Rechtbank 's-Gravenhage, 06-08-2009, BK0369, AWB 07/4013
Rechtbank 's-Gravenhage, 06-08-2009, BK0369, AWB 07/4013
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 6 augustus 2009
- Datum publicatie
- 15 oktober 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2009:BK0369
- Zaaknummer
- AWB 07/4013
Inhoudsindicatie
Vergrijpboete. Opzet. Bij een eerdere controle is eiseres meegedeeld dat haar administratie niet voldeed aan de wettelijke eisen voor afdrachtvermindering loonheffing. Omdat eiseres desondanks is doorgegaan met de door haar gevoerde wijze van administreren en de urenadministratie pas na vele maanden achteraf is opgemaakt, oordeelt de rechtbank dat zij bewust een onjuiste administratie heeft gevoerd en acht de rechtbank een vergrijpboete met de kwalificatie opzet passend en geboden. Beroep voor wat betreft overschrijding van de redelijke termijn gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/4013 LB/PVV
Uitspraakdatum: 6 augustus 2009
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[X] Metaal Beheer B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft op 31 oktober 2006 aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd van € 30.951 (aanslagnummer [nummer]). Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft verweerder bij beschikking een vergrijpboete van € 14.175 opgelegd en eveneens bij beschikking € 2.808 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2 Eiseres heeft bij brief van 10 november 2006 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking. Bij brief van 15 november 2006 heeft eiseres het bezwaar tegen de na te heffen belasting ingetrokken en het bezwaar tegen de boetebeschikking gehandhaafd. Bij brief van 20 december 2006 heeft eiseres het (pro- forma) bezwaarschrift tegen de boetebeschikking aangevuld met de gronden.
1.3. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 mei 2007 de boetebeschikking gehandhaafd.
1.4. Eiseres heeft daartegen bij brief van 31 mei 2007, ontvangen bij de rechtbank op 1 juni 2007, beroep ingesteld. Bij brief van 19 juni 2007, door de rechtbank op 20 juni 2007 ontvangen, heeft eiseres het (pro-forma) beroepschrift aangevuld met de gronden.
1.5. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2009. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde mr. [A] van Van Noord Belastingadviseurs te Gorinchem. Namens verweerder zijn verschenen [B] en [C].
1.7 Ter zitting is tevens het beroep van [D] B.V., waarvan eiseres 100% van de aandelen houdt, behandeld inzake de aan haar over hetzelfde tijdvak opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen met boete en heffingsrente. Het beroep van [D] B.V. is bij de rechtbank onder nummer AWB 07/4015 geregistreerd.
1.8 De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder. Ook verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de gemachtigde van eiseres.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 De ondernemingsactiviteit van eiseres bestaat - onder meer - uit het deelnemen in andere ondernemingen. Eiseres houdt 100% van de aandelen in [D] B.V. (hierna: de werkmaatschappij). De ondernemingsactiviteit van de werkmaatschappij bestaat uit de exploitatie van een metaalbewerkingsbedrijf. Eiseres maakt sinds een aantal jaren gebruik van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: WVA), namelijk de afdrachtvermindering in verband met Speur- en Ontwikkelingswerk (hierna: S&O).
2.2 Op 18 respectievelijk 20 maart 2002 heeft verweerder bij eiseres en haar werkmaatschappij een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 1997 tot en met 2001. Tijdens dit boekenonderzoek is vastgesteld dat de S&O-administratie van zowel eiseres als [D] B.V. niet aan de daaraan gestelde eisen voldoet. Bij wijze van compromis is overeengekomen dat de uit het onderzoek voortvloeiende correcties ter zake van de afdrachtverminderingen S&O in zijn geheel worden nageheven bij eiseres. Deze afspraak is neergelegd in een vaststellingsovereenkomst van 11 juli 2002. Hierin is tevens opgenomen dat de aanslagen zullen worden opgelegd met een vergrijpboete van 25% ingevolge artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) en paragraaf 25 en 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998.
