gelet op hetgeen hiervoor in 2.1, 2.3, 2.4 en 2.5 is overwogen, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van feiten die het vermoeden opleveren dat de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 tot een te laag bedrag is vastgesteld. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat verweerder een ambtelijk verzuim heeft begaan dat navordering verhindert.

4.11. Verweerder mag bij het vaststellen van een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen (Hoge Raad 9 januari 2009, nr. 07/10292, VN 2009/3.7).

4.12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt, noch is anderszins gebleken dat verweerder een ambtelijk verzuim heeft begaan. De rechtbank acht hierbij het volgende van belang. Eiser heeft in zijn aangifte geen melding gemaakt van de in 2.3 tot en met 2.5 vermelde feiten en omstandigheden. Voorts valt niet in te zien waarom verweerder naar aanleiding van de gegevens in box 3 tot een nader onderzoek zou hebben moeten besluiten. Te meer nu eiser de aan- en verkoop van het pand geheel buiten zijn aangiften heeft gehouden. Voorts behoefde verweerder naar aanleiding van mutaties of enig ander gegeven in de aangifte in redelijkheid niet aan de juistheid van de aangifte te twijfelen. De rechtbank acht hierbij mede van belang dat eiser in het onderhavige jaar, en de jaren daarvoor, in onroerende zaken belegde (zie 2.1). Het in 2.9 vermelde boekenonderzoek is eerst na het vaststellen van de definitieve aanslag over het onderhavige jaar ingesteld naar aanleiding van de actie 'Nokvorst' (zie 2.10). Verweerder stelt dat de actie pas na de aanslagregeling over 2003 en 2004 is opgestart. Met zijn enkele stelling dat hij gehoord heeft dat de actie 'Nokvorst' reeds in het jaar 2005 operationeel was, maakt eiser niet aannemelijk dat dit het geval was, laat staan dat verweerder ten tijde van de aanslagregeling reeds met de hiervoor genoemde feiten bekend kon zijn.

Herinvesteringsreserve (HIR)

4.13. Artikel 3:54, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 luidt:

"Indien bij vervreemding van een bedrijfsmiddel de opbrengst de boekwaarde van het bedrijfsmiddel overtreft, kan bij het bepalen van de in het kalenderjaar genoten winst het verschil gereserveerd worden en blijven tot vermindering van de in aanmerking te nemen aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen die in het jaar van vervreemding of in de daarop volgende drie jaren worden aangeschaft of voortgebracht, indien en zolang het voornemen tot herinvestering van de opbrengst bestaat."

4.14. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser voor het behaalde voordeel geen HIR vormen nu eiser de stelling van verweerder dat het pand geen bedrijfsmiddel vormt, niet heeft weersproken. Naar het oordeel van de rechtbank is ook overigens gesteld nog gebleken dat sprake zou zijn van een bedrijfsmiddel.

Het vertrouwensbeginsel

4.15. Naar het oordeel van de rechtbank kon eiser aan het in 2.9. vermelde boekenonderzoek, en met name het in 2.9 vermelde citaat, niet het in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen dat verweerder geen navorderingsaanslag over het onderhavige jaar aan eiser zou opleggen; het citaat bevat namelijk slechts de constatering dat geen gebruik was gemaakt het onderzoek uit te strekken naar eerdere jaren.

Vergrijpboete

4.16. Artikel 67e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen luidt:

"Indien het met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag, een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete."

4.17. Verweerder heeft een vergrijpboete van 25% van de nagevorderde belasting aan eiser opgelegd. Volgens hem heeft eiser laakbaar gehandeld, omdat de bewerking, splitsing en verkoop van het pand in het verlengde van zijn onderneming ligt en hij de in 2.4 en 2.6 vermelde baten niet als winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden in zijn aangifte heeft opgenomen. Het is volgens verweerder aan de grove schuld van eiser te wijten dat de definitieve aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld.

4.18. Naar het oordeel van de rechtbank is de in 1.1 vermelde vergrijpboete terecht aan eiser opgelegd. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking. Eiser beheert zijn eigen financiële administratie en doet zelf aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Eiser is deskundig op het gebied van waardefactoren- en ontwikkelingen met betrekking tot onroerende zaken. Eiser houdt zich tevens bezig met het beleggen in panden. Gelet hierop dient eiser zich van de mogelijke fiscale consequenties van zijn activiteiten met betrekking tot door hem aangekochte en verkochte panden te vergewissen. Eiser beschikte over een Almanak, waarin informatie stond over belastingheffing met betrekking tot onroerende zaken. Eiser heeft daarover gesteld dat hij enkel de inhoudsopgave leest. Indien dit laatste het geval is, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet de nodige zorg betracht om zich van de mogelijke fiscale consequenties van zijn activiteiten met betrekking tot door hem aangekochte en verkochte panden te vergewissen. Daar komt bij dat eiser binnen een kort tijdsbestek na de bezichtiging van het pand van oordeel was dat de woning niet geschikt was als eigen woning om het vervolgens zodanig aan te passen dat het in delen kon worden verkocht, en het daarmee ook niet langer de eigen woning kon zijn zoals die hem voor ogen had gestaan. Mitsdien acht de rechtbank een vergrijpboete van 25% van de nagevorderde belasting passend en geboden.

4.19. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

III BESLISSING

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.C.H.M. Lips, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.R.M. Dekker.

Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2009

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.