Rechtbank 's-Gravenhage, 27-08-2009, BJ8206, AWB 09/243
Rechtbank 's-Gravenhage, 27-08-2009, BJ8206, AWB 09/243
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 27 augustus 2009
- Datum publicatie
- 22 september 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ8206
- Zaaknummer
- AWB 09/243
Inhoudsindicatie
Eigen inkomsten van kinderen < 30 jr staat aftrek van kosten van levensonderhoud in de weg, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Een eventuele afhankelijkheid van het inkomen van de partner met wie het kind samenwoont is niet aan te merken als een dergelijke bijzondere omstandigheid. Ook het sparen voor een buitenlandse studie valt daar niet onder.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09/243 IB/PVV
Uitspraakdatum: 27 augustus 2009
Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 19 december 2008 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 2005 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volks- verzekeringen (aanslagnummer [nummer]).
I ZITTING
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2009.
Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar dochter [Y1].
Namens verweerder is verschenen [A].
II BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.399 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 39 aan haar vergoedt.
III OVERWEGINGEN
1. Met dagtekening 13 februari 2008 is aan eiseres een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.719. Bij de aanslagregeling is verweerder afgeweken van de aangifte en heeft een bedrag van € 5.940 gecorrigeerd in verband met minder aftrek voor uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar.
2. In geschil is de aftrek voor kosten van levensonderhoud van de dochters [Y2], [Y3] en [Y1].
3. Artikel 6.13, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001) luidt:
"Uitgaven voor levensonderhoud van kinderen zijn uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar die ten minste in belangrijke mate door de belastingplichtige worden onderhouden. Voor de beoordeling in welke mate een kind door de belastingplichtige wordt onderhouden, worden, indien de belastingplichtige een partner heeft, de uitgaven van de belastingplichtige en zijn partner voor het levensonderhoud van het kind samengevoegd."
3.1. Ingevolge artikel 6.15 van de Wet IB 2001 worden uitgaven voor levensonderhoud van een kind in aanmerking genomen tot een bedrag bepaald volgens bij ministeriële regeling te stellen regels.
3.2. Artikel 36, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling) luidt, voor zover thans van belang:
"De in artikel 6.15 van de wet bedoelde uitgaven voor levensonderhoud van een kind worden, indien de kosten van dat onderhoud in belangrijke mate op de belastingplichtige drukken, in aanmerking genomen tot een bedrag van:
(. . .)
d. € 330 per kalenderkwartaal indien het kind 18 jaar of ouder is. (. . .)".
3.3. In artikel 36, tweede lid, onder a. van de Uitvoeringsregeling is, onder meer, bepaald dat het in het eerste lid, onderdeel d. vermelde bedrag wordt verhoogd tot: € 660, indien de op de ouder drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind ten minste € 660 per kwartaal belopen en de kosten van het onderhoud van het kind tevens grotendeels op de belastingplichtige drukken.
In het tweede lid onder b. is bepaald dat dit bedrag wordt verhoogd tot: € 990 indien het kind niet tot het huishouden van de belastingplichtige behoort, de op de ouder drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind ten minste € 990 per kwartaal belopen en de kosten van het onderhoud van het kind tevens geheel of nagenoeg geheel op de belastingplichtige drukken.
3.4. Van drukkende kosten is volgens vaste jurisprudentie slechts sprake indien de belastingplichtige zich gedrongen heeft kunnen voelen de desbetreffende uitgaven te doen, hetgeen het geval is indien het kind dat wordt onderhouden, onvoldoende middelen heeft om zelf in zijn onderhoud overeenkomstig zijn positie in de samenleving te voorzien. Eigen inkomsten van het kind staan aftrek van kosten van levensonderhoud in het algemeen in de weg, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
3.5. Van 'grotendeels' in de in 3.3. bedoelde zin is sprake als de kosten van het onderhoud voor meer dan 50% op de belastingplichtige drukken.
4. [Y2]
Eiseres verzoekt voor deze dochter, geboren op [datum] 1979, een aftrek van € 990. Zij stelt daartoe dat zij deze dochter in de eerste drie kwartalen van 2005 in belangrijke mate heeft onderhouden met € 400 per kwartaal.
