Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 30-12-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:25710 BM6886, AWB 09/1033 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 30-12-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:25710 BM6886, AWB 09/1033 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
30 december 2009
Datum publicatie
7 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2009:BM6886
Zaaknummer
AWB 09/1033 IB/PVV

Inhoudsindicatie

Eiseres maakt niet aannemelijk dat betaling door ex-echtgenoot geen betrekking heeft op alimentatie. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, enkelvoudige kamer

Procedurenummer: AWB 09/1033 IB/PVV

Uitspraakdatum: 30 december 2009

Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

In het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

09/1033

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 12 januari 2009 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 2006 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.456 (aanslagnummer [nummer]).

I ZITTING

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2009.

Namens eiseres is [A] verschenen, bijgestaan door [B] (dochter van eiseres). Namens verweerder is verschenen mr. dr. [C].

II BESLISSING

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

III OVERWEGINGEN

1. Eiseres is gehuwd geweest met [D] (hierna: de ex-echtgenoot). Eiseres en de ex-echtgenoot hebben op 11 oktober 2003 een echtscheidingsconvenant gesloten, waarin onder meer bepalingen met betrekking tot de alimentatie ten behoeve van eiseres en de verdeling van de huwelijksgemeenschap zijn opgenomen.

2. In het echtscheidingsconvenant is onder meer – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:

“ IN AANMERKING NEMENDE

(…)

dat partijen de gevolgen van de echtscheiding door middel van dit convenant wensen te regelen:

(…)

Artikel 1: Alimentatie vrouw

1.1 De man zal met ingang van 1 januari 2004 en tot en met de maand december 2008 aan de vrouw een aanvullende alimentatie betalen van € 17.640 bruto per jaar..

(…).

1.3.. Bovenstaande alimentatie zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a, voor het eerst per 1 januari 2005.

1.4 Het in lid 1, 2 en 3 bepaalde kan niet bij rechterlijke uitspraak worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden, behoudens in het geval van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de partij die de wijziging verzoekt, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden, zoals in artikel 1:159 lid 3BW bepaald.

1.5. De achterliggende gedachte van bovenvermeld niet-wijzingsbeding is dat bovenvermelde alimentatie niet gerelateerd is aan de draagkracht van de man. Deels is de aanvullende alimentatie zoals die op dit moment volgens de wettelijke maatstaven redelijk zou zijn, opzettelijk gecomprimeerd in een periode van 5 jaar waardoor deze maandelijks uiteraard hoger uitkomt, deels zijn partijen overeengekomen de vrouw over deze periode een hoger bedrag toe te kennen , om haar in staat te stellen een adequate pensioenvoorziening op te bouwen in verband met het feit dat de vrouw afziet van haar recht op verevening van het door de man tijdens huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen.

(…)

Artikel 2: Afwijking van art. 1:160 BW

In afwijking van het bepaalde in art. 1:160 BW eindigt de alimentatieplicht van de man als hierboven omschreven niet wanneer

de vrouw opnieuw in het huwelijk treedt, dan wel een geregistreerd partnerschap aangaat, danwel gaat samenleven met een

ander als waren zij gehuwd of als hadden zij hun partnerschap laten registreren.

(..)

Artikel 4: Verdeling van de huwelijksgemeenschap

(…)

Partijen laten de echtelijke woning en de twee op de echtelijke woning rustende hypothecaire leningen onverdeeld. De

echtelijke woning staat te koop. De uit de verkoop van de echtelijke woning vrijkomende overwaarde zal tussen partijen

gelijkelijk worden verdeeld.

(…)

De vrouw heeft op 15 juli 2003 een huis gekocht voor € 183.000 exclusief kosten koper aan de [adres] te

[plaats].

De rechten en verplichtingen uit deze koopovereenkomst delen partijen toe aan de vrouw.

Voormeld registergoed is op 1 september 2003 geleverd. Met betrekking tot de financiering van het aangekochte registergoed

heeft de vrouw bij de Rabo-bank een hypthecaire lening afgesloten van € 90.000 en een overbruggingskrediet van € 119.000

onder de verplichting om verder geen gebruik meer te maken van de hypothecaire kredietfaciliteit die de hypothecaire lening

op de echtelijke woning biedt.

Nadat de echtscheiding zal zijn totstandgekomen, zal de man zijn medewerking verlenen aan notariële toescheiding, zonder

verdere verrekening, van de [adres] te [plaats] aan de vrouw, op voorwaarde dat er op dat moment een regeling is

met bovenvermelde hypothecair geldgever, inhoudende dat uit bedoelde geldleningen na de echtscheiding geen enkele

aansprakelijkheid (meer) zal voortvloeien voor de man, hoe ook genaamd, derhalve noch uit hoofde van een eventueel gemaakt

beding van hoofdelijkheid, noch uit hoofde van het bepaalde in artikel 102 Boek 1 BW.

Als bijlage achter dit convenant wordt gevoegd de in verband met het bovenstaande op 1 september jl. bij notaris Meiners door

partijen getekende akte verdeling leveringsrecht registergoed (bijlage).

