Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 10-06-2009, BN3750, AWB 08/1231 IB/PVV en AWB 08/1232 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 10-06-2009, BN3750, AWB 08/1231 IB/PVV en AWB 08/1232 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
10 juni 2009
Datum publicatie
11 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2009:BN3750
Zaaknummer
AWB 08/1231 IB/PVV en AWB 08/1232 IB/PVV

Inhoudsindicatie

IB 2004 en 2005, omkering bewijslast. Vanwege het uitblijven van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2004 en 2005 heeft verweerder de aanslagen ambtshalve opgelegd naar geschatte verzamelinkomens van € 50.000 en verzuimboeten opgelegd van € 1.134. Aangezien eiser niet de vereiste aangiften heeft gedaan, rust op hem een verzwaarde bewijslast op grond van art. 27e AWR. Eiser is niet geslaagd in dit bewijs. Nu eiser in de gelegenheid is geweest aangifte te doen en dat heeft nagelaten zijn de verzuimboeten passend en geboden. Derhalve verklaart de rechtbank het beroep tegen de aanslagen en de verzuimboeten ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, enkelvoudige kamer

Procedurenummer: AWB 08/1231 IB/PVV en AWB 08/1232 IB/PVV

Uitspraakdatum: 10 juni 2009

Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

In het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/ [te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 10 januari 2008 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2004 en 2005 opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), beide naar een verzamelinkomen van € 50.000 (aanslagnummers [nummer 1] en [nummer 2]).

I ZITTING

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2009. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen drs. [A].

II BESLISSING

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

III OVERWEGINGEN

3.1 Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij eiser onderscheidenlijk op 28 februari 2005 en op 28 februari 2006 verzocht heeft digitaal aangifte te doen over de jaren 2004 en 2005 en dat hij eiser op 16 juni 2006 en 23 juni 2006 daartoe aangemaand heeft.

3.2 Eiser heeft verweerder op 3 juli 2006 een brief met bijlagen (een balans met een resultatenrekening over 2004) doen toekomen en stelt dat hij daarmee de vereiste aangifte heeft gedaan.

3.3 Op 11 september 2007 heeft verweerder aan eiser de aanslagen IB/PVV over 2004 en 2005 opgelegd, beide ambtshalve vastgesteld naar een geschat verzamelinkomen van € 50.000 (hierna: de aanslagen). Verweerder heeft bij beide aanslagen heffingsrente berekend en een verzuimboete van € 1.134 opgelegd. Verweerder heeft de aanslagen en de beschikkingen bij uitspraak op bezwaar van 10 januari 2008 gehandhaafd.

3.4 Krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en artikel 20, tweede lid, aanhef en onderdeel a Uitvoeringsregeling AWR dient eiser digitaal aangifte te doen, indien hij daartoe wordt uitgenodigd tenzij verweerder op grond van artikel 20, derde lid Uitvoeringsregeling AWR ontheffing heeft verleend. Uit de stukken van het geding is echter niet gebleken dat verweerder ontheffing heeft verleend.

3.5 Uit het voorgaande volgt dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan.

3.6 Nu eiser de vereiste aangifte niet heeft gedaan, is op grond van het bepaalde in artikel 27e, aanhef en onder a van de AWR, het beroep ongegrond tenzij is gebleken dat en in hoeverre de bestreden uitspraak op bezwaar onjuist is.

3.7 Eiser, op wie de bewijslast rust, heeft niet aangetoond dat de ambtshalve vastgestelde verzamelinkomens over 2004 en 2005 te hoog vastgesteld zijn. Eiser heeft het verlies uit onderneming over 2004 onderbouwd met jaarstukken die een negatief kassaldo vermelden, hetgeen niet kan. Voor het verlies dat eiser over 2005 bepleit heeft hij in het geheel geen onderbouwing aangevoerd.

3.8 Niet in geschil is dat eiser de aangiften niet binnen de in artikel 9, derde lid AWR gestelde termijn heeft ingediend. Uit de stukken blijkt dat sprake is van een vijfde verzuim als bedoeld in paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB 1998). Het opleggen van een boete blijft op grond van paragraaf 4, eerste lid van het BBBB 1998 geheel achterwege bij afwezigheid van alle schuld. Eiser is echter in de gelegenheid geweest tijdig aangifte te doen, en heeft dat nagelaten. Mitsdien is er geen sprake van afwezigheid van alle schuld. Hieruit volgt dat oplegging van de verzuimboeten passend en geboden was.

3.9 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Aldus vastgesteld door mr. L. de Loor-Alwin, in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.J.M. Reniers.

Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2009.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.