Rechtbank 's-Gravenhage, 29-09-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:24101 BK8349, AWB 08/7441
Rechtbank 's-Gravenhage, 29-09-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:24101 BK8349, AWB 08/7441
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 29 september 2009
- Datum publicatie
- 6 januari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2009:BK8349
- Zaaknummer
- AWB 08/7441
Inhoudsindicatie
IB/PVV 2007. De inspecteur vermindert een voorlopige aanslag van € 23.000 automatisch naar nihil en handelt daarmee in strijd met zijn eigen invulinstructie voor belastingconsulenten. Daarmee is het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden en hierdoor dient de heffingsrente over de nadere voorlopige aanslag te vervallen. Beroep gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08/7441 IB/PVV
Uitspraakdatum: 29 september 2009
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
IPROCESVERLOOP
1.1 Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2007 een voorlopige aanslag (aanslagnummer [nummer]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met dagtekening 15 december 2007 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.000. Gelijktijdig met het opleggen van die aanslag heeft verweerder eiser bij beschikking (hierna: de beschikking) € 109 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2 Eiser heeft tegen de in rekening gebrachte heffingsrente bezwaar ingediend. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 september 2008 de beschikking gehandhaafd.
1.3 Eiser heeft daartegen bij brief van 10 oktober 2008, ontvangen bij de rechtbank op 13 oktober 2008, beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2009 en, na heropening van het onderzoek en wisseling van stukken, op 18 augustus 2009. Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde [A], bijgestaan door [B]. Namens verweerder is verschenen mr. [C].
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
1.6 Met dagtekening 31 januari 2007 is aan eiser een voorlopige aanslag voor 2007 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.759. Bij brief van 14 augustus 2007 heeft eiser verzocht de voorlopige aanslag te verminderen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.000. Bij beschikking van 14 september 2007 heeft verweerder de voorlopige aanslag verminderd overeenkomstig het verzoek van eiser.
1.7 Eisers gemachtigde heeft vervolgens middels de indiening van een zogenoemde schattingsdiskette voorlopige aangifte gedaan van het door hem geschatte inkomen in 2007. Naar aanleiding van de schattingsdisk is de eerder opgelegde voorlopige aanslag bij beschikking van 25 oktober 2007 verder verminderd en wel tot nihil. Daarbij is aan eiser geen heffingsrente vergoed.
1.8 Bij brief van 2 november 2007 heeft eiser verweerder verzocht om de voorlopige aanslag zo spoedig mogelijk te 'herstellen' tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.000 zonder daarbij heffingsrente te berekenen. Verweerder heeft daarop met dagtekening 15 december 2007 een voorlopige aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.000, en daarbij een bedrag van € 109 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.9 Verweerder heeft het bezwaar van eiser tegen de in rekening gebrachte heffingsrente ongegrond verklaard.
Geschil
1.10 In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder eiser terecht heffingsrente in rekening heeft gebracht.
1.11 Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend. Hij stelt daartoe het volgende. In de schattingsdiskette (van Elsevier) was voor het eerst de vraag opgenomen "Indien u akkoord gaat met de reeds opgelegde aanslagen, hoeft u verder geen inkomens te schatten." Door een fout van verweerder is een verkeerde voorlopige aanslag is opgelegd. Het systeem van verweerder functioneert niet naar behoren. Daarnaast heeft verweerder niet gehandeld in overeenstemming met het - door hem zelf geformuleerde - uitgangspunt dat het verminderen van voorlopige aanslagen is beperkt tot € 4.200 en dat bij omvangrijkere bedragen niet automatisch vermindering plaatsvindt. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking. Indien de heffingsrente niet komt te vervallen, concludeert eiser tot een schadevergoeding ter grootte van de in rekening gebrachte heffingsrente.
1.12 Verweerder beantwoordt de in geschil zijnde vraag bevestigend. Hiertoe voert hij het volgende aan. De schattingsdiskette is niet correct ingevuld. Op eisers schattingsdiskette was een '0' ingevuld waar een '1' ingevuld had moeten worden, indien eiser akkoord was met de reeds opgelegde voorlopige aanslag. Eisers stelling met betrekking tot de aan de schattingsdiskette toegevoegde opmerking "Indien u akkoord gaat met de reeds opgelegde aanslagen, hoeft u verder geen inkomens te schatten" laat onverlet dat vervolgens nog wel een correcte code ('0' dan wel '1') ingevuld moet worden. De berekende heffingsrente vloeit voort uit de wet. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.13 Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken
IIOVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 30f, eerste en derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) wordt met betrekking tot de inkomstenbelasting heffingsrente berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het midden van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag van de dagtekening van het aanslagbiljet. Artikel 30h, eerste lid, van de AWR bepaalt dat de heffingsrente in rekening wordt gebracht over het positieve bedrag van de belastingaanslag.