2.3 Op 29 november 2005 heeft verweerder bij eiseres wederom een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonbelasting en premie volksverzekeringen, ditmaal over de jaren 2002 tot en met 2005. De beoordeling van de toepassing van de afdrachtvermindering S&O leidde tot een rapport van 27 september 2006. Hierin is ten aanzien van de afdrachtvermindering S&O vermeld:
- "op basis van de primaire vastleggingen kan niet in voldoende mate worden vastgesteld of de uren- en projectverantwoording tijdig, juist en volledig zijn bijgehouden.
- de aard en de omvang van de werkzaamheden worden in onvoldoende mate vastgelegd, zodat het niet mogelijk is om vast te stellen of de geclaimde uren ook daadwerkelijk voor het S&O-werk zijn gemaakt danwel moeten worden uitgesloten op grond van de in artikel 1, lid 3 WVA uitgesloten werkzaamheden.
- onder de aangetroffen uren zaten ook activiteiten die niet onder de S&O-definitie vallen. Het ging hierbij om de werkzaamheden welke in het buitenland werden verricht en het bezoeken van beurzen.
- de urenadministratie wordt vele maanden achteraf pas opgemaakt.
Gezien de bovenstaande bevindingen kunnen zowel de uren- als de projectadministratie niet als basis dienen inzake de geclaimde afdrachtvermindering."
2.4 Partijen zijn naar aanleiding van het boekenonderzoek overeengekomen dat bij wijze van compromis ten aanzien van de afdrachtvermindering S&O over de jaren 2002 tot en met 2005 bij eiseres € 25.751 exclusief heffingsrente en boete wordt nageheven en ten aanzien van de verstrekte bovenmatige kostenvergoeding € 5.200, derhalve een naheffing van in totaal € 30.951. Deze afspraken zijn neergelegd in de vaststellingsovereenkomst van 24 augustus 2006.
2.5 Verweerder heeft per brief van 11 september 2006 aan eiseres de kennisgeving als genoemd in artikel 67k van de AWR verzonden. Hierin is opgenomen dat er ten aanzien van de correctie S&O sprake is van opzet en dat de vergrijpboete 50% bedraagt. Voor de correctie met betrekking tot de kostenvergoeding is sprake van grove schuld, zodat een boete van 25% is opgelegd. In het looncontrolerapport van 27 september 2006 is opgenomen dat het rapport tevens fungeert als een mededeling van boete ingevolge artikel 67g van de AWR.
3. Geschil
3.1. In geschil is de hoogte van de boete voor zover deze betrekking heeft op de correctie ter zake van de S&O-werkzaamheden. In geschil is of deze terecht is opgelegd met de kwalificatie opzet en of het percentage terecht op 50% is gesteld.
3.2 Eiseres heeft zich - kort en zakelijk weergegeven - primair op het standpunt gesteld dat er sprake is van een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de hoogte van de boete. Eiseres voert verder aan dat de boete in het kader van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) naar redelijkheid en billijkheid moet worden vastgesteld en dat daarvan in de onderhavige zaak geen sprake is. Eiseres is van mening dat een boete van 25% meer in overeenstemming is met de ernst van het vergrijp, aangezien er naar haar mening sprake was van ernstig onzorgvuldig of verwijtbaar slordig handelen. Zij heeft echter niet willens en wetens onjuist gehandeld.
3.3 Subsidiair neemt eiseres het standpunt in dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting van haar zaak.
3.4 Verweerder heeft het standpunt van eiseres gemotiveerd bestreden.
3.5 Eiseres concludeert primair tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de boete ter zake van de S&O-correctie tot op 25%. Op grond van het subsidiaire standpunt dient de boete te worden vernietigd dan wel te worden gematigd.
