Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 10-09-2009, BJ9632, AWB 09/1474

Rechtbank 's-Gravenhage, 10-09-2009, BJ9632, AWB 09/1474

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
10 september 2009
Datum publicatie
15 oktober 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ9632
Zaaknummer
AWB 09/1474

Inhoudsindicatie

Artikel 6:33 Wet IB. Orde van vrijmetselaars en de bij haar aangesloten loges aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling. De toets of ten minste 50% van de werkzaamheden van eiseres het algemeen belang dienen, dient naar het oordeel van de rechtbank te worden aangelegd met betrekking tot het geheel van de activiteiten van eiseres, zowel levensbeschouwelijke als niet levensbeschouwelijke activiteiten derhalve, waarbij van de levensbeschouwelijke activiteiten wordt aangenomen dat zij het algemeen belang dienen. Beroep gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, Afdeling 4, meervoudige kamer

Procedurenummer: AWB 09/1474 IB

Uitspraakdatum: 10 september 2009

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden, gevestigd te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

I PROCESVERLOOP

1.1Verweerder heeft de op 18 oktober 2007 door eiseres ten behoeve van haarzelf en de bij haar aangesloten loges ingediende aanvraag van een zogeheten 'groepsbeschikking' als bedoeld in artikel 6:33, tweede volzin, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001, gelezen in samenhang met artikel 41c van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, bij beschikking met dagtekening 3 september 2008 afgewezen.

1.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 januari 2009 de beschikking gehandhaafd.

1.3 Eiseres heeft daartegen bij brief van 26 februari 2009, ontvangen bij de rechtbank op diezelfde dag, beroep ingesteld.

1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5 Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd. Eiser heeft op 12 juli 2009 een nader stuk ingediend, dat aan verweerder in kopie is toegezonden.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2009.

1.7 Namens eiseres is verschenen mr. drs. [A], bijgestaan door mr. [B]. Namens verweerder zijn verschenen [C] en [D].

1.8 Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

II FEITEN

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

2.1 Eiseres is het federatieve verband waarin plaatselijke Nederlandse vrijmetselaarsloges landelijk zijn verenigd.

2.2 De verschillende loges organiseren met enige regelmaat gespreksavonden en bijeenkomsten met een meer ceremonieel karakter. Tijdens de gespreksavonden worden lezingen gehouden en wordt naar aanleiding van die lezingen door de leden gediscussieerd. De ceremoniële bijeenkomsten richten zich vooral op het opnemen van nieuwe leden, het "promoveren" van leden naar een volgende graad en de herdenking van overleden leden.

III GESCHIL

3.1In geschil is of een levensbeschouwelijke instelling steeds als algemeen nut beogende instelling moet worden aangemerkt, zoals eiseres betoogt, of dat de werkzaamheden van een levensbeschouwelijke instelling, wil zij als algemeen nut beogende instelling worden aangemerkt, het algemeen belang niet minder mogen dienen dan het particuliere belang, zoals verweerder stelt.

3.2 Indien het gelijk met betrekking tot deze vraag aan verweerder is, is nog in geschil of de werkzaamheden van eiseres het algemeen belang niet minder dienen dan het particuliere belang, welke vraag eiseres bevestigend en verweerder ontkennend beantwoordt.

3.3 Niet in geschil is dat eiseres en de bij haar aangesloten loges levensbeschouwelijke instellingen zijn.

VI OVERWEGINGEN

4.1 De Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) noch haar voorgangster, de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964), bevat definities van de begrippen 'algemeen nut beogende instelling' en 'levensbeschouwelijke instelling'. De in de artikelen 41a en 41b van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 opgenomen bepalingen over de algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI) bevatten evenmin een definitie; deze bepalingen hebben, gelet op de delegatiebepaling krachtens welke zij zijn vastgesteld (artikel 6.33, vierde lid, van de Wet), uitsluitend betrekking op de toepassing van de in artikel 6.33, tweede en derde lid, van de Wet opgenomen voorschriften inzake de procedure van het aanwijzen van een ANBI.

4.2 Voor de beantwoording van de in geschil zijnde vragen dient, nu de wettekst geen uitsluitsel geeft, te rade te worden gegaan bij de jurisprudentie en hetgeen uit uitlatingen van de wetgever blijkt over de inhoud van de begrippen 'levensbeschouwelijke instelling' en 'algemeen nut beogende instelling'. Nu de wetgever met de invoering van de huidige regeling voor ANBI's geen wijziging van de inhoud van de zo-even genoemde begrippen heeft beoogd, omvat de relevante jurisprudentie ook de onder de vigeur van de Wet IB 1964 gewezen rechterlijke uitspraken.

