Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 29-01-2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:1833 BL2421, AWB 08/6309

Rechtbank 's-Gravenhage, 29-01-2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:1833 BL2421, AWB 08/6309

Inhoudsindicatie

Eiseres (ondernemer) heeft op 18 december 2007 een koopovereenkomst gesloten ter zake van de levering van een uit een faillissement afkomstig motorpassagiersschip. In de koopovereenkomst is onder meer vermeld dat de koopprijs inclusief omzetbelasting is. Het schip is in januari 2008 geleverd. In geschil is of de aftrek van de door eiseres betaalde omzetbelasting terecht is gewijzigd, omdat de verleggingsregeling in art. 24, ba, lid 1, onderdeel d, Uitv.besl. (levering van een in zekerheid gegeven zaak aan een ondernemer tot executie van die zekerheid), die op 1 januari 2008 is ingegaan, had moeten worden toegepast. De rechtbank oordeelt dat aan toepassing van de verleggingsregeling niet in de weg staat dat partijen een koopsom inclusief omzetbelasting zijn overeengekomen, dat sprake is van executie van een zekerheidsrecht, dat voor toepassing van de verleggingsregeling het tijdstip van levering, en niet het tijdstip van het sluitend van de overeenkomst bepalend is, en dat de verleggingsregeling niet in strijd is met artikel 3:270 BW, noch met de Wet OB 1968 en de