Rechtbank 's-Gravenhage, 18-02-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:3690 BM2781, AWB 08/7941 FB
Rechtbank 's-Gravenhage, 18-02-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:3690 BM2781, AWB 08/7941 FB
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 18 februari 2009
- Datum publicatie
- 28 april 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2009:BM2781
- Zaaknummer
- AWB 08/7941 FB
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft aan eiseres forenzenbelasting en rioolrecht opgelegd voor het houden van een stacaravan. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Beroepen ongegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/7941 FB
Uitspraakdatum: 18 februari 2009
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [P], verweerder.
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2005 een aanslag forensenbelasting opgelegd naar een tarief van € 368,61 alsmede een aanslag rioolrecht naar een tarief van € 69,22 (biljetnummer [nummer]). Eiseres heeft hiertegen bij brief van 24 december 2005 bezwaar gemaakt.
1.2 Eiseres heeft bij brief van 13 maart 2006, ontvangen bij het Gerechtshof Den Haag op 23 maart 2006, beroep ingesteld. Op deze datum had verweerder nog geen uitspraak op het door eiseres ingediende bezwaarschrift gedaan. Het Gerechtshof heeft het beroepschrift ter behandeling doorgezonden aan de rechtbank.
1.3 Bij uitspraak op bezwaar, met dagtekening 9 juni 2006, heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft de uitspraak bij brief met dagtekening 23 juni 2006, ingekomen op 3 juli 2006, aan de rechtbank toegezonden en daarbij haar grieven tegen de uitspraak herhaald. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en met dagtekening 17 november 2006 een verweerschrift ingediend.
1.4 Eiseres heeft bij brief met dagtekening 6 december 2006 een conclusie van repliek ingediend. Verweerder heeft bij brief van 4 januari 2007 een conclusie van dupliek ingediend. Bij brief met dagtekening 28 april 2007 heeft eiseres een nader stuk ingediend.
1.5 De rechtbank heeft in haar uitspraak van 5 juni 2007 het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
1.4 In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag bij uitspraak van 16 september 2008 de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak naar de rechtbank teruggewezen voor een inhoudelijke beoordeling.
1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2009.
Namens verweerder zijn verschenen [A] en [B]. Eiseres is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 28 november 2008 aan haar gemachtigde,
[C], op het adres [adres] te [plaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiseres is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TNT Post is gebleken dat de brief op 11 december 2008 is afgehaald, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Eiseres houdt in 2005 een stacaravan aan op camping [naam], [adres 2], in de gemeente [plaats 2].
2.2 De camping is geopend van 1 april tot 1 oktober. Buiten dit seizoen worden elektriciteit en watervoorziening door de campingeigenaar afgesloten.
3 Geschil
3.1In geschil is of de aanslagen forensenbelasting en rioolrecht voor het jaar 2005 terecht aan eiseres zijn opgelegd. Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend.
3.2 Eiseres stelt dat zij ten onrechte wordt aangeslagen in de forensenbelasting ter zake van het beschikbaar houden van de stacaravan en dat deze heffing met terugwerkende kracht tot en met het jaar 1999 ongedaan moet worden gemaakt en voorts dat haar bezwaren tegen de aanslagen als wel tijdig verzonden moeten worden beschouwd. Tevens stelt zij dat de rioolbelasting dient te worden gehalveerd en de Zalmsnip moet worden verrekend.
3.3 Verweerder bestrijdt dat voormelde aanslagen ten onrechte zijn opgelegd. Verweerder heeft voorts gesteld dat het geschil tussen eiseres en verweerder inzake de heffing van forensenbelasting reeds vele jaren bestrijkt en dat over 2002 en 2003 procedures zijn gevoerd voor het Gerechtshof 's-Gravenhage, en eiseres terzake van 2002 zonder succes cassatieberoep heeft ingesteld.
3.4 Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en herroeping van de belastingaanslagen alsmede tot het toekennen van een proceskostenvergoeding voor een bedrag van € 150 voor kopie-, porto- en reiskosten.
