Rechtbank 's-Gravenhage, 19-11-2009, BK4724, AWB 08/5160
Rechtbank 's-Gravenhage, 19-11-2009, BK4724, AWB 08/5160
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 19 november 2009
- Datum publicatie
- 9 december 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2009:BK4724
- Zaaknummer
- AWB 08/5160
Inhoudsindicatie
Bij onroerende-zaakbelasting voor gebruikers dient de waarde van de grond behorende bij een verpleeghuis te worden verdeeld naar rato van de verdeling van de waarde van de gebouwen. (Wonen- en niet-wonendeel).
Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat de feitelijke situatie aanleiding geeft om van deze vuistregel, zoals ook door de Waarderingskamer geformuleerd, af te wijken. De (onder)grond onder delen van de opstal die een woonfunctie hebben is immers dienstbaar aan diezelfde functie. Dat gedeelte van de grond fungeert direct of indirect ook als draagvlak voor die delen van de opstal. Anders dan eiser stelt is ook voor de tuin geen aanleiding om van deze verdeelsleutel af te wijken. Beroep gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08/5160 WOZ
Uitspraakdatum: 19 november 2009
Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
Stichting [X], gevestigd te [Z], eiseres,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 4 juni 2008 op het bezwaar van eiseres tegen de na te noemen beschikking en aanslag.
I ZITTING
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2009.
Namens eiseres is daar verschenen [A].
Verweerder is, met bericht daarvan aan de rechtbank, niet verschenen.
IIBESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag onroerende-zaakbelasting voor gebruikers tot een berekend naar een waarde van € 16.495.843;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 622;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 288 aan haar vergoedt.
IIIOVERWEGINGEN
1. Verweerder heeft bij beschikking van 31 januari 2008 (hierna: de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z] (hierna: het verpleegtehuis), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2007 (hierna: de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2008 vastgesteld op € 24.580.000. De beschikking en de hierna genoemde aanslag zijn op naam gesteld van Stichting Verpleeghuis "[B]", welke stichting inmiddels is opgegaan in eiseres. Hoewel dus onjuist vastgesteld, gaat de rechtbank vanuit proceseconomisch belang aan deze foutieve tenaamstelling voorbij, nu eiseres erkent dat beschikking en aanslag haar betreffen en hierover bij haar kennelijk geen verwarring heeft bestaan.
Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiseres opgelegde aanslag onroerende-zaakbelasting voor gebruikers (hierna: gebruikersbelasting) voor het jaar 2008 (hierna: de aanslag).
2. Eiseres heeft tegen de beschikking en de aanslag gebruikersbelasting bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
3. Eiseres is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van het verpleegtehuis. In zijn verweerschrift heeft verweerder het nadere standpunt ingenomen dat het verpleegtehuis is aan te merken als gemengd object als bedoeld in artikel 220e van de Gemeentewet. Verweerder kan zich verenigen met de door eiseres voorgestane verhouding van delen die in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden en delen die in hoofdzaak dienstbaar zijn aan niet-woondoeleinden, zijnde 32,9% respectievelijk 67,1%.
4. In geschil is thans nog slechts welk deel van de waarde van de grond behorende bij het verpleegtehuis bij het bepalen van de heffingsgrondslag buiten beschouwing moet blijven.
Eiseres stelt zich daarbij, zoals ter zitting duidelijk is geworden, primair op het standpunt dat de waarde van de restgrond, zijnde € 264.513 in zijn geheel buiten beschouwing moet worden gelaten omdat deze grond als tuin wordt gebruikt en daarom moet worden toegerekend aan het woondeel. De overige waarde van de grond (€ 4.794.460) moet worden verdeeld overeenkomstig de in consensus zijnde percentages. Eiseres bepleit dat de heffingsgrondslag voor de gebruikersbelasting dient te worden bepaald op € 16.317.671. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat de gehele waarde van de grond moet worden verdeeld overeenkomstig de niet langer in geschil zijnde percentages woondeel en niet-wonendeel. De heffingsgrondslag bedraagt in dat geval € 16.495.843.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de waarde van de grond in zijn geheel moet worden toegerekend aan het niet-wonen gedeelte en daardoor geheel bij de heffingsmaatstaf dient te worden betrokken. Met inachtneming hiervan stelt verweerder dat de heffings- maatstaf voor de gebruikersaanslag voor het verpleegtehuis op € 18.159.561 moet worden bepaald.
4. Tussen partijen staat vast dat bij het bepalen van de heffingsgrondslag voor de gebruikersbelasting de waarde van de opstal van het verpleegtehuis dient te worden gesplitst in een niet-wonen- en wonendeel naar een verhouding van respectievelijk 67,1% en 32,9 % van de WOZ-waarde. De WOZ-waarde van het gehele object is vastgesteld op € 24.580.000. In deze waarde is begrepen de waarde van de grond behorende bij het verpleegtehuis zijnde een bedrag van € 5.058.973.
5. Op verweerder rust de bewijslast dat hij de heffingsgrondslag voor de aanslag gebruikersbelasting niet te hoog heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op hetgeen hij heeft aangevoerd, daarin niet in geslaagd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de grond niet naar rato van de waardeverhouding van de opstal (wonen, niet-wonen) moet worden verdeeld, maar dat de waarde van de grond in zijn geheel moet worden gerekend tot het aandeel niet-wonen. Het verpleegtehuis als object moet, omdat er sprake is van een zorginstelling, waarbij de zorgverlenende bedrijfsvoering van essentieel belang is, als geheel als niet-woning worden beschouwd. Als de grond niet als zelfstandig deel wordt aangemerkt moet de grond als geheel eveneens als niet woning worden bestempeld. Verweerder baseert zich hierbij op een VNG-notitie over de toepassing van artikel 220e van de Gemeentewet, die door verweerder bij zijn nader stuk van 22 oktober 2009 is gevoegd.
6. De rechtbank volgt verweerder niet in bovengenoemd standpunt. Naar het oordeel van de rechtbank dient in gevallen als het onderhavige de waarde van de grond verdeeld te worden naar rato van de verdeling van de waarde van de gebouwen. (vgl. Hof 's-Gravenhage, 16 december 2008, LJN BH1062). In het onderhavige geval wil dat zeggen dat de waarde van de grond verdeeld moet worden naar de tussen partijen vaststaande verdeelsleutel 67,1% en 32,9 %. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat de feitelijke situatie aanleiding geeft om van deze vuistregel, zoals ook door de Waarderingskamer geformuleerd, af te wijken. Niet goed valt in de zien waarom de (onder)grond onder delen van de opstal die een woonfunctie hebben niet dienstbaar zou zijn aan diezelfde functie. Dat gedeelte van de grond fungeert immers direct of indirect ook als draagvlak voor die delen van de opstal.
7. Anders dan eiser stelt is de rechtbank van oordeel dat ook voor de tuin geen aanleiding bestaat om van bovenstaande vuistregel af te wijken. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat de tuin alleen voor woondoeleinden is bestemd. Het betreft hier immers een gemeen- schappelijke tuin/groenvoorziening die tevens toegankelijk is voor het personeel en bezoekers, derhalve tevens (ten dele) dienstbaar is aan de bedrijfsuitoefening.
8. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard en is beslist zoals hiervoor onder II is weergegeven.
9. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
Aldus vastgesteld door mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.C. Stroebel.
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.