Rechtbank 's-Gravenhage, 19-01-2010, BL0828, AWB 08/3367, 08/3368 en 08/3370
Rechtbank 's-Gravenhage, 19-01-2010, BL0828, AWB 08/3367, 08/3368 en 08/3370
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 19 januari 2010
- Datum publicatie
- 5 februari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2010:BL0828
- Zaaknummer
- AWB 08/3367, 08/3368 en 08/3370
Inhoudsindicatie
Alcoholaccijns. Zendingen accijnsgoederen met bestemming Spanje komen niet aan op bestemming. Er is op de geleidedocumenten gebruik gemaakt van valse stempels en onjuiste adresgegevens. Niet kan worden vastgesteld waar de onregelmatigheid zich heeft voorgedaan. Op grond van art. 86a, lid 4, WA worden de goederen daarom geacht te zijn uitgeslagen uit de AGP van eiseres. Eiseres toont niet aan dat de onregelmatigheid zich in een andere lidstaat heeft voorgedaan. Beroep ongegrond. Wel proceskostenvergoeding, omdat verweerder bepaalde op de zaak betrekking hebbende stukken pas na de eerste zitting heeft overgelegd.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, meervoudige kamer
Procedurenummers: AWB 08/3367, 08/3368 en 08/3370 ACCIJ
Uitspraakdatum: 19 januari 2010
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[X] Shipping Center B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
IPROCESVERLOOP
1.1. Verweerder heeft op 18 juli 2007 aan eiseres over het tijdvak november 2005 een naheffingsaanslag accijns van overige alcoholhoudende produkten opgelegd van € 100.559 (aanslagnummer [nummer 1], procedurenummer AWB 08/3367 ACCIJ).
1.2. Verweerder heeft op 18 juli 2007 aan eiseres over het tijdvak november 2005 een naheffingsaanslag accijns van overige alcoholhoudende produkten opgelegd van € 100.559 (aanslagnummer [nummer 2], procedurenummer AWB 08/3368 ACCIJ).
1.3. Verweerder heeft op 18 juli 2007 aan eiseres over het tijdvak januari 2006 een naheffingsaanslagaccijns van overige alcoholhoudende produkten opgelegd van € 77.425 (aanslagnummer [nummer 3], procedurenummer AWB 08/3370 ACCIJ).
1.4. Tegen voormelde naheffingsaanslagen heeft eiseres bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 8 april 2008 de naheffingsaanslagen gehandhaafd.
1.5. Eiseres heeft tegen die uitspraken bij drie afzonderlijke brieven van 7 mei 2008, ontvangen bij de rechtbank op 8 mei 2008, beroep ingesteld.
1.6. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2009 te 's-Gravenhage. Namens eiseres is daar verschenen [A], bijgestaan door mr. [B]. Namens verweerder is verschenen mr. [C], bijgestaan door mr. [D]. Aangezien verweerder een proces-verbaal van de Belastingdienst/Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst - Economische controledienst (hierna: FIOD-ECD) niet had ingebracht als gedingstuk is het onderzoek ter zitting geschorst.
1.8. Bij brief van 29 juli 2009 heeft verweerder het proces-verbaal van de FIOD-ECD als gedingstuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan eiseres. Bij brief van 31 augustus 2009 heeft eiseres hierop gereageerd en een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan verweerder.
1.9. Op 14 september 2009 heeft eiseres het proces-verbaal met bijlagen bij verweerder ingezien. Na deze inzage heeft verweerder enkele bijlagen bij het proces-verbaal aan de rechtbank toegezonden. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres.
1.10. Het nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 8 december 2009. Hierbij waren namens partijen dezelfde personen aanwezig als op de zitting van 7 juli 2009.
IIOVERWEGINGEN
2.Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiseres is een zogenoemde shipshandler die zich voornamelijk bezig houdt met de opslag, de handeling en het transport van goederen. Zij beschikt over een (vergunning voor een) accijnsgoederenplaats (hierna: AGP).