3.5 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4 Beoordeling van het geschil
4.1De rechtbank begrijpt hetgeen eiseres naar voren brengt inzake het met terugwerkende kracht tot en met 1999 ongedaan maken van aanslagen forensenbelasting en het als wel tijdig verzonden moeten beschouwen van haar bezwaren, als door haar ingestelde beroepen. Aangezien terzake van deze beroepen - met uitzondering van het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag forensenbelasting 2005 - niet is gesteld tegen welke besluiten zij zich richten en deze beroepen ook overigens niet zijn gemotiveerd, behoudens de klacht van eiseres dat zij geen reactie kreeg op door haar vanuit Spanje verzonden bezwaren tegen aanslagen forensenbelasting, acht de rechtbank eiseres in deze beroepen niet-ontvankelijk. De rechtbank overweegt daarbij dat naar hetgeen verweerder onder 3.3 heeft verklaard en zoals uit de gedingstukken is gebleken, eiseres terzake van de forensenbelasting over de jaren 2002 en 2003 zonder succes fiscale procedures heeft gevoerd.
4.2 Terzake van de klacht van eiseres dat bezwaren zijn verzonden die door verweerder niet worden beantwoord, overweegt de rechtbank dat eiseres haar klacht niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd en ook overigens uit de gedingstukken de rechtbank niet is gebleken dat verweerder op dit punt een verwijt valt te maken. Mitsdien is de klacht ongegrond.
4.3 Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr), (tekst 2005) bedraagt de termijn waarbinnen uitspraak moet worden gedaan op het bezwaarschrift, een jaar na ontvangst van het bezwaarschrift. Nu verweerder binnen vijf maanden na indiening van het bezwaarschrift uitspraak heeft gedaan op het bezwaarschrift is de grief van eiseres dat de gemeente onbehoorlijk lang heeft gewacht met een reactie op het bezwaarschrift, ongegrond. Voor zover eiseres met haar grief tevens bedoeld heeft te stellen dat de argumentatie van verweerder onvoldoende is en daarmee sprake is van onzorgvuldigheid aan de zijde van verweerder, overweegt de rechtbank dat deze grief feitelijke grond ontbeert nu uit de gedingstukken kan worden opgemaakt dat verweerder op de grieven van eiseres gemotiveerd is ingegaan.
4.4 Artikel 5 van de Verordening rioolrechten Nieuwkoop 2005, luidt als volgt:
"1. Het vastrecht bedraagt per eigendom per belastingjaar € 138,44.
2. Het variabel recht bedraagt per eigendom per belastingjaar per kubieke meter afvalwater € 0,64.
3. Het vastrecht bedraagt per eigendom, dat uitsluitend als recreatieverblijf gebruikt wordt, € 69,22 per belastingjaar. De belasting wordt geheven over de periode april tot en met september van het belastingjaar."
4.5 Eiseres stelt dat het tarief rioolrecht waarnaar zij is aangeslagen, te hoog is vastgesteld; het recreatietarief dient te worden gehalveerd nu zij slechts een half jaar de beschikking kan hebben over haar stacaravan. Eiseres trekt daarbij de vergelijking, althans zo begrijpt de rechtbank, met een recreatiewoning die het hele jaar kan worden gebruikt maar waarvoor slechts het recreatietarief geldt. Nu verweerder heeft gesteld dat in recreatiewoningen niet permanent mag worden verbleven, en het tarief voor recreatieverblijf de helft bedraagt van het jaartarief voor niet-recreatief verblijf, om dusdoende rekening te houden met de beperkte beschikbaarheid van recreatief verblijf, is de klacht van eiseres ongegrond.
4.6 Op grond van het bepaalde in artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet, kan, voor zover thans van belang, een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan negentig dagen van het belastingjaar nachtverblijf houden of voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
4.7 Artikel 2, eerste lid, van de Verordening op de heffing en invordering van een forensenbelasting 2005 van de gemeente Nieuwkoop (hierna: de verordening) bepaalt dat onder de naam forensenbelasting een directe belasting wordt geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
4.8 Artikel 3 van de verordening luidt:
"Niet belastingplichtig is degene die ter tijdelijke waarneming van een openbare betrekking of ter bijwoning van de vergaderingen van een algemeen vertegenwoordigend openbaar lichaam, waarvan hij het lidmaatschap bekleedt, dan wel ingevolge last of bevel van de overheid, buiten de gemeente van zijn hoofdverblijf vertoeft."
4.9 Artikel 4 van de verordening bepaalt dat de belasting per woning € 368,81 bedraagt.
4.10 Artikel 5 van de verordening luidt: "Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar."
4.11Eiseres neemt het standpunt in dat zij geen forens is, aangezien zij niet op een andere plaats werkt dan waar de gemeubileerde woning ter beschikking staat. Dit standpunt van eiseres is onjuist aangezien het begrip forens in het kader van de forensenbelasting dient te worden uitgelegd conform de in 4.6 en 4.7 vermelde regelingen. In zoverre is het beroep van eiseres ongegrond.