4.3 Ter adstructie van zijn standpunt dat de werkzaamheden van een levensbeschouwelijke instelling, wil zij als ANBI worden aangemerkt, het algemeen belang niet minder mogen dienen dan het particuliere belang, wijst verweerder op het arrest HR 7 november 2003, nr. 38 049, LJN AN7741 (Scientology Kerk Amsterdam, in het arrest kortweg SKA genoemd ), en meer in het bijzonder r.o. 3.3., welke luidt:

"Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. In cassatie is onbestreden dat SKA is aan te merken als een kerkelijke of levensbeschouwelijke instelling in de zin van artikel 47 van de Wet. Dit brengt echter niet mee dat SKA noodzakelijkerwijs moet worden aangemerkt als een het algemeen nut beogende instelling; het heeft wel tot gevolg dat als komt vast te staan dat de werkzaamheden ongeveer in gelijke mate het algemene en een particulier belang dienen, de instelling moet worden aangemerkt als een het algemeen nut beogende instelling (HR 13 juli 1994, nr. 29 936, BNB 1994/280)".

4.4 Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit de onder 4.3 aangehaalde rechtsoverweging volgt dat het enkele feit dat een organisatie een levensbeschouwelijke instelling is niet zonder meer betekent dat die organisatie tevens een algemeen nut beogende instelling is. De gevolgtrekking, die verweerder aan voornoemde rechtsoverweging verbindt, dat eiseres aannemelijk moet maken dat haar werkzaamheden voor ten minste 50% het algemeen belang dienen, is naar het oordeel van de rechtbank echter in zoverre onjuist dat verweerder de toets of ten minste 50% van de werkzaamheden van eiseres het algemeen belang dienen, ook wil aanleggen met betrekking tot de levensbeschouwelijke activiteiten van eiseres. Van levensbeschouwelijke activiteiten wordt immers van oudsher impliciet aangenomen dat zij zich volledig richten op het algemeen belang, zoals onlangs is bevestigd in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Schenk- en erfbelasting, Kamerstukken II 2008/09, 31930, nr. 3, algemeen deel, § 7.

4.5 De toets of ten minste 50% van de werkzaamheden van eiseres het algemeen belang dienen, dient naar het oordeel van de rechtbank te worden aangelegd met betrekking tot het geheel van de activiteiten van eiseres, zowel levensbeschouwelijke als niet levensbeschouwelijke activiteiten derhalve, waarbij van de levensbeschouwelijke activiteiten wordt aangenomen dat zij het algemeen belang dienen.

4.6 Eiseres heeft gesteld en verweerder heeft niet weersproken dat eiseres (nagenoeg) en de bij haar aangesloten loges uitsluitend levensbeschouwelijke activiteiten verrichten. Hieruit volgt, gelet op hetgeen onder 4.4 en 4.5 is overwogen, dat de activiteiten van eiseres en de bij haar aangesloten loges (nagenoeg) uitsluitend het algemeen belang dienen. Derhalve dienen eiseres en de bij haar aangesloten loges als instellingen in de zin van artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet te worden aangemerkt.

4.7 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.

V PROCESKOSTEN

5.1Nu het beroep gegrond is vindt de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Eiseres verzoekt om een integrale vergoeding van de kosten op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb). Hetgeen eiseres in de door haar ingediende processtukken en ter zitting heeft aangevoerd, is onvoldoende om op grond daarvan te oordelen dat zich bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, derde lid, Bpb hebben voorgedaan. Derhalve wijst de rechtbank het verzoek van eiseres om haar proceskosten integraal te vergoeden af.

5.2 De rechtbank stelt de proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op de voet van het Bpb vast op € 966 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1/2 punt voor het indienen van een conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld noch gebleken.

VI BESLISSING

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- herroept de beschikking van 3 september 2008;

- draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak, opnieuw op het bezwaar te beslissen en bij de uitspraak op bezwaar te bepalen dat eiseres en de bij eiseres aangesloten loges worden aangemerkt als instellingen in de zin van artikel 6.33, tweede lid, van de Wet, eventueel onder daar aan te stellen voorwaarden, zulks met inachtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt verweerder de kosten van (het bezwaar en) het beroep ten bedrage van € 966 aan eiseres te voldoen;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 288 aan haar vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. G.J. Ebbeling, mr. J.M. Vink en mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.H.H.L. Kolthof.

Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2009.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.