2.2. Op 11 november 2005 verzorgt eiseres twee verzendingen van accijnsgoederen, met een communautaire status, vanuit haar AGP met als bestemming het belastingentrepot Consorcio Deposito Franco de Bilbao, Vizcaya, Spanje. Het betreft, evenals bij de hierna te noemen verzendingen van 13 december 2005 en 12 januari 2006, verzendingen in opdracht van [E] Distribution Services, gevestigd te Birmingham, Verenigd Koninkrijk, waarbij [F] N.V. als vervoerder optreedt. De twee verzendingen van 11 november 2005 bestaan elk uit 16 pallets polsyarska vodka en 10 pallets khakan vodka. Eiseres heeft de verzendingen van 11 november 2005 en de hierna te noemen verzendingen van 13 december 2005 niet overeenkomstig artikel 2b van het Uitvoeringsbesluit accijns gemeld aan verweerder. Eiseres heeft de derde-exemplaren van de door haar opgemaakte administratieve geleidedocumenten (hierna: AGD's) met betrekking tot de verzendingen van 11 november 2005 terugontvangen, elk voorzien van een verklaring van ontvangst (AGD-nummers 100732/2 en 100732/3).
2.3. Op 13 december 2005 verzorgt eiseres door middel van twee opleggers de verzending van twee partijen accijnsgoederen vanuit haar AGP met de daarbij behorende AGD's. Een van de opleggers had als bestemming het Verenigd Koninkrijk en de andere oplegger had als bestemming Spanje.
2.4. Als gevolg van een verwisseling van de twee opleggers is de oplegger met de bestemming Verenigd Koninkrijk op weg gegaan naar Spanje en is de oplegger met de bestemming Spanje op weg gegaan naar het Verenigd Koninkrijk. De douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben een controle uitgevoerd op de oplegger die was gearriveerd in het Verenigd Koninkrijk en hebben geconstateerd dat de op de AGD's vermelde goederen niet in overeenstemming waren met hetgeen daadwerkelijk werd vervoerd. Naar aanleiding van deze constatering hebben de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk vragen gesteld aan eiseres en hebben zij aan verweerder een verzoek om wederzijdse bijstand gedaan. Eiseres heeft de vragen beantwoord en verweerder ingelicht over de verwisseling van de twee opleggers. De voor het Verenigd Koninkrijk bestemde zending van 13 december 2005 die onderweg was gegaan naar Spanje is door eiseres terugontvangen.
2.5. Naar aanleiding van het in 2.4 vermelde verzoek om wederzijdse bijstand bezoekt verweerder eiseres op 6 januari 2006. Bij die gelegenheid overhandigt eiseres aan verweerder de derde-exemplaren van de AGD's van de twee onder 2.2 genoemde zendingen van 11 november 2005 naar Spanje. Verweerder zendt deze derde-exemplaren op 9 januari 2006 ter verificatie naar Spanje.
2.6. Op 12 januari 2006 wordt door eiseres met melding aan verweerder overeenkomstig artikel 2b van het Uitvoeringsbesluit accijns vanuit haar AGP nog een zending accijnsgoederen, met een communautaire status, verzonden met als bestemming het belastingentrepot Consortio Deposito Franco Bilbao, Vizcaya, Spanje. Deze zending bestaat uit Glens Vodka. Het derde exemplaar van het door eiseres opgemaakte AGD wordt door eiseres terugontvangen voorzien van een verklaring van ontvangst (AGD-nummer 100751).
2.7. Op 26 januari 2006 ontvangt verweerder in het kader van het zogenoemde Early Warning System bericht van de Spaanse douaneautoriteiten dat de zending van 12 januari 2006 niet bij de geadresseerde is aangekomen.
2.8. Verweerder meldt vervolgens aan eiseres dat de zending van 12 januari 2006 naar Spanje niet is aangekomen en dat hij van de Spaanse douane heeft vernomen dat het in het AGD genoemde bedrijf de lading ook niet verwachtte.
2.9. Op 2 februari 2006 ontvangt verweerder bericht van de Spaanse douaneautoriteiten dat de derde-exemplaren van de AGD's (nummers 100732/2 en 100732/3) van de zendingen met bestemming Spanje van 11 november 2005 voorzien zijn van valse douanestempels. Verweerder informeert eiseres in februari 2006 dat de stempels op de AGD's van de zendingen van 11 november 2005 en 12 januari 2006 met bestemming Spanje vals zijn.
2.10. Op alle onder 2.2 en 2.4 genoemde AGD's staat een onjuist adres vermeld waar het belastingentrepot zou zijn gevestigd. Uit de proces-verbaal van de FIOD-ECD blijkt dat dit het adres van het belastingkantoor te Bilbao is.