4.12 Eiseres stelt voorts dat zij staat ingeschreven in de gemeente Nieuwkoop. Het standpunt van eiseres dat inschrijving automatisch leidt tot het hebben van een hoofdverblijf in de gemeente, is onjuist. Of sprake is van een dergelijk verblijf dient naar de omstandigheden te worden beoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan moet worden aangenomen dat eiseres met de stacaravan haar hoofdverblijf heeft in de gemeente Nieuwkoop. Eerder is sprake van het tegendeel nu aannemelijk is dat de stacaravan niet voor permanente bewoning geschikt is en daartoe, naar verweerder stelt, ook niet gebruikt mag worden, en voorts vast staat dat alle correspondentie naar een adres gelegen buiten Nieuwkoop dient te worden gezonden. Mitsdien is ook in zoverre het beroep ongegrond.
4.13 Of de gemeente mag controleren op aanwezigheid, hetgeen eiseres bestrijdt, kan in het midden blijven, nu voor de heffing van de forensenbelasting niet van belang is of eiseres daadwerkelijk in de woning aanwezig is, maar voldoende is zoals uit artikel 2 van de verordening volgt, dat de woning beschikbaar wordt gehouden. Het in dit verband door eiseres ingenomen standpunt dat verweerder geen inlichtingen mag inwinnen bij derden, is onjuist. Ingevolge artikel 231, tweede lid, aanhef, en onderdeel b, van de Gemeentewet geldt de bevoegdheid tot het inwinnen van inlichtingen bij derden krachtens de Awr, evenzeer voor de heffing van gemeentelijke belastingen.
4.14 Met betrekking tot de Zalmsnip overweegt de rechtbank dat deze vorm van lastenverlichting per 1 januari 2005 is afgeschaft, zodat eiseres daar tevergeefs aanspraak op maakt.
4.15 Nog afgezien van het feit dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij wegens het aanhouden van de stacaravan wordt aangeslagen in de onroerende-zaakbelastingen, berust het standpunt van eiseres dat naast de forensenbelasting geen onroerende-zaakbelastingen en rioolrecht mag worden geheven op een onjuiste rechtsopvatting (zie Hoge Raad van 9 november 2001, nr. 36 111, BNB 2002/17).
4.16 De grief van eiseres dat voor de heffing van forensenbelasting een te hoge waarde van de stacaravan in aanmerking is genomen, is ongegrond aangezien voor de heffing van de forensenbelasting sprake is van een vast tarief per woning.
4.17 Dat de gemeente geen forensenbelasting mag heffen omdat naar verweerder stelt daar niets tegenover staat, berust op een onjuiste rechtsopvatting. Belastingen worden geheven om de financieringsbehoefte van de gemeente te dekken en daar behoeft de gemeente, anders dan in het geval van een retributie, geen dienst jegens eiseres tegenover te stellen.
4.18 Eiseres stelt dat zij wordt gediscrimineerd, nu zij voor de forensenbelasting wordt aangeslagen, en op haar niet de vrijstelling uit artikel 3 van de verordening van toepassing is. De rechtbank begrijpt deze klacht van eiseres aldus, dat zij daarmee een beroep doet op het non-discriminatiebeginsel. Voor een geslaagd beroep op het non-discriminatie beginsel dient allereerst te worden vastgesteld of sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Aangezien de toepassing van artikel 3 van de verordening is beperkt tot een specifieke in dat artikel vermelde categorie personen, en eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij tot die categorie personen dient te worden gerekend, is geen sprake van gelijke gevallen. Mitsdien faalt het beroep van eiseres op het non-discriminatiebeginsel.
4.19 Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar tegen de aanslag forensenbelasting 2005 en de aanslag rioolrecht 2005, ongegrond te worden verklaard.
5 Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6 Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen inzake de jaren 1999 tot en met 2004 niet-ontvankelijk en de beroepen tegen respectievelijk de uitspraak op bezwaar tegen de forensenbelasting 2005 en de uitspraak op bezwaar tegen het rioolrecht 2005, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 18 februari 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.C.H.M. Lips, in tegenwoordigheid van mr. I.H.H.L. Kolthof, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.