Rechtbank 's-Gravenhage, 02-09-2009, BJ8982, AWB 08/284
Rechtbank 's-Gravenhage, 02-09-2009, BJ8982, AWB 08/284
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 2 september 2009
- Datum publicatie
- 30 september 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ8982
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSGR:2010:BM9714, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB 08/284
Inhoudsindicatie
Op werknemer verhaalde WGA-premie dient als negatief loon te worden aangemerkt. Beroep gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08/284 LB/PVV
Uitspraakdatum: 2 september 2009
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
I PROCESVERLOOP
1.1. Eisers werkgever heeft op het over de maand maart 2007 aan eiser uitbetaalde loon een bedrag van € 963,95 aan loonheffing ingehouden. Eiser heeft tegen deze inhouding bezwaar gemaakt.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiser afgewezen.
1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 10 januari 2008, ontvangen bij de rechtbank op 11 januari 2008, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld bij brief van 7 maart 2008, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Eiser heeft vóór de zitting bij brieven van 19 juni 2008 en 26 mei 2009, ingekomen op de rechtbank op respectievelijk 20 juni 2008 en 27 mei 2009, nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
1.6. Bij brief van 15 juni 2009 heeft de griffier aan eiser meegedeeld dat de rechtbank geen aanleiding ziet de behandeling van het beroep aan te houden. Eiser had hierom verzocht. De omstandigheid dat de rechtbank Breda in een volgens eiser vergelijkbare zaak uitspraak heeft gedaan waartegen door de Belastingdienst hoger beroep is ingesteld, is geen reden om de behandeling van het beroep uit te stellen.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2009 te 's-Gravenhage.
Eiser is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder zijn verschenen drs. [A] en mr. [B].
Feiten
Op grond van de stukken van het geding stelt de rechtbank, als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
2.1. Eisers loon vóór de loonheffing over de maand maart 2007 bedraagt € 3.282,75, bestaande uit een tabelloon van € 3.269,35 en een bijzonder loon van € 13,40.
2.2. Eisers werkgever heeft over de maand maart 2007 de helft van de door hem verschuldigde en afgedragen gedifferentieerde premie voor de Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (hierna: de WGA), zijnde een bedrag van € 15,94, verhaald op het nettoloon van eiser. Eisers werkgever heeft voormeld bedrag niet in mindering gebracht op het tabelloon van eiser.
Geschil
3.1. In geschil is of de verhaalde WGA-premie in mindering dient te worden gebracht op het (bruto) tabelloon van eiser, hetgeen eiser voorstaat of op het loon waarop de loonheffing reeds is ingehouden zoals verweerder betoogd.
3.2. Eiser stelt zich op het standpunt dat de verhaalde WGA-premie onder de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel j, 2°, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet) valt dan wel, als dit anders is, als negatief loon dient te worden aangemerkt. Bovendien leidt het niet in aftrek toelaten van de verhaalde WGA-premie tot een ongeoorloofde discriminatie als bedoeld in artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 14 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Werknemers op wie de premie verhaald wordt ondervinden een nadeel ten opzichte van werknemers op wie de premie niet wordt verhaald.
3.3. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken.
3.4. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van het bedrag aan ingehouden loonheffing met € 6,70. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
II OVERWEGINGEN
4.1. Op 1 januari 2006 zijn de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: de Wfsv) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: de WIA) in werking getreden. De WIA is de opvolger van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering en bestaat uit twee afzonderlijke arbeidsongeschiktheidsregelingen, waaronder de WGA, die elk een eigen uitkeringsregime kennen.
4.2. De financiering van de WIA geschiedt door het heffen van premies, welke premies volledig zijn verschuldigd door de werkgever. Ingevolge het bepaalde in artikel 34, tweede lid, van de Wfsv (tekst 2007) kan de werkgever tot ten hoogste de helft van de door hem verschuldigde gedifferentieerde WGA-premie op de werknemer verhalen.
4.3. Op grond van artikel 10 van de Wet behoort tot het loon al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten. Voormeld loonbegrip dient ruim te worden opgevat en kan zowel positieve als negatieve bestanddelen bevatten. Vereist is in ieder geval dat er een verband bestaat tussen het bestanddeel en de dienstbetrekking.
4.4. Eiser heeft door de verhaalsactie van zijn werkgever een deel van de door zijn werkgever verschuldigde WGA-premie betaald. Eiser kon zich hieraan niet onttrekken. De op eiser verhaalde WGA-premie vindt dan ook, naar overigens tussen partijen niet in geschil is, direct haar oorzaak in de tussen eisers werkgever en eiser bestaande dienstbetrekking.
4.5. Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiser tegenover de op hem verhaalde WGA-premie niets, althans niets anders dan zijn loon, als tegenprestatie heeft ontvangen. De rechten op een WGA-uitkering, die eiser mogelijk in de toekomst kan doen laten gelden, vinden hun grond immers niet in de tussen eisers werkgever en eiser bestaande dienstbetrekking, maar vloeien rechtstreeks voort uit de WIA. Daarbij is niet van belang of de werkgever een deel van de WGA-premie op de werknemer heeft verhaald. Een werknemer op wie geen WGA-premie is verhaald, heeft op grond van de WIA namelijk dezelfde rechten als een werknemer op wie wel een deel van de WGA-premie is verhaald. Eiser kan dan ook aan de op hem verhaalde WGA-premie geen rechten ontlenen die hij daarvoor niet had.
4.6. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden geconcludeerd dan dat eiser door het verhaal is verarmd, zodat de verhaalde WGA-premie als negatief loon dient te worden aangemerkt. De door verweerder getrokken vergelijking met andere inhoudingen ten behoeve van pensioenopbouw en verplichte werknemersverzekeringen alsmede andere bijdragen ten behoeve van fondsvorming, zoals een personeelsfonds, een vakvereniging, een beroepsopleiding en VUT-fondsen, gaat niet op, reeds omdat die inhoudingen en bijdragen niet op één lijn zijn te stellen met een verhaalsactie door de werkgever zoals hier het geval is.
4.7. Op grond van het vorenstaande is het beroep gegrond. Partijen zijn in deze situatie eenparig van mening dat de ingehouden loonheffing met de verhaalde bijdrage over de maand maart 2007, derhalve een bedrag van (42% x € 15,94 =) € 6,70, dient te worden verminderd. De rechtbank sluit zich hierbij aan. De overige stellingen van eiser behoeven, wat daar ook van zij, geen behandeling meer.
Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 483 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
III BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de op het loon van eiser over de maand maart 2007 ingehouden loonheffing met € 6,70 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder de kosten van het bezwaar en beroep ten bedrage van € 483 aan eiser te voldoen;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Vink, mr. L. de Loor-Alwin en mr. I. Obbink-Reijngoud, in tegenwoordigheid van de griffier mr. U.A. Salomons.
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.