2.11.Verweerder heeft op 18 juli 2007 de litigieuze naheffingsaanslagen inzake accijns van overige alcoholhoudende produkten opgelegd aangezien er door eiseres geen aangifte was gedaan betreffende uitslag van de op 11 november 2005 en 12 januari 2006 verzonden zendingen met AGD-nummers 100732/2, 100732/3 en 100751 met bestemming Spanje en er geen betaling van accijns van overige alcoholhoudende produkten op aangifte had plaatsgevonden.
2.12. Eiseres heeft op 17 augustus 2007 aan verweerder met een beroep op artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht verzocht om inzage in het volledige dossier nadat verweerder alleen een beperkt aantal pagina's uit het proces-verbaal van de fiod-Ecd aan eiseres had overgelegd. Verweerder heeft dit verzoek van eiseres op 20 augustus 2007 afgewezen.
3.Geschil
3.1. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
1) is aangetoond dat de onregelmatigheid niet in Nederland heeft plaatsgevonden?
2) heeft eiseres gebruik kunnen maken van de termijn van vier maanden waarbinnen op grond van artikel 86a, vierde lid, van de Wet op de accijns (hierna: de Wet) bewijs kan worden geleverd dat de handeling regelmatig was of dat de onregelmatigheid of de overtreding daadwerkelijk werd begaan in een andere lidstaat?
3) kan eiseres voor wat betreft het AGD met volgnummer 100751 een beroep doen op het vertrouwensbeginsel?
4) is de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd?
5) heeft eiseres recht op een integrale proceskostenvergoeding?
3.2. Eiseres beantwoordt de vragen 1, 3 en 5 bevestigend en de overige vragen ontkennend. Verweerder beantwoordt de vragen 2 en 4 bevestigend en de overige vragen ontkennend.
3.3. Er is tussen partijen niet in geschil dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken tot de stukken van het geding behoren. Ter zitting van 8 december 2009 heeft eiseres haar grieven dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn uit het Communautair Douanewetboek voortvloeiende mededelingsplicht, ingetrokken.
3.4. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de belastingaanslagen tot nihil.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.5. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
4.Overwegingen omtrent het geschil
4.1. In haar aanvullend beroepschrift heeft eiseres zich erop beroepen dat niet het volledige proces-verbaal van de FIOD-ECD is overgelegd. Na de zitting van 7 juli 2009 heeft verweerder aan eiseres inzage verleend in het proces-verbaal met bijlagen en zijn de volgens eiseres relevante delen daarvan door verweerder toegezonden aan de rechtbank. Partijen hebben ter zitting van 8 december 2009 verklaard dat het procesdossier huns inziens thans compleet is. De rechtbank ziet geen aanleiding partijen daarin niet te volgen.
4.2. Eiseres heeft de juistheid van de onder 2.7 tot en met 2.9 genoemde meldingen en berichten niet betwist. Zij heeft voorts ter zitting verklaard te vrezen dat de goederen waarschijnlijk wel in Spanje, maar niet in het belastingentrepot Consortio Deposito Franco Bilbao, Vizcaya, Spanje, zijn aangekomen. Dit in aanmerking nemende en gelet op de vaststaande feiten moet worden aangenomen dat de op 11 november 2005 en 12 januari 2006 verzonden accijnsgoederen hun bestemming - te weten het belastingentrepot Consortio Deposito Franco Bilbao, Vizcaya, Spanje - niet hebben bereikt en dat sprake is van een onregelmatigheid of overtreding in de zin van artikel 86a van de Wet.
4.3. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de in het dossier voorhanden zijnde gegevens niet worden vastgesteld waar de vervalsing van de stempels heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft dienaangaande wel vermoedens geuit, maar deze niet onderbouwd met bewijsmiddelen. Gelet op artikel 86a, vierde lid, van de Wet wordt de onregelmatigheid of overtreding alsdan geacht in Nederland te zijn begaan en worden de goederen geacht te zijn uitgeslagen uit de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen zijn overgebracht, tenzij binnen een termijn van vier maanden vanaf de datum van verzending van de goederen wordt aangetoond dat de handeling regelmatig was of dat de overtreding of onregelmatigheid daadwerkelijk werd begaan in een andere lidstaat.
