Rechtbank 's-Gravenhage, 24-11-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:22553 BK5941, AWB 08/3283
Rechtbank 's-Gravenhage, 24-11-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:22553 BK5941, AWB 08/3283
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 24 november 2009
- Datum publicatie
- 9 december 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2009:BK5941
- Zaaknummer
- AWB 08/3283
Inhoudsindicatie
Omzetbelasing. Kwijtschelding en uitwinning van een pandrecht leiden (in casu) niet tot toepassing van artikel 29 Wet OB 1968. Beroep ongegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08/3283 OB
Uitspraakdatum: 24 november 2009
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[X] Holding B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
IPROCESVERLOOP
1.1.Verweerder heeft met dagtekening 26 maart 2004 aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 30 september 2002 een naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer [nummer]) van € 38.636 opgelegd. Eiseres heeft daartegen bij brief van 5 april 2004 bezwaar gemaakt.
1.2.Bij brief van 29 april 2008, door de rechtbank ontvangen op 7 mei 2008, heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Verweerder heeft op 1 augustus 2008 alsnog uitspraak gedaan op het bezwaar, waarbij de naheffingsaanslag is gehandhaafd. Bij brief van 13 augustus 2008, door de rechtbank ontvangen op 15 augustus 2008, heeft eiseres beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
1.3.Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2009 te 's-Gravenhage. Namens eiseres is niemand verschenen. Eiseres is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 28 augustus 2009 aan haar gemachtigde op het adres Postbus [nummer] te [postcode] [Z], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TNT Post is gebleken dat de brief op 31 augustus 2009 is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
Namens verweerder zijn verschenen mr. [A], [B] en [C].
IIOVERWEGINGEN
2.Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.1.Eiseres heeft in 2001 de volgende goederen geleverd aan haar dochtervennootschap [Y] Beheer B.V. (hierna: [Y]), die in januari van dat jaar een onderneming is gestart:
a) door eiseres ingekochte en aan [Y] doorgeleverde goederen voor in totaal € 74.025;
b) een bedrijfswagen voor fl. 30.000 (€ 13.613);
c) een voorraad goederen voor fl. 90.000 (€ 40.840);
d) inventarisgoederen en machines voor fl. 165.000 (€ 74.873).
Alle voormelde bedragen zijn exclusief omzetbelasting.
2.1.2.Eiseres heeft ter zake van deze leveringen facturen uitgereikt aan [Y]. Ter zake van de levering van de onder b, c en d genoemde goederen is respectievelijk fl. 5.700 (€ 2.586), fl. 17.100 (€ 7.759) en fl. 31.350 (€ 14.226) aan omzetbelasting in rekening gebracht.
2.1.3.In verband met de onder 2.1.1 genoemde leveringen heeft eiseres vorderingen verkregen op [Y]. De vorderingen wegens levering van de onder b, c en d genoemde goederen zijn, vermeerderd met 19 percent omzetbelasting, bij overeenkomst van 1 februari 2001 omgezet in een geldlening (hierna: de lening). Tot zekerheid voor de nakoming van haar verplichtingen uit de leningsovereenkomst heeft [Y] op 1 februari 2001 ten behoeve van eiseres een pandrecht gevestigd op onder andere de volledige inventaris, alle machines, de bedrijfswagen en alle bestaande en toekomstige vorderingen van [Y]. Het bedrag van € 74.025 ter zake van de doorgeleverde goederen is [Y] schuldig gebleven.
2.2.Wegens de slechte bedrijfseconomische situatie bij [Y] heeft eiseres bij overeenkomst van 27 maart 2002 alle aandelen in [Y] verkocht aan [D]. In de overeenkomst heeft eiseres onder meer kwijtgescholden de vordering van € 88.090 (inclusief omzetbelasting) wegens de levering van de onder 2.1.1, sub a, genoemde goederen en voorts de vordering uit hoofde van de leningsovereenkomst - op dat moment groot € 153.899 - tot op € 120.000.
