Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 31-07-2009, BJ8172, AWB 08/6876

Rechtbank 's-Gravenhage, 31-07-2009, BJ8172, AWB 08/6876

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
31 juli 2009
Datum publicatie
22 september 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ8172
Zaaknummer
AWB 08/6876

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting. Artikel 10d, eerste lid, van de Wet Vpb (thincapregeling) is van toepassing in alle gevallen die de Wet noemt en niet alleen in situaties met buitenlandse deelnemingen. De thincapregeling betreft niet de jaarwinst maar de totaalwinst. Als de rente op grond van die regeling niet voor aftrek in aanmerking komt en dus niet tot de totaalwinst behoort, is voor het activeren van die rente nimmer plaats. De wetgever heeft er bewust voor gekozen om de thincapregeling, anders dan artikel 10a van de Wet, niet te voorzien van een tegenbewijsregeling en er is ook geen beleid om in bepaalde gevallen of onder bijzondere omstandigheden de thincapregeling geheel of gedeeltelijk buiten toepassing te laten. Beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, afdeling 4, enkelvoudige kamer

Procedurenummer: AWB 08/6876 VPB

Uitspraakdatum: 31 juli 2009

Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

In het geding tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 29 juli 2008 op het bezwaar van eiseres tegen de na te noemen verliesvaststellingsbeschikking voor het jaar 2004.

I ZITTING

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2009.

Namens eiser is [A] daar verschenen. Namens verweerder is mr. [B] verschenen, bijgestaan door [C].

II BESLISSING

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

III OVERWEGINGEN

3.1Eiseres is opgericht in 1999 en haar bedrijfsomschrijving in het handelsregister luidt: Bemiddelen bij onroerend goed transactie, het ontwerpen, ontwikkelen en realiseren van alle voorkomende bouwwerken alsmede de in- en verkoop en het beheer van onroerend goed. Enig aandeelhoudster van eiseres is [D] Projectontwikkeling B.V. te [Z] (hierna: de aandeelhoudster).

3.2 Op 30 september 1999 is eiseres onder de naam “V.O.F. [E]” een vennootschap onder firma (hierna: de VOF) aangegaan met [F] Development B.V. te [plaats]. De VOF is aangegaan met als doel het gezamenlijk ontwikkelen van het project “Het Knooppunt”te Middelharnis, een ontwikkelingsproject van winkels en woningen (hierna: het Project). De beide vennoten nemen ieder voor de helft deel in het vermogen van de VOF en zijn ieder voor de helft gerechtigd tot resultaat.

3.3 De balans van de VOF per 31 december 2004 vermeldt onder de activa onder meer de post “Ontwikkelingsproject” ter grootte van € 6.020.859,- en onder de passiva het kapitaal van eiseres ter grootte van € 1.494.479,-. Eiseres heeft dit kapitaal op haar eigen balans voor hetzelfde bedrag opgenomen als “Deelnemingen in groepsmaatschappijen”.

3.4 Op 31 december 2004 had eiseres een fiscaal vermogen van € 170.999,- en een schuld in rekening courant aan de aandeelhoudster van € 1.828.155,-. Op 31 december 2003 bedroeg het fiscale vermogen € 89.105,- en de schuld in rekening courant aan de aandeelhoudster € 2.133.400,-.

3.5 Voor de heffing van vennootschapsbelasting heeft eiseres voor het jaar 2004 een belastbaar bedrag aangegeven van € 125.029,- negatief. Het bedrag bevat onder meer de rente over de schuld aan de aandeelhoudster van € 77.678,-. Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat bij eiseres in 2004 sprake is van een teveel aan vreemd vermogen, als bedoeld in artikel 10d, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet), en dat op die grond de rentelasten tot een bedrag van € 58.070,- niet in aftrek kunnen worden toegelaten. Verweerder heeft het verlies voor 2004 bij beschikking (hierna: de verliesvaststellingsbeschikking) vastgesteld op € 66.959,- (€ 125.029 -/- € 58.070,-). Na daartegen door eiseres gemaakt bezwaar heeft verweerder de verliesvaststellingsbeschikking bij de bestreden uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

