Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 27-11-2009, BK5876, AWB 08/4942 en AWB 08/4943

Rechtbank 's-Gravenhage, 27-11-2009, BK5876, AWB 08/4942 en AWB 08/4943

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
27 november 2009
Datum publicatie
16 december 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2009:BK5876
Zaaknummer
AWB 08/4942 en AWB 08/4943

Inhoudsindicatie

IB 2003 en 2004. Verdrag NL-VS. Het enkele feit dat eiser tezamen met zijn Amerikaanse echtgenote in de VS aangifte kan doen (joint filing) en alsdan als US resident kan worden belast, leidt er niet toe dat eiser als inwoner van de Verenigde Staten in de zin van artikel 4 van het Verdrag moet worden aangemerkt.

Op het voordeel uit de aan eiser ter beschikking gestelde personenauto kan niet de 30%-regeling worden toegepast, omdat dat voordeel niet behoort tot de grondslag voor de toepassing van de 30%-regeling, zoals gedefinieerd in artikel 11a van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel luidde in 2003 en 2004. Beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, meervoudige kamer

Procedurenummer: AWB 08/4942 en AWB 08/4943 IB/PVV

Uitspraakdatum: 27 november 2009

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in de gedingen tussen

[X], thans wonende te [Z] (Spanje), eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

IPROCESVERLOOP

1.1.Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2003 en 2004 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummers [nummer 1] en [nummer 2]) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 337.578 en € 302.559.

1.2.Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 9 oktober 2007 en 26 oktober 2007 de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor 2003 gehandhaafd en de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor 2004 verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 288.699.

1.3.Eiser heeft bij brieven van 15 november 2007 en 5 december 2007, door de rechtbank per post ontvangen op respectievelijk 19 november 2007 en 6 december 2007, beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem. De rechtbank Haarlem heeft zich, zoals weergegeven in een brief van de griffier van die rechtbank van 4 juli 2008, niet bevoegd geacht de zaken te behandelen en heeft de zaken om die reden doorgezonden naar de rechtbank 's-Gravenhage.

1.4.Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en voor beide zaken tezamen één verweerschrift ingediend.

1.5.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2009 te 's-Gravenhage. Namens eiser zijn verschenen mr. [A] en mr. [B]. Namens verweerder is verschenen [C].

IIOVERWEGINGEN

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.Eiser heeft de Noorse nationaliteit. Hij was in 2003 en 2004 gehuwd met een vrouw met de Amerikaanse nationaliteit en met wie hij kinderen heeft. Eiser heeft tevens kinderen uit een eerder huwelijk.

2.2.Eiser is sinds 1 januari 1993 in dienst van [D] Transportation Group Ltd. Tot 1 juni 2002 was hij werkzaam in [plaats Verenigde Staten]. Met ingang van die datum is hij uitgezonden naar [D] Transport Group B.V. (hierna: [D]) te [plaats Nederland], waar hij de functie van managing Director Ship Owning is gaan vervullen. Het desbetreffende contract is ondertekend te [plaats Nederland] op 27 juni 2002 en vermeldt als woonplaats van eiser [plaats Nederland]. Met ingang van 1 juli 2004 is eiser benoemd tot bestuurder (Chief Executive Officer) van [D]. In de jaren 2003 en 2004 beschikte eiser niet (meer) over een Amerikaanse zogeheten green card.

2.3.In verband met eisers tewerkstelling bij [D] is op gezamenlijk verzoek van eiser en de inhoudingsplichtige de zogenoemde 30%-regeling als bedoeld in artikel 9 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 toegekend voor de periode van 1 juni 2002 tot en met 30 mei 2012. Het betreffende verzoek vermeldt dat eiser op 1 juni 2002 in Nederland is aangekomen en vermeldt als adres tijdens de periode van tewerkstelling een adres te [plaats Nederland].

2.4.Eiser stond van 8 mei 2002 tot 22 januari 2008 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [plaats Nederland]. Op laatstgenoemde datum is hij verhuisd naar Spanje. Hij was in 2003 (vanaf 28 juli) en 2004 eigenaar van een door hem bewoonde woning te [plaats Nederland] (hierna: de woning).

2.5.Eiser genoot in 2003 een salaris van [D] van € 330.273, waarop € 161.612 aan loonheffing is ingehouden. Voorts genoot hij in dat jaar een voordeel uit opties van € 4.950 en was aan hem een personenauto ter beschikking gesteld met een cataloguswaarde van € 61.699. De eigen bijdrage ter zake van het privégebruik hiervan bedroeg € 3.346. Ter zake van de woning betaalde eiser in 2003 € 9.173 aan hypotheekrente. Het aantal door hem in 2003 gewerkte dagen bedroeg 248, waarvan er 110 in Nederland zijn gewerkt.