(…)

Artikel 6: Kwijting en vrijwaring

6.1. Partijen verklaren hierbij de tussen hen bestaande huwelijksgemeenschap met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hebben verdeeld en zij verklaren tevens behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen genoemd in dit convenant niets meer van elkaar te vorderen hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen.

(…)

De ondergetekende, mr. [E], advocaat-scheidingsbemiddelaar, verklaart dat dit convenant de afspraken

behelst die door bovenstaande partijen met het oog op de voorgenomen echtscheiding zijn gemaakt.”.

2. De ex-echtgenoot heeft op 30 januari 2006 een bedrag van € 17.994,55 – met omschrijving “alimentatie” – aan eiseres betaald.

3. Verweerder heeft voor het onderhavige jaar een aangifte van eiseres ontvangen, waarin aangifte is gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.456. In die aangifte is een bedrag van € 17.000 aan ontvangen alimentatie tot het inkomen gerekend. De aanslag is conform de aangifte opgelegd.

4. In geschil is of verweerder terecht een bedrag van € 17.000 als een periodieke uitkering uit hoofde van alimentatie bij eiseres in aanmerking heeft genomen.

5. Ingevolge artikel 3.101, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 – voor zover hier van belang – zijn als belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen aangewezen de periodieke uitkeringen en verstrekkingen die worden ontvangen op grond van een rechtsreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting.

6. In het echtscheidingsconvenant, dat zowel door eiseres als de ex-echtgenoot is ondertekend, is bepaald dat de ex-echtgenoot met ingang van 1 januari 2004 tot en met december 2008 alimentatie aan eiseres dient te betalen van € 17.640 bruto per jaar, welk bedrag jaarlijks vanaf 1 januari 2005 conform artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek zal worden geïndexeerd. De rechtbank leidt hieruit af dat, met in achtneming van hetgeen overigens in het echtscheidingsconvenant staat vermeld, de betaling door de ex-echtgenoot van € 17.994,55, zoals verweerder ook terecht heeft betoogd, op (belastbare) alimentatie ziet. De omstandigheid dat verweerder, ondanks het verzoek van eiseres daartoe, de bijlage van het echtscheidingsconvenant niet heeft ingebracht, kan aan voormeld oordeel niet afdoen. Naar verweerder heeft gesteld, beschikt hij niet over die bijlage. Het bepaalde in artikel 8:42 van de Awb brengt dan niet mee dat verweerder stukken moet indienen waarover hij niet beschikt. Aan het verzoek van eiseres tot overlegging van de bijlage hoeft verweerder dan ook niet te voldoen. Bovendien ziet die bijlage, gelet op de tekst van het echtscheidingsconvenant, kennelijk alleen op een notariële akte “verdeling leveringsrecht registergoed” van 1 september 2003. Hieruit kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden afgeleid dat het echtscheidingsconvenant op het punt van de alimentatie aan eiseres anders zou moeten worden uitgelegd.

7. Nu eiseres, in afwijking op het door haar en de ex-echtgenoot ondertekende echtscheidingsconvenant, heeft betwist dat vorengenoemde betaling op alimenatie ziet, brengt een redelijke verdeling van de bewijslast, anders dan eiseres van mening is, mee dat zij dit aannemelijk maakt. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daarin niet geslaagd. Eiseres heeft voor haar stelling, dat de betaling op een verrekening van de boedelverdeling ziet, geen enkel bewijs ingebracht. De bij het verweerschrift gevoegde correspondentie tussen de advocaat van eiseres en de ex-echtgenoot, kan niet als zodanig bewijs dienen, nu die correspondentie uitsluitend op het jaar 2005 betrekking heeft. Dat eiseres, naar zij heeft gesteld, door de onwillige houding van de ex-echtgenoot geen bewijsstukken voor haar stelling heeft kunnen verkrijgen, komt voor haar eigen rekening en risico. Ook de omstandigheid dat, naar eiseres heeft gesteld, de aangifte van eiseres in opdracht van de ex-echtgenoot dan wel door de ex-echtgenoot zelf zou zijn ingediend, wat daar overigens ook van zij, brengt niet mee dat de betaling door de ex-echtgenoot niet als alimentatie zou moeten worden aangemerkt.

8. Voor zover eiseres heeft bedoeld te stellen dat zij bij het sluiten van het echtscheidingsconvenant heeft gedwaald en zij dit convenant bij een juiste voorstelling van zaken niet zou hebben gesloten, heeft zij dit, gelet ook op de verklaring van de advocaat-scheidingsbemiddelaar in het echtscheidingsconvenant, evenmin aannemelijk gemaakt.

9. Voor zover eiseres nog heeft bedoeld te stellen dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met “kosten zoals buitengewone lasten etc”, wijst de rechtbank er op dat, nu dit om een aftrekpost gaat, op eiseres de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat zij recht heeft op aftrek. Eiseres is daarin niet geslaagd. Een enkele, blote stelling is daarvoor volstrekt onvoldoende.

10. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.

11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Aldus vastgesteld door mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van de griffier

mr. U.A. Salomons.

Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2009.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.