2.3.Ter zake van de kwijtschelding heeft eiseres op 8 en 11 april 2002 drie creditnota's (nummers 22001, 22002 en 22003) aan [Y] uitgereikt, waarop in totaal € 19.477 aan omzetbelasting is vermeld. De creditnota met nummer 22001 betreft de kwijtschelding van de lening, voor zover betrekking hebbend op de vordering van € 16.199 (inclusief omzetbelasting) wegens levering van de bedrijfswagen. De creditnota met nummer 22002 betreft de kwijtschelding tot een bedrag van € 17.699 (inclusief omzetbelasting) van de lening, voor zover betrekking hebbende op de vordering wegens levering van de onder 2.1.1, sub c, genoemde goederen. De creditnota met nummer 22003 betreft de kwijtschelding van de vordering van € 88.090 (inclusief omzetbelasting) wegens levering van de onder 2.1.1, sub a, genoemde goederen.
2.4.Op het aangiftebiljet omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2002 heeft eiseres de creditnota's van 8 en 11 april 2002 verwerkt in de rubriek "Leveringen/diensten belast met 19%" als negatieve omzet en negatieve verschuldigde omzetbelasting. De aangifte resulteerde in een teruggaaf die door verweerder is verleend.
2.5.De na kwijtschelding resterende lening bedroeg € 120.000. [Y] is op 18 juni 2002 failliet verklaard. Eiseres heeft na verkregen toestemming haar pandrecht uitgewonnen. Op grond daarvan zijn de onder 2.1.1 genoemde bedrijfswagen, inventarisgoederen en machines alsmede een deel van de onder 2.1.1, sub c, genoemde voorraad goederen aan een derde, [E] C.V., verkocht en geleverd voor in totaal € 120.000. Ter zake van deze leveringen heeft eiseres aan [E] C.V. drie facturen uitgereikt, waarop in totaal € 22.800 aan omzetbelasting is vermeld.
2.6.In verband met de uitwinning van het pandrecht heeft eiseres op 16 augustus 2002 twee creditnota's (nummers 220018 en 220019) uitgereikt aan [Y], waarop in totaal € 19.159 aan omzetbelasting is vermeld. Deze creditnota's zijn door eiseres op het aangiftebiljet over het derde kwartaal van 2002 verwerkt in de rubriek "Leveringen/diensten belast met 19%" als negatieve omzet en negatieve verschuldigde omzetbelasting. Het bedrag van € 19.159 bestaat uit het bedrag van € 14.226 aan omzetbelasting dat eiseres aan [Y] in rekening heeft gebracht ter zake van de levering van de inventarisgoederen en machines (zie 2.1.1) en een bedrag van € 4.933 aan omzetbelasting dat betrekking heeft op het deel van de onder 2.1.1, sub c, genoemde voorraad goederen dat in het kader van de uitwinning van het pandrecht is verkocht.
3.Geschil
3.1.Het geschil betreft de vraag of verweerder terecht de onder 2.3 en 2.6 vermelde omzetbelastingbedragen van € 19.477 en € 19.159 heeft nageheven.
3.2.Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
3.3.Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag tot nihil. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.Overwegingen omtrent het beroep
4.1. Vaststaat dat verweerde na de indiening van het beroep op 7 mei 2008 alsnog uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Dat brengt enerzijds mee dat eiseres geen belang meer heeft bij haar beroep tegen het niet beslissen op het bezwaar, zodat het op 7 mei 2008 ingediende beroep in zoverre niet-ontvankelijk is, en anderzijds dat dat beroep geacht wordt mede te zijn gericht tegen de uitspraak op bezwaar. Het op 15 augustus 2008 ingediende beroepschrift moet worden aangemerkt als aanvulling op het op 7 mei 2008 ingediende beroepschrift.
4.2.Verweerder heeft zich in de motivering van de uitspraak op bezwaar (brief van 22 juli 2008) beroepen op omkering en verzwaring van de bewijslast. Indien verweerder heeft bedoeld dat standpunt in beroep te handhaven, moet het worden verworpen. Het geschil betreft omzetbelasting waarvoor eiseres aftrek dan wel teruggaaf verlangt. Aangezien de bewijslast daaromtrent toch reeds op eiseres rust, is er voor omkering en verzwaring van de bewijslast geen plaats (vgl. HR 3 februari 2006, nr. 41 814, BNB 2006/205).
4.3.1.De creditnota's met de nummers 22001 en 22002 zien op de kwijtschelding van de lening voor zover deze betrekking heeft op de bedrijfswagen en een deel van de onder 2.1.1, sub c, genoemde goederen.
4.3.2.Naar verweerder terecht stelt, vormt de kwijtschelding van een lening geen belaste prestatie voor de omzetbelasting. Anders dan eiseres lijkt te veronderstellen, ziet de kwijtschelding niet rechtstreeks op de vorderingen uit hoofde van de onder 2.1 genoemde verkopen. Die vorderingen zijn tenietgegaan door de overeenkomst van 1 februari 2001, waarbij die vorderingen zijn omgezet in een vordering uit hoofde van de lening. Door omzetting van de vorderingen in een lening (schuldvernieuwing) is de voor de leveringen verschuldigde vergoeding voldaan. Eiseres heeft ter zake daarvan creditnota's met vermelding van omzetbelasting opgemaakt. Van een vermindering van de vergoeding of enige andere omstandigheid als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Wet is geen sprake, zodat die bepaling geen toepassing kan vinden. Dat [Y] de aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek heeft gebracht, doet aan het vorenstaande niet af.
4.4.De creditnota met nummer 22003 ziet op de kwijtschelding van de vordering uit hoofde van de verkoop aan [Y] van de onder 2.1.1, sub a, genoemde goederen. Door het prijsgeven van deze vordering ontstond voor eiseres een recht op teruggaaf in het tijdvak waarin het prijsgeven plaatsvond. De kwijtschelding had plaats op 27 maart 2002. Ingevolge artikel 33, eerste lid, van de Wet had eiseres dat verzoek om teruggaaf moeten doen bij de aangifte over het tijdvak waarin het recht op teruggaaf is ontstaan, dat wil zeggen in het eerste kwartaal van 2002 (vgl. HR 30 maart 2007, nr. 42 955, V-N 2007/18.25). Gesteld noch gebleken is dat zij op enig moment een dergelijk verzoek heeft gedaan.
4.5.Anders dan partijen veronderstellen, leidt uitwinning van een pandrecht niet ertoe dat de goederen waarop het pandrecht rust eigendom worden van, of worden geleverd aan, de pandhouder (in casu eiseres). Anders dan eiseres wellicht meent, vormen de levering aan [E] C.V. en de uitbetaling aan eiseres van de opbrengst van die verkoop niet een omstandigheid als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Wet. In dit verband is van belang dat, zoals hiervoor is overwogen, door de omzetting van de vorderingen uit hoofde van de onder 2.1.1 genoemde leveringen (waaronder de leveringen van de zaken waarop de creditnota's met de nummers 220018 en 220019 betrekking hebben) in een lening, de vergoeding voor de levering van laatstbedoelde zaken is voldaan. De leveringen uit hoofde van uitwinning van het pandrecht vormen zelfstandige belastbare feiten. De ter zake daarvan ontvangen vergoeding is geen correctie van de onder 2.1.1 genoemde vergoedingen, maar strekt tot voldoening van de schuld uit hoofde van de leningsovereenkomst. Het andersluidende betoog van eiseres berust op een onjuiste rechtsopvatting.
4.6.Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
5.Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
IIIBESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar; en
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.J. Ebbeling, mr. K.M. Braun en mr. H.W.M. van Kesteren, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. Holdert.
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.