2.6.Eiser genoot in 2004 een salaris van [D] van € 290.559, waarop € 140.690 aan loonheffing is ingehouden. Voorts was aan hem dat gehele jaar een personenauto ter beschikking gesteld met een cataloguswaarde van € 61.699. De eigen bijdrage ter zake van het privégebruik hiervan bedroeg € 2.253. Ter zake van de woning betaalde eiser in 2004 € 15.007 aan hypotheekrente. Het aantal door hem in 2004 gewerkte dagen bedroeg 246, waarvan er 143 in Nederland zijn gewerkt.

2.7.Eiser heeft voor 2003 en 2004 aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan met een aangiftebiljet voor binnenlands belastingplichtigen en daarbij op de voet van artikel 2.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) gekozen voor partiële buitenlandse belastingplicht.

3.Geschil

3.1.Het geschil betreft in de eerste plaats de vraag of eiser voor de toepassing van artikel 4, eerste lid, van het verdrag van 18 december 1992 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 1993, 77; hierna: het Verdrag) kan worden aangemerkt als inwoner van de Verenigde Staten van Amerika (hierna: de Verenigde Staten). Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, is in geschil of op het met ingang van 1 juli 2004 genoten loon artikel 16 of artikel 17 van het Verdrag moet worden toegepast. Indien de in de eerste volzin bedoelde vraag ontkennend wordt beantwoord, is in geschil of eiser voor de toepassing van de Wet zijn woonplaats in Nederland heeft in de zin van artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Daarnaast is in geschil of de 30%-regeling mede moet worden toegepast op het voordeel uit de ter beschikking gestelde personenauto.

3.2.Eiser neemt samengevat de volgende standpunten in.

Op grond van de regels van het Amerikaanse belastingrecht kan hij ervoor kiezen tezamen met zijn echtgenote een gezamenlijke aangifte voor de Amerikaanse inkomstenbelasting te doen (zogeheten 'joint filing'). Door het doen van zo'n aangifte wordt eiser door de Amerikaanse fiscus aangemerkt als US resident en daarmee is hij inwoner van de Verenigde Staten in de zin van artikel 4 van het Verdrag. Eiser wijst in dit verband tevens op de Besluiten van de Staatssecretaris van Financiën van 26 november 2001, nr. CPP2001/2970 (V-N 2001/62.20) en 1 februari 2002, nr. IFZ2001/1203 (V-N 2002/10.14). Op het in 2003 en 2004 genoten loon is uitsluitend artikel 16 van het Verdrag van toepassing.

Indien dit betoog niet slaagt, is eiser subsidiair van mening dat hij naar de omstandigheden beoordeeld in 2003 en 2004 niet in Nederland woonde in de zin van artikel 4 van de AWR.

Tot slot is eiser van mening dat de 30%-regeling mede moet worden toegepast op het voordeel uit de hem ter beschikking gestelde personenauto, omdat de 30%-regeling van toepassing is op alle loonbestanddelen, dus ook op loon in natura.

3.3.Verweerder heeft de standpunten van eiser gemotiveerd bestreden. Hij bestrijdt het inwonerschap van eiser van de Verenigde Staten in de zin van artikel 4 van het Verdrag op de grond dat eiser en zijn echtgenote geen gezamenlijke aangifte voor de Amerikaanse inkomstenbelasting hebben gedaan. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser naar de omstandigheden beoordeeld in 2003 en 2004 in Nederland woonde in de zin van artikel 4 van de AWR en dat de 30%-regeling niet van toepassing is op het voordeel uit de aan eiser ter beschikking gestelde personenauto, omdat dit voordeel in de aan de orde zijnde jaren geen loon vormt in de zin van de 30%-regeling.

3.4.Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslagen tot aanslagen, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 143.741 (2003) onderscheidenlijk € 157.287 (2004).

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Overwegingen omtrent het geschil en ambtshalve

4.1.De rechtbank Haarlem heeft zich onbevoegd verklaard van de onderhavige zaken kennis te nemen in verband met de woonplaats van eiser en heeft om die reden de zaken verwezen naar de rechtbank 's-Gravenhage. Hoewel een vergelijkbare regeling in het bestuursprocesrecht ontbreekt, schrijft artikel 110, derde lid, van het Wet boek van Burgerlijke Rechtsvordering in civiele zaken voor dat in een dergelijk geval de rechter naar wie de zaak is verwezen aan die beslissing is gebonden. Partijen hebben voorts ter zitting verklaard dat zij er prijs op stellen dat de rechtbank 's-Gravenhage uitspraak doet in beide zaken. Gelet op deze omstandigheden en om redenen van proceseconomie acht de rechtbank zich bevoegd van de onderhavige zaken kennis te nemen. Voor zover deze rechtbank niet relatief bevoegd mocht zijn, kan deze onbevoegdheid op grond van artikel 27s van de AWR door het Gerechtshof voor gedekt worden verklaard.