3.6 Verweerder concludeert primair tot bevestiging van de bestreden uitspraak. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat recidive als strafverzwarende omstandigheid de vermindering opheft, indien de rechtbank oordeelt dat strafvermindering op zijn plaats is. De boete blijft in dat geval gehandhaafd op 50%. Ingeval de rechtbank oordeelt dat opzet niet voldoende aannemelijk is gemaakt, neemt verweerder meer subsidiair het standpunt in dat sprake is van grove schuld, die vervolgens als gevolg van recidive wordt verhoogd tot 50%.
Voor het geval de rechtbank oordeelt dat er geen strafverzwarende omstandigheden zijn, stelt verweerder zich ten slotte op het standpunt dat er sprake is van grove schuld en dat de boete moet worden vastgesteld op 25%.
4. Beoordeling van het geschil
Opzet
4.1 Vaststaat dat eiseres tijdens de eerdere looncontrole over de jaren 1997 tot en met 2001 is gewezen op het feit dat haar administratie met betrekking tot de afdracht-vermindering S&O niet voldeed aan de eisen die de WVA hieraan stelt. Naar aanleiding van de gebreken in haar administratie is destijds een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd met een vergrijpboete van 25%. Gelet hierop, waarbij de rechtbank ook de tekst van de vaststellingsovereenkomst van 11 juli 2002 in aanmerking neemt, is de rechtbank van oordeel dat eiseres door desondanks door te gaan met de door haar gevoerde wijze van administreren bewust een onjuiste administratie heeft gevoerd met betrekking tot de afdrachtvermindering S&O in de jaren 2002 tot en met 2005. Het feit dat de urenadministratie vele maanden pas achteraf wordt opgemaakt, biedt eveneens steun aan voormeld oordeel. Een vergrijpboete met de kwalificatie opzet acht de rechtbank in dit geval dan ook passend en geboden.
Matiging hoogte van de boete
4.2 De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen concrete omstandigheden heeft aangevoerd waaruit blijkt dat sprake is van een wanverhouding tussen het vergrijp en de hoogte van de opgelegde boete, zodat die stelling reeds om die reden faalt. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat er sprake is van een dergelijke wanverhouding.
4.3 De rechtbank is van oordeel dat eiseres evenmin concrete omstandigheden heeft aangevoerd die haar stelling ondersteunen dat de fiscale boete, ten opzichte van boeten die voor andere overtredingen worden opgelegd, onevenredig hoog is. De enkele stelling dat in het maatschappelijke verkeer bij overtredingen zelden een boete tot een dergelijk hoog bedrag wordt vastgesteld, is daartoe onvoldoende. Van strijd met het EVRM en - daaruit voortvloeiend - van strijd met het beginsel van redelijkheid en billijkheid is in de onderhavige zaak dan ook geen sprake.
4.4 Uit het vorenoverwogene volgt dat de rechtbank geen aanleiding ziet de opgelegde boete op voormelde gronden te matigen.
Redelijke termijn
4.5 Eiseres heeft subsidiair een beroep gedaan op overschrijding van de redelijke termijn. Dienaangaande heeft het volgende te gelden.
4.6 Voor de berechting van een zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak wordt gedaan, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
4.7 Niet in geschil is dat de kennisgeving omtrent de boete op 11 september 2006 door verweerder aan eiseres is verstuurd. Sinds die datum zijn tot de datum van de onderhavige uitspraak twee jaar en elf maanden verstreken. Dit resulteert in een overschrijding van de redelijke termijn met elf maanden.
4.8 De rechtbank ziet hierin reden de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM te matigen met 10%, derhalve tot op € 12.757 (€ 14.175 -/- € 1.418).
4.9 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep voor wat betreft de overschrijding van de redelijke termijn gegrond te worden verklaard. Het beroep is voor het overige ongegrond.
5. Proceskosten
Nu het beroep uitsluitend slaagt voor wat betreft de overschrijding van de redelijke termijn, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de boete tot op € 12.757 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 285 aan haar vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. I. Obbink-Reijngoud, mr. J.M. Vink en mr. E.E. Schotte, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.D. van Wijck-Koolstra.
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.