4.4. Eiseres heeft, naar tussen partijen vaststaat, in februari 2006 van verweerder vernomen dat de stempels op de AGD's betreffende de zendingen van 11 november 2005 en 12 januari 2006 met bestemming Spanje vals waren. In februari 2006 was eiseres er naar het oordeel van de rechtbank dus mee bekend dat geen zuivering van de schorsingsregeling heeft plaatsgevonden. Dat de stempels vals bleken had eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet anders mogen opvatten dan dat geen zuivering van de schorsingsregeling heeft plaatsgevonden. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar redenering dat de verwisseling van de zendingen van 13 december 2005 mee zou brengen dat er vanwege die verwisseling redelijkerwijs door eiseres van kon worden uitgegaan dat de overige zendingen met bestemming Spanje in Spanje zijn aangekomen. Gelet op de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 september 2002, nr. C-395/00 (Cipriani), Jur. 2002, blz. I-11877, staat hiermee vast dat de in artikel 86a, vierde lid, van de Wet bedoelde viermaandstermijn in februari 2006 aanving zodat de termijn in juni 2006 eindigde. Deze termijn behoefde niet expliciet te worden gesteld.
4.5. Eiseres heeft met hetgeen zij thans, laat staan binnen de hiervoor bedoelde termijn van vier maanden, heeft aangevoerd en overgelegd niet aangetoond dat de onregelmatigheid of overtreding daadwerkelijk is begaan in een andere lidstaat. Haar stellingen dienaangaande houden kort gezegd in dat zij veronderstelt dat de onregelmatigheid of overtreding in een andere lidstaat is heeft plaatsgevonden, dat sprake is geweest van smokkel van wodka via Nederland en Spanje naar het Verenigd Koninkrijk, dat het proces-verbaal van de FIOD-ECD vermeldt dat de derde-exemplaren van de AGD's vermoedelijk valselijk zijn afgetekend voor aankomst bij Consortio Deposito Franco Bilbao te Vizcaya, en dat eiseres op geen enkele wijze is betrokken bij de smokkel. De rechtbank acht deze omstandigheden evenwel onvoldoende voor het oordeel dat is aangetoond dat de vervalsing van de stempels in een andere lidstaat dan Nederland heeft plaatsgehad. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de op de AGD's vermelde adresgegevens van het belastingentrepot onjuist zijn, wat ook reeds kan worden beschouwd als een onregelmatigheid in de zin van artikel 86a van de Wet.
4.6. Op 12 januari 2006 was het verweerder nog niet bekend dat er sprake was van vervalste of niet gezuiverde documenten. In het midden latend of een beroep op het vertrouwensbeginsel zou slagen als dat anders was, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat er al voor 26 januari 2006, toen verweerder bericht ontving dat de zending van 12 januari 2006 niet bij geadresseerde was aangekomen, bij verweerder verdenkingen waren of hadden moeten zijn gerezen betreffende de zendingen van eiseres naar Consorcio del Déposito Franco Bilbao te Vizcaya, Spanje. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
4.7. Hoewel aan eiseres moet worden toegegeven dat verweerder in de uitspraak op bezwaar niet is ingegaan op de bezwaargrond van eiseres dat zij niet het hele proces-verbaal heeft kunnen inzien is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een motiveringsgebrek in de uitspraak op bezwaar. Uit de correspondentie tussen eiseres en verweerder (de brieven van 17 augustus 2007 en 20 augustus 2007) blijkt dat eiseres ten tijde van de uitspraak op bezwaar voldoende was geïnformeerd over de redenen die verweerder aanvoerde om niet het volledige proces-verbaal ter inzage te geven aan eiseres.
4.8. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5.Proceskosten
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de eerste zitting redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank merkt het proces-verbaal van de FIOD-ECD aan als een op de zaak betrekking hebbend stuk. Door dit stuk ondanks het eerdere verzoek van eiseres pas na de eerste zitting van de rechtbank in te brengen als gedingstuk valt het aan verweerder te verwijten dat er niet met één zitting kon worden volstaan, zodat er nog een tweede zitting van de rechtbank nodig was. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder ter zitting van 8 december 2009 heeft verklaard dat er naar zijn mening vanaf februari 2009 geen beletsel was om het proces-verbaal te overleggen. De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322 (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 322; wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding tot een integrale proceskostenvergoeding ter zake van de eerste zitting van de rechtbank.
IIIBESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 322 aan eiseres te voldoen.
Aldus vastgesteld door mr. G.J. Ebbeling, mr. K.M. Braun en mr. A.E. Spiessens, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. Holdert.
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.