Rechtbank 's-Gravenhage, 20-09-2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:20166, AWB-10_1403
Rechtbank 's-Gravenhage, 20-09-2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:20166, AWB-10_1403
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 20 september 2010
- Datum publicatie
- 31 mei 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2010:20166
- Zaaknummer
- AWB-10_1403
Inhoudsindicatie
De correcties wegens minder afschrijving op een tot het ondernemingvermogen behorende auto, wegens minder bedrijfskosten en wegens minder transportkosten zijn in het controlerapport gemotiveerd onderbouwd. Eiser heeft deze correcties en de onderbouwing daarvan niet, of althans onvoldoende gemotiveerd bestreden, zodat niet kan worden gezegd dat de uitspraken op bezwaar op deze punten aantoonbaar onjuist zijn.
Uitspraak
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 10/1403IB/PVV en 10/1404 IB/PVV
Uitspraakdatum: 20 september 2010
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in de gedingen tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser,
en
10/1403
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 18 februari 2010 op de bezwaren van eiser tegen de aan eiser voor de jaren 2005 en 2006 opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummers [aanslagnummer 1] en [aanslagnummer 2] ).
I ZITTING
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2010. Eiser is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder zijn verschenen drs. B.A. van Adrichem, mr. H. Vooys en mr. W.C. van der Wel.
IIBESLISSING
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
IIIOVERWEGINGEN
3.1. Verweerder heeft bij eiser een boekenonderzoek ingesteld, onder meer naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2005 en 2006. Een afschrift van het daarvan opgemaakte controlerapport behoort tot de gedingstukken.
3.2. Op grond van de uitkomsten van het boekenonderzoek heeft verweerder het standpunt ingenomen dat eiser niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen als bedoeld in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en heeft hij de volgende correcties aangebracht op de aangegeven belastbare inkomens uit werk en woning:
-
) een correctie van € 700 (2005) respectievelijk € 99 (2006) wegens minder afschrijving op een tot het ondernemingvermogen behorende auto;
-
) een correctie van € 2.249 negatief (2005) respectievelijk € 1.434 negatief (2006) wegens ten onrechte als omzet geboekte omzetbelasting;
-
) een correctie van € 4.896 (2005) respectievelijk € 7.419 (2006) wegens een hogere omzet aan verkochte artikelen;
-
) een correctie van € 500 (2005 en 2006) wegens minder bedrijfskosten;
-
) een correctie van € 1.041 (2005) respectievelijk € 356 (2006) wegens minder transportkosten;
-
) een correctie van (per saldo) € 7.793 (2005) respectievelijk € 8.774 (2006) wegens privégebruik van een personenauto;
-
) een correctie van € 8.386 (2005) respectievelijk € 8.885 (2006) wegens ten onrechte genoten zelfstandigenaftrek.
3.3. De rechtbank gaat er vanuit dat eiser alle hiervoor genoemde correcties bestrijdt.
3.4. Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de AWR is eiser gehouden van zijn vermogenstoestand en van alles betreffende zijn bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde zijn rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Ingevolge artikel 27e, letter b, van de AWR verklaart de rechtbank het beroep tegen de naheffingsaanslagen ongegrond indien niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 52 van de AWR, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraken op het bezwaar onjuist zijn.
3.5. In het controlerapport is een aantal bevindingen vermeld op grond waarvan verweerder meent dat eiser in de jaren 2005 en 2006 niet heeft voldaan aan de in artikel 52 van de AWR vermelde verplichtingen. Na beoordeling van deze bevindingen en hetgeen verweerder in aanvulling daarop heeft aangevoerd enerzijds en hetgeen eiser daartegenover heeft aangevoerd anderzijds, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser niet heeft voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 52 van de AWR. Dit geldt met name voor de wijze waarop contributies worden verantwoord, (het ontbreken van) de kasadministratie, de wijze waarop onkosten worden geboekt en de registratie van het (privé en zakelijk) gebruik van de auto. Naar het oordeel van de rechtbank is de administratie van eiser op deze onderdelen niet zodanig ingericht dat daaruit te allen tijde zijn rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens duidelijk blijken. Gelet hierop dient de rechtbank de beroepen ongegrond te verklaren, tenzij eiser doet blijken – dat wil zeggen overtuigend aantoont – dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.