3.6 In geschil is of artikel 10d, eerste lid, van de Wet (hierna: de thincapregeling) van toepassing is. Eiseres stelt dat niet het geval is en heeft daarvoor het volgende aangevoerd:

- de thincapregeling is ingevoerd om uitholling van de heffingsgrondslag door financieringskosten van buitenlandse deelnemingen tegen te gaan en daarvan is in dit geval geen sprake;

- als de financiering van het onderhandenwerk van het Project direct was gelopen van de aandeelhoudster naar het Project of als eiseres zelf de projectontwikkelingvennootschap was geweest, had de rente als onderhandenwerk kunnen worden geactiveerd en zou de rente daardoor bij het bepalen van de winst niet in aanmerking zijn genomen. Ingevolge het zevende lid van artikel 10b van de Wet, zou de aftrekbeperking dan niet aan de zou orde zijn;

- er valt niet te leven met het niet in aftrek toelaten van rente, welke voortvloeit uit een in de bouwwereld gebruikelijke financieringsstructuur, met welke structuur geenszins is beoogd de belastinggrondslag uit te hollen, temeer nu het niet in aftrek toegelaten bedrag bij de ontvangende vennootschap wel is belast.

3.7 Verweerder heeft de stellingen van eiseres gemotiveerd weersproken en daarvoor het volgende aangevoerd:

- de thincapregeling is van toepassing in alle gevallen die de Wet noemt en niet alleen in situaties met buitenlandse deelnemingen, juist om te voorkomen dat binnenlandse en buitenlandse belastingplichtigen door de regeling ongelijk zouden worden behandeld;

- de thincapregeling betreft niet de jaarwinst maar de totaalwinst. Dit heeft tot gevolgd dat, als de rente op grond van die regeling niet voor aftrek in aanmerking komt en dus niet tot de totaalwinst behoort, voor het activeren van die rente nimmer plaats is. Bovendien heeft het activeren van de rente in dit geval feitelijk ook niet plaatsgevonden;

- een vennootschap onder firma is fiscaal transparant. Daarvan uitgaande blijkt dat het niet in aftrek toe te laten bedrag niet € 58.070,- maar € 77.678,- had moeten bedragen, zodat het belastbare bedrag veeleer te laag dan te hoog is vastgesteld;

- er is bewust voor gekozen om de thincapregeling, anders dan artikel 10a van de Wet, niet te voorzien van een tegenbewijsregeling en er is ook geen beleid om in bepaalde gevallen of onder bijzondere omstandigheden de thincapregeling geheel of gedeeltelijk buiten toepassing te laten.

3.8 Partijen hebben hun stellingen ter zitting toegelicht. Uit hetgeen eiseres aldaar heeft aangevoerd blijkt dat zij niet ontkent dat hetgeen verweerder heeft aangevoerd in overeenstemming met de wet is, maar dat zij de wijze waarop de thincapregeling in dit geval uitwerkt, in strijd acht met de redelijkheid en billijkheid. Dit argument kan eiseres niet baten. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het de rechter, ingevolge artikel 11, van de Wet algemene bepalingen, niet is toegelaten de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen. Voor zover het betoog van eiseres moet worden opgevat als een beroep op artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (“hardheidsclausule”) overweegt de rechtbank dat de toepassing daarvan is voorbehouden aan de Minister van Financiën. Voor de belastingrechter kan daarop niet met vrucht een beroep worden gedaan.

3.9 Aangaande hetgeen partijen voor het overige over en weer hebben aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat het onder 3.7 weergegeven betoog van verweerder juist en doeltreffend is. Verweerder heeft een deel van de rente daarom terecht niet in aftrek toegelaten. Eiseres heeft de door verweerder overgelegde berekeningen niet betwist en ook voor het overige geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.

3.10 De rechtbank vindt aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Aldus vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier H. van Lingen.

Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2009.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.