Vast staat dat deze dochter het hele jaar samenwoonde met [B], met wie zij een affectieve relatie onderhoudt. Deze dochter heeft in 2005 looninkomsten genoten van € 5.135. [B] genoot dat jaar looninkomsten van € 30.275.
Gelet op deze gezamenlijke inkomsten heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiseres zich niet gedrongen heeft hoeven te voelen om bij te dragen in de kosten van levensonderhoud voor deze dochter. Naast de omstandigheid dat beiden voor dat jaar voor fiscaal partnerschap hebben gekozen, acht de rechtbank het gegeven dat zij in het kader van een affectieve relatie in dat jaar samenwoonden voldoende om aan te nemen dat er tevens sprake was van een gemeenschappelijk gevoerde huishouding en een zekere mate van wederzijdse zorgplicht. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar zorgplicht in deze voorgaat aan die van [B]. Het bezwaar van eiseres tegen de afhankelijke positie van deze dochter ten opzichte van [B] maakt het bovenstaande niet anders. Dit is geen bijzondere omstandigheid dan wel een positie in de samenleving van het kind die maakt dat eiseres zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen om de hierboven genoemde uitgaven ter zake van levenonderhoud te doen. De door eiseres opgevoerde kosten voor levensonderhoud met betrekking tot de dochter [Y2] komen derhalve niet voor aftrek in aanmerking.
5. [Y1]
Eiseres verzoekt voor deze dochter, geboren op [datum] 1981, een aftrek van € 3.960 (4 x € 990). Zij stelt daartoe dat zij deze dochter gedurende het hele jaar met ongeveer € 1.000 per kwartaal heeft onderhouden.
Verweerder stelt zich nader op het standpunt dat hij gelet op de overgelegde giro-afschriften aannemelijk acht dat eiseres deze dochter in 2005 in belangrijke mate heeft onderhouden, zodat eiseres recht heeft op een aftrek van 4 x € 330 = € 1.320.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht de aftrek voor kosten van levensonderhoud voor deze dochter beperkt tot laatstgenoemd bedrag. Vast staat dat deze dochter in het jaar 2005 looninkomsten heeft genoten van € 9.053. Eiseres heeft gesteld dat het netto inkomen van deze dochter slechts € 750 per maand bedroegen. Om voor het verhoogde forfait van 'grotendeels' in aanmerking te komen zou eiseres zich gedrongen hebben moeten voelen om maandelijks tenminste een evengroot bedrag bij te dragen aan de kosten van levensonderhoud. De rechtbank acht dit niet aannemelijk gemaakt.
Verweerder heeft aldus terecht de aftrek voor de dochter [Y1] beperkt tot een bedrag van € 1.320.
6. [Y3]
Eiseres verzoekt voor deze dochter, geboren op [datum] 1984, een aftrek van € 990, dan wel € 660 voor het vierde kwartaal van 2005 omdat zij deze dochter in dat kwartaal met € 1.000 heeft onderhouden.
Vast staat dat deze dochter in 2005 looninkomsten heeft genoten van € 7.279, welke grotendeels in het vierde kwartaal zijn genoten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze inkomsten voldoende om, gelet op haar plaats in de samenleving, in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. Het sparen van deze dochter voor toekomstige uitgaven voor een - relatief dure - studie communicatiewetenschappen in Australië is geen bijzondere omstandigheid als bedoeld onder 3.4. (vgl: Hoge Raad 26 mei 1954, nr. 11804, BNB 1954/238 en Hoge Raad 3 april 1968, nr. 15882, BNB 1968/114;
).Ook de omstandigheid dat er in dit geval sprake is van een kind jonger dan 21 jaar leidt niet tot een ander oordeel.
De door eiseres in aftrek gebrachte kosten voor levensonderhoud met betrekking tot de dochter [Y3] komen derhalve niet voor aftrek in aanmerking
7. Gelet op de nadere standpuntbepaling van verweerder als weergegeven onder 5. is overwogen is het beroep gegrond verklaard.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Aldus vastgesteld door mr. J.P.F. Slijpen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.C. Stroebel.
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.