3.6. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier, met hetgeen hij in zijn beroepschrift en in zijn nadere stukken heeft aangevoerd, niet in geslaagd. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
3.7. De correcties van € 4.896 (2005) en € 7.419 (2006) wegens een hogere omzet aan verkochte artikelen zijn naar het oordeel van de rechtbank gebaseerd op een redelijke schatting van de met de verkoop van artikelen gerealiseerde omzetten. Verweerder is uitgegaan van een (gemiddeld) brutowinstpercentage van 150, welk percentage volgens verweerder door eiser zelf is genoemd tijdens het boekenonderzoek. Dit percentage komt de rechtbank redelijk voor. Eiser heeft geen gegevens verstrekt waaruit kan worden afgeleid dat dit percentage te hoog is.
3.8. De correcties wegens minder afschrijving op een tot het ondernemingvermogen behorende auto, wegens minder bedrijfskosten en wegens minder transportkosten zijn in het controlerapport gemotiveerd onderbouwd. Eiser heeft deze correcties en de onderbouwing daarvan niet, of althans onvoldoende gemotiveerd bestreden, zodat niet kan worden gezegd dat de uitspraken op bezwaar op deze punten aantoonbaar onjuist zijn.
3.9. De correcties van € 2.249 negatief (2005) respectievelijk € 1.434 negatief (2006) wegens ten onrechte als omzet geboekte omzetbelasting zijn gebaseerd op de constatering dat eiser de ontvangen contributies inclusief omzetbelasting als omzet heeft geboekt. Eiser heeft geen klachten aangevoerd tegen deze correcties, die bovendien in zijn voordeel zijn zodat hij geen belang heeft bij klachten tegen die correcties.
3.10. De correcties van (per saldo) € 7.793 (2005) en € 8.774 (2006) wegens privégebruik van een personenauto zijn toegelicht in het controlerapport. Vaststaat dat eiser in 2005 en 2006 achtereenvolgens de beschikking had over tot het ondernemingsvermogen behorende personenauto met een cataloguswaarde van € 40.253 respectievelijk € 46.660 (vanaf medio maart 2006). Blijkens het rapport heeft eiser bestreden dat de auto's voor privédoeleinden zijn gebruikt.
3.11. Artikel 3.20, leden 1en 2, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2005 en 2006; hierna: de Wet) luidt als volgt:
" 1. Indien aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt op jaarbasis ten minste 22% van de waarde van de auto als onttrekking in aanmerking genomen. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.2. Indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, wordt de onttrekking gesteld op nihil."
3.12. Met deze wettekst heeft de wetgever bedoeld tot uitdrukking te brengen dat steeds minimaal 22 percent van de waarde van de auto tot het belastbare inkomen uit werk en woning wordt gerekend, tenzij door de belastingplichtige overtuigend wordt aangetoond dat met de auto op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden is gereden. Voor de bijtelling is dus uitsluitend bepalend of de belastingplichtige dit bewijs kan leveren.
3.13. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet overtuigend heeft aangetoond dat met de auto's op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden is gereden. Eiser heeft zijn stellingen op dit punt niet met enig bewijs onderbouwd.
3.14. Onder het urencriterium wordt krachtens artikel 3.6, lid 1, van de Wet in verstaan het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1225 uren aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet, indien:
-
. de tijd die in totaal wordt besteed aan die ondernemingen en het verrichten van werkzaamheden in de zin van de afdelingen 3.3 en 3.4 van de Wet grotendeels wordt besteed aan die ondernemingen, of
-
. de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was.
3.15. Tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt, laat staan aangetoond, dat hij in 2005 en in 2006 ten minste 1225 uren heeft besteed aan werkzaamheden voor zijn onderneming. Als enig bewijsmiddel heeft eiser het bij zijn nader stuk van 26 augustus 2010 gevoegde overzicht verstrekt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende voor het hiervóór bedoelde bewijs.
3.16. Gelet op het vorenoverwogene zijn de beroepen ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus vastgesteld door mr.R.C.H.M. Lips, in tegenwoordigheid van de griffier mr.L.M. Holdert.
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2010.