2.2 De rechtbank stelt vast dat de aan eiser in rekening gebrachte heffingsrente in overeenstemming is met de wettelijke regeling. In zoverre is de heffingsrente dan ook terecht in rekening gebracht. Naar de rechtbank begrijpt, houdt partijen verdeeld de vraag of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur aan het in rekening brengen ervan in de weg staan. De rechtbank ziet zich hierbij in de eerste plaats voor de vraag gesteld of sprake is van - naar de rechtbank eisers stelling opvat - strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, op de grond dat verweerder de door eiser middels de schattingsdiskette verstrekte gegevens niet juist heeft verwerkt.
2.3 De rechtbank overweegt dat eiser ter zitting van 26 mei 2009 heeft verklaard niets ingevuld te hebben bij de vraag of eiser al of niet akkoord was met de voorlopige aanslag. Uit de door eiser bij zijn brief van 7 augustus 2009 gevoegde uitdraaien van de digitale aangifte van eiser blijkt ook dat niets is ingevuld bij de betreffende vraag. Verweerder heeft daarentegen aangevoerd dat uit het aangifteprogramma blijkt dat eiser de vraag negatief heeft beantwoord door het invullen van een '0'. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat eiser de vraag onbeantwoord heeft gelaten en dat dit bij het inlezen van de gegevens van de schattingsdiskette bij verweerder als een '0' is verwerkt. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van eiser had gelegen om voormelde vraag te beantwoorden en dat het, gezien de vraagstelling op de diskette, eiser(s) gemachtigde ook duidelijk moet zijn geweest dat de vraag beantwoording behoefde. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het aan eiser zelf te wijten is dat verweerder hem als gevolg hiervan een onjuiste voorlopige aanslag heeft opgelegd en hem vervolgens bij correctie hiervan - in overeenstemming met de wettelijke regeling - heffingsrente in rekening heeft gebracht. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in zoverre geen verwijt valt te maken. Dat er bij het overzetten van de informatie van de schattingsdiskette van Elsevier naar de programmatuur van verweerder mogelijk iets niet goed is gegaan, doet aan het voorgaande niet af, omdat eventuele fouten ten gevolge van het gebruik van de diskette voor rekening en risico van eiser dienen te blijven.
2.4 Eiser heeft voorts het standpunt ingenomen dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, doordat verweerder - in weerwil van hetgeen is vermeld in de uitstelregeling belastingconsulenten - de eerder opgelegde voorlopige aanslag heeft verminderd, hoewel de vermindering het bedrag van € 4.200 overschreed. Verweerder heeft daartegen ingebracht dat de in de invulinstructie vermelde grens moet worden gezien als een inlichting waaraan geen vertrouwen kan worden ontleend. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat de opmerking in de uitstelregeling als een inlichting zou zijn te kwalificeren, onverlet laat dat verweerder te allen tijde de nodige zorgvuldigheid dient te betrachten. Vastgesteld kan worden dat, naar verweerder ook heeft verklaard, de schatting in dit geval niet zou hebben geleid tot een nadere voorlopige aanslag en dat de (eerder) opgelegde voorlopige aanslag gehandhaafd zou blijven, indien de € 4.200-grens wel in acht was genomen. In dat geval zou ook de onderhavige heffingsrente niet aan eiser in rekening zijn gebracht. Door niettemin bij de nadere voorlopige aanslag heffingsrente te berekenen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank gehandeld in strijd met de van hem vereiste zorgvuldigheid. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder geen verklaring heeft kunnen geven voor het feit dat de € 4.200-grens in dit geval niet is gehanteerd, terwijl verweerder kennelijk wel steeds de bedoeling heeft gehad om uit schattingen voortvloeiende verminderingen niet automatisch toe te staan, indien deze een bepaald bedrag te boven gingen. De rechtbank is van oordeel dat aan eiser geen heffingsrente in rekening gebracht had mogen worden.
2.5 Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
2.6 De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verstrekken van schriftelijke inlichtingen, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). Nu er sprake is van een kostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is een vergoeding voor verletkosten niet aan de orde. Dergelijke kosten worden immers geacht begrepen te zijn in de vergoeding voor rechtsbijstand. Voor een hogere vergoeding acht de rechtbank ook overigens geen termen aanwezig. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de kosten van bezwaar, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 en artikel 7:15 van de Awb, uitsluitend voor vergoeding in aanmerking komen indien in de bezwaarfase hierom is verzocht. Van een dergelijk verzoek is echter niet gebleken. De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen dat er in de onderhavige zaak geen aanleiding bestaat voor vergoeding van de proceskosten ter zake van 36 andere zaken, welke zaken inhoudelijk met deze zaak overeenkomen maar ter zake waarvan de beroepen door eisers gemachtigde - in of na overleg met verweerder - zijn ingetrokken.
IIIBESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar alsmede de beschikking inzake de heffingsrente;
- veroordeelt verweerder de kosten van het beroep ten bedrage van € 966 aan eiser te voldoen;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.K.A. Efstratiades, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.P. Wismeijer.
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.