4.2.Het eerste geschilpunt betreft de vraag of eiser op grond van het Verdrag recht heeft op vermindering van de door hem volgens Nederlands nationaal recht verschuldigde inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Aangezien de bewijslast daaromtrent toch reeds op eiser rust, is er geen plaats voor de door verweerder bepleite omkering en verzwaring van de bewijslast (vgl. HR 3 februari 2006, nr. 41 814, LJN AU0826).

4.3.Eisers betoog dat hij door (de mogelijkheid tot) het doen van een gezamenlijke aangifte met zijn echtgenote voor de Amerikaanse inkomstenbelasting moet worden aangemerkt als inwoner van de Verenigde Staten in de zin van artikel 4 van het Verdrag, faalt. Ter zitting is komen vast te staan dat eiser tot op heden voor 2003 en 2004 niet een dergelijke gezamenlijke aangifte heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank leidt het enkele feit dat een dergelijke aangifte desgewenst kan worden gedaan en dat eiser alsdan als US resident kan worden belast er niet toe dat eiser als inwoner van de Verenigde Staten in de zin van artikel 4 van het Verdrag moet worden aangemerkt. Hetgeen eiser heeft aangevoerd als reden voor het (nog) niet doen van de gezamenlijke aangifte - kort gezegd hierop neerkomend dat hij eerst zekerheid van verweerder wil omtrent de gevolgen van zo'n gezamenlijke aangifte voor de Nederlandse belastingheffing alvorens hij die gezamenlijke aangifte indient - doet aan het vorenstaande niet af, evenmin als de verwijten die eiser in dat verband aan verweerder maakt. Verweerder is niet gehouden de door eiser voorgestane handelwijze te volgen. In dit verband verdient opmerking dat artikel 29, derde lid, van het Verdrag voorziet in een procedure voor het - door eiser gevreesde - geval dat zijn looninkomsten zowel in de Verenigde Staten als in Nederland worden belast. Overigens komt ook de rechtbank, gelet op het hiervoor overwogene, pas toe aan de vraag naar de gevolgen van de keuze voor het doen van een gezamenlijke aangifte nadat deze gezamenlijke aangifte is gedaan.

4.4.Eiser heeft niet anderzins gesteld dat hij moet worden aangemerkt als inwoner van de Verenigde Staten in de zin van artikel 4 van het Verdrag. Ten aanzien van het eerste geschilpunt is het gelijk daarom aan verweerder.

4.5.Op grond van de onder 2.2 tot en met 2.4 en 2.7 vermelde feiten waar verweerder zich op beroept, acht de rechtbank door verweerder aannemelijk gemaakt dat eiser in 2003 en 2004 naar de omstandigheden beoordeeld in Nederland woonde in de zin van artikel 4 AWR. Hetgeen eiser hiertegen heeft aangevoerd - kort gezegd hierop neerkomende dat zijn uitzending naar Nederland min of meer gedwongen was en dat zijn verblijf hier te lande, mede gezien zijn leeftijd en gezinssituatie, slechts van tijdelijke aard was - acht de rechtbank in het licht van de hiervoor aangehaalde feiten te summier en onvoldoende concreet onderbouwd voor een andersluidend oordeel. Het vorenstaande brengt mee dat eiser in 2003 en 2004 als binnenlandse belastingplichtige heeft te gelden.

4.6.Ingevolge artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965, geldt voor zover hier van belang als grondslag voor de 30%-regeling het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Ingevolge artikel 11a van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel luidde in 2003 en 2004, behoort tot het loon mede niet het genot van een ter beschikking gestelde auto. Uit het vorenstaande volgt dat de 30%-regeling niet kan worden toegepast op het voordeel uit de aan eiser ter beschikking gestelde personenauto, omdat dat voordeel niet behoort tot de grondslag voor de toepassing van de 30%-regeling.

4.7.Gelet op het vorenoverwogene falen de klachten van eiser in al hun onderdelen. Voor dat geval is kennelijk niet in geschil dat de aanslagen niet tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld. De beroepen dienen daarom ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

IIIBESLISSING

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Vink, mr. I. Obbink-Reijngoud en mr. A. Zonneveld, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. Holdert.

Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2009.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.