Rechtbank 's-Gravenhage, 09-12-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:23249 BK6807, AWB 08/6465
Rechtbank 's-Gravenhage, 09-12-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:23249 BK6807, AWB 08/6465
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 9 december 2009
- Datum publicatie
- 6 januari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2009:BK6807
- Zaaknummer
- AWB 08/6465
Inhoudsindicatie
Loonbelasting. Exploitatie privehuis. Inspecteur maakt dienstbetrekking tussen exploitant en prostituees niet aannemelijk. Beroep gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08/6465 LB/PVV
Uitspraakdatum: 9 december 2009
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
V.O.F. [X], gevestigd te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 22 juli 2008 op het bezwaar van eiseres tegen de aan haar over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen ten bedrage van € 40.566 (aanslagnummer [nummer]).
I ZITTING
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2009. Namens eiseres zijn verschenen [A] en [B] (firmanten van eiseres), bijgestaan door [C]. Namens verweerder zijn verschenen [D], [E] en [F]. De zaak is gelijktijdig behandeld met het beroep van eiseres onder nummer AWB 09/1670 OB.
IIBESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar alsmede de naheffingsaanslag;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 966 aan eiseres te voldoen;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 288 vergoedt.
IIIOVERWEGINGEN
3.1.Eiseres exploiteert met ingang van 7 juni 2005 een privéhuis onder de naam "[X] Privé" en beschikt daartoe sinds 16 januari 2006 over een vergunning voor de exploitatie van een seksinrichting.
3.2.Primair is in geschil of sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen eiseres en de in het privéhuis werkzame prostituees. Subsidiair is in geschil of sprake is van een fictieve dienstbetrekking in de zin van artikel 4, aanhef en onderdeel e, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet) juncto artikel 2c, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: het Uitvoeringsbesluit).
3.3.Verweerder heeft - samengevat - de volgende feiten en omstandigheden gesteld ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake is van een gezagsverhouding:
a) eiseres maakt met de prostituees vooraf bindende afspraken over de werkdagen;
b) eiseres stelt de prijzen voor de door de prostituees te verrichten diensten vast, van welke prijzen de prostituees niet zonder meer mogen afwijken;
c) eiseres bepaalt op welke wijze de prostituees hun diensten aanbieden;
d) eiseres houdt toezicht op de werktijden;
e) eisers bepaalt welke werkzaamheden de prostituees moeten verrichten;
f) eiseres bepaalt of klanten wel of niet binnen worden gelaten;
g) eiseres raakt haar vergunning tot exploitatie van een sexinrichting kwijt als de prostituees zich niet houden aan de aan die vergunning verbonden voorwaarden. Eiseres hield toezicht op de naleving van die voorwaarden;
h) eiseres voert met prostituees die in het huis komen werken vooraf een intakegesprek waarin onder meer wordt gecontroleerd of de prostituees de vereiste minimumleeftijd hebben en of zij legaal in Nederland verblijven;
i) eiseres stelt een computer beschikbaar met behulp waarvan de prostituees reclame kunnen maken voor zichzelf en voor de onderneming van eiseres;
j) eiseres is bekend met het werkrooster en informeert klanten over de aanwezigheid van de prostituees;
k) eiseres bepaalt de openingstijden;
l) afrekening met klanten geschiedt voorafgaand aan de door de prostituees te verrichten diensten;
m) tijdens een waarneming ter plaatse (hierna: WTP) is geconstateerd dat een prostituee door eiseres werd uitbetaald;
n) eiseres treedt in voorkomende gevallen op bij klachten van klanten;
o) geen enkele prostituee is voor de inkomsten- en/of omzetbelasting aangemeld als ondernemer.
p) als een prostituee niet komt werken wordt zij geacht af te bellen, waarna eiseres probeert voor vervanging te zorgen;
q) de door de klant te betalen prijs is niet afhankelijk van de vraag hoe lang een kamer wordt gebruikt;
r) eiseres geeft kledingvoorschriften aan de prostituees;
s) eiseres werft voor eigen rekening klanten en prostituees;
t) eiseres stelt gedragsregels op voor de omgang met klanten.
3.4.Eiseres heeft de door verweerder gestelde feiten en omstandigheden als vermeld onder 3.3 sub a tot en met f gemotiveerd betwist. Tegenover die betwisting heeft verweerder deze feiten en omstandigheden niet aannemelijk gemaakt.
3.5.De onder 3.3, sub g, genoemde omstandigheid is door eiseres niet betwist, maar mist naar het oordeel van de rechtbank betekenis, omdat eiseres het daar bedoelde toezicht uitoefent in de hoedanigheid van vergunninghouder en de vergunning niet is gekoppeld aan een bepaalde wijze van bedrijfsvoering. Zoals eiseres terecht en onweersproken heeft gesteld, stelt de vergunning geen voorwaarden aan de hoedanigheid - als werkneemster of zelfstandig - waarin de prostituees werkzaam zijn. De omstandigheid dat eiseres in verband met de vergunning toezicht uitoefent heeft dus geen betekenis voor het antwoord op de vraag of aan eiseres de bevoegdheid toekomt de prostituees bindende aanwijzingen en instructies te geven met betrekking tot (de inhoud van) de door hen te verrichten werkzaamheden. Hetzelfde geldt voor de onder 3.2, sub h, genoemde controle op leeftijd en legaal verblijf in Nederland. De rechtbank acht aannemelijk dat deze controles zijn ingegeven door de eisen waaraan eiseres dient te voldoen om haar vergunning te behouden.
3.6.De onder 3.3, sub i tot en met t, genoemde feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zwaarwegend om te concluderen tot het bestaan van een gezagsverhouding. De rechtbank neemt daarbij mede het volgende aanmerking. De hier genoemde feiten en omstandigheden kunnen weliswaar duiden op het bestaan van een gezagsverhouding, maar zij kunnen zich evenzeer voordoen buiten het kader van een arbeidsovereenkomst. Verweerder heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom in dit geval deze feiten en omstandigheden wijzen op het bestaan van een gezagsverhouding. Dat er een organisatorisch kader is en dat eiseres sturing geeft aan de gang van zaken in het huis acht de rechtbank daartoe niet voldoende, te meer nu - naar de rechtbank aannemelijk acht - een groot deel van dat kader en die sturing voortvloeit uit de aan de verleende vergunning verbonden eisen en niet is ingegeven door de keuze van eiseres om haar relatie met de prostituees vorm te geven door middel van een arbeidsovereenkomst. Eiseres heeft daarnaast onweersproken aangevoerd dat zij bij klachten slechts ingrijpt indien de klant en de prostituee er samen niet uit komen of als de fysieke situatie daarom vraagt, en dat zij de prostituee niet kan dwingen aan de klachten van de klant tegemoet te komen. Eiseres heeft - eveneens onweersproken - gesteld dat indien een prostituee niet komt opdagen zij een volgende keer weer gewoon kan komen werken en dat eiseres slechts in uitzonderlijke gevallen besluit dat de prostituee niet meer welkom is.
3.7.Verweerder heeft nog verwezen naar de gang van zaken toen de onderneming nog werd geëxploiteerd door een zekere [G]. Nu verweerder daaromtrent geen concrete gegevens heeft verstrekt of stukken heeft overgelegd, kan de rechtbank zich over die gang van zaken echter geen oordeel vormen, zodat dit betoog niet kan slagen.
3.8.Nu verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een gezagsverhouding bestond tussen eiseres en de prostituees, is er geen sprake van een privaatrechtelijke dienstbetrekking.
3.9.Voor dat geval heeft verweerder subsidiair het standpunt ingenomen dat sprake is van een fictieve dienstbetrekking in de zin van artikel 4, aanhef en onderdeel e, van de Wet juncto artikel 2c, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit. Verweerder heeft evenwel onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die het oordeel kunnen dragen dat bij de prostituees die in 2005 hebben gewerkt sprake is van fictieve dienstbetrekking in voormelde zin. Niet duidelijk is immers wanneer en door welke prostituees de door verweerder genoemde verklaringen zijn afgelegd. Het als bijlage 26 bij het verweerschrift overgelegde overzicht ziet niet op 2005 maar op december 2006, zodat ook dit overzicht de stelling van verweerder op dit punt niet kan ondersteunen.
3.10.Het vorenoverwogene brengt mee dat geen sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking in de zin van de Wet. Hieruit volgt dat eiseres niet is gehouden ter zake van de verdiensten van de prostituees loonbelasting en premies volksverzekeringen in te houden en af te dragen. De naheffingsaanslag is mitsdien ten onrechte opgelegd.
3.11.De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Voor een vergoeding van verletkosten van [A] en [B] ziet de rechtbank geen aanleiding, omdat gesteld noch gebleken is dat zij als gevolg van hun aanwezigheid ter zitting inkomsten hebben gederfd.
Aldus vastgesteld door mr. E.E. Schotte, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. Holdert.
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.