Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 27-08-2009, BJ8174, AWB 08/9387

Rechtbank 's-Gravenhage, 27-08-2009, BJ8174, AWB 08/9387

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
27 augustus 2009
Datum publicatie
22 september 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ8174
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 08/9387

Inhoudsindicatie

Overschotheffing. Uit de wettelijke bepalingen blijkt duidelijk dat alleen belastbare hoeveelheden waarvan een verfijnde aangifte is gedaan voor verrekening in aanmerking komen en dat die alleen kunnen worden verrekend met belastbare hoeveelheden van andere jaren waarvan eveneens een verfijnde aangifte is gedaan. Omdat eiser voor het jaar 2000 een forfaitaire aangifte heeft ingediend, is verrekening van de belastbare hoeveelheid van dat jaar met die van andere jaren, zoals door eiser bepleit, niet mogelijk is. Beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, afdeling 4, enkelvoudige kamer

Procedurenummer: AWB 08/9387 OVSCHH

Uitspraakdatum: 27 augustus 2009

Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

In het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Dienst Regelingen, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 11 november 2008 op het bezwaar van eiser tegen de verrekeningsbeschikking MINAS eindbalans 2005 (hierna: de verrekeningsbeschikking).

I ZITTING

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2009. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is mr. [A] verschenen.

II BESLISSING

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

III OVERWEGINGEN

3.1Op 19 oktober 2000 heeft eiser voor het jaar 1999 een zogenoemde forfaitaire aangifte ingediend en ƒ 67,- (€ 30,40) fosfaatheffing op aangifte voldaan.

3.2 Op 9 september 2000 heeft eiser een forfaitaire aangifte voor het jaar 2000 ingediend. Bij brief aan eiser van 14 januari 2003 heeft verweerder voor dat jaar een fosfaatoverschot van 1.088 kilogram een stikstofoverschot van 391 kilogram vastgesteld. Met dagtekening 3 februari 2003 heeft verweerder eiser voor het jaar 2000 een naheffingsaanslag fosfaatheffing inclusief boete van ƒ 21.760,- (€ 9.973,-) en een naheffingsaanslag stikstofheffing inclusief boete van ƒ 568,58 (€ 268,58) opgelegd.

3.3 Met dagtekening 31 juli 2008 heeft verweerder de verrekeningsbeschikking vastgesteld. De verrekeningsbeschikking bevat onder meer het volgende overzicht, waarin saldi zijn vermeld als positieve getallen en overschotten als negatieve getallen:

tabel 1

3.4 Na daartegen door eiser gemaakt bezwaar, heeft verweerder de verrekeningsbeschikking bij de bestreden uitspraak op bezwaar gehandhaafd. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. In geschil is de juistheid van de verrekeningsbeschikking. Meer specifiek is in geschil of voor de jaren 1999 en 2000 vastgestelde overschotten kunnen worden verrekend met saldi van andere jaren, hetgeen eiser stelt en verweerder bestrijdt.

3.5 De regulerende mineralenheffingen ter zake van de aanvoer en productie van dierlijke meststoffen zijn wettelijk geregeld in hoofdstuk IV van de Meststoffenwet. Titel 1 van dit hoofdstuk, de artikelen 14 tot en met 21, bevat de regels voor de forfaitaire mineralenheffingen en titel 2, de artikelen 22 tot en met 28, de regels voor de verfijnde mineralenheffingen. In artikel 16 van de Meststoffenwet is bepaald hoe de belastbare hoeveelheid meststoffen voor de forfaitaire mineralenheffingen moet worden vastgesteld en in artikel 24 hoe die hoeveelheid moet worden vastgesteld voor de verfijnde mineralenheffing.

3.6 Titel 5, de artikelen 42a, 43 en 44, van hoofdstuk IV van de Meststoffenwet, bevat regels voor verrekening en subsidieverlening. In het eerste lid en tweede lid van artikel 43 is bepaald dat ingeval in een kalenderjaar de belastbare hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof, als bedoeld in artikel 24, minder is dan nihil, de belastbare hoeveelheid wordt verrekend met de belastbare hoeveelheden van de drie voorgaande jaren en eventueel met de daarop volgende kalenderjaren. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat verrekening met betrekking tot een kalenderjaar slechts plaatsvindt indien met betrekking tot dat kalenderjaar aangifte van de verschuldigde verfijnde mineralenheffing, bedoeld in artikel 22, is gedaan en aan de in dat artikel bedoelde regels is voldaan.

3.7 Ingevolge artikel 25, eerste en tweede lid, van de Meststoffenwet worden de hoeveelheden aan- en afgevoerde mineralen vastgesteld als de som van de hoeveelheden fosfaat, onderscheidenlijk stikstof in de in het desbetreffende kalenderjaar feitelijk aan- en afgevoerde producten of dieren die in bijlage D van de Meststoffenwet als aan- en afvoerpost zijn benoemd. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden de in de in het eerste en tweede lid bedoelde hoeveelheden vastgesteld overeenkomstig bijlage D bij de Meststoffenwet (hierna: Bijlage D). In artikel D4, eerste lid, van Bijlage D is bepaald dat de hoeveelheden fosfaat en stikstof in dierlijke en andere organische meststoffen worden bepaald op basis van het gewicht of volume en het fosfaat- en stikstofgehalte van de meststoffen.

3.8 Uit de in 3.5 tot en met 3.7 beschreven regelingen kan niet anders worden geconcludeerd dan dat alleen belastbare hoeveelheden waarvan een verfijnde aangifte is gedaan voor verrekening in aanmerking komen en dat die alleen kunnen worden verrekend met belastbare hoeveelheden van andere jaren waarvan eveneens een verfijnde aangifte is gedaan. Vaststaat dat eiser voor het jaar 2000 een forfaitaire aangifte heeft ingediend. Reeds hierom moet worden geoordeeld dat verrekening van de belastbare hoeveelheid van dat jaar met die van andere jaren, zoals door eiser bepleit, niet mogelijk is. In zoverre is het gelijk aan verweerder.

3.9 Voor zover eiser met zijn betoog een beroep doet op redelijkheid en billijkheid, overweegt de rechtbank dat het de rechter, ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen, niet is toegestaan de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen. Voor zover het betoog van eiser moet worden opgevat als een beroep op artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hardheidsclausule), overweegt de rechtbank dat toepassing van die bepaling ingevolge artikel 41, derde lid, Meststoffenwet, is voorbehouden aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de belastingrechter kan derhalve niet met vrucht een beroep op de hardheidsclausule worden gedaan.

3.10 Eiser heeft aangevoerd dat hem niet duidelijk is hoe het bedrag van de aanslag voor het jaar 2000, te weten € 10.261,58, is bepaald, dat dit bedrag, wegens gebrek aan inkomen, niet kan worden betaald en dat hij zich daarbij beroept op de "Tachtig Procents Regeling" waarin, naar eiser stelt, is bepaald dat van alle belastingen tezamen niet meer dan tachtig procent van het inkomen aan belasting behoeft te worden betaald. Naar verweerder onweersproken heeft gesteld is tegen de desbetreffende aanslag geen, althans niet tijdig, bezwaar gemaakt en is deze daarmee inmiddels onherroepelijk komen vast te staan. De rechtbank komt derhalve niet toe aan een oordeel over de juistheid van deze aanslag en evenmin aan een beoordeling van de vraag of verweerder terecht het verzoek van eiser heeft afgewezen om de forfaitaire aangifte te vervangen door een verfijnde. Voor zover eiser de aanslag niet, dan met groot bezwaar kan betalen, kan dit evenmin leiden tot vermindering of vernietiging van de aanslag. Aangaande de door hem genoemde "Tachtig Procents Regeling" heeft eiser niet verwezen naar enige wettelijke bepaling of gepubliceerd beleid. Een wettelijke regeling die of gepubliceerd beleid dat voorziet in datgene wat eiser kennelijk voor ogen heeft, bestaat, naar het oordeel van de rechtbank, niet. Mogelijk heeft eiser gedacht aan de anticumulatiebepaling van artikel 14, vijfde lid, van de (inmiddels ingetrokken) Wet op de vermogensbelasting 1964. Deze bepaling zag alleen op de heffing van inkomstenbelasting en vermogensbelasting en is met de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 bovendien vervallen.

3.11Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

3.12 De rechtbank vindt geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Aldus vastgesteld door mr. R.C.H.M. Lips, in tegenwoordigheid van de griffier H. van Lingen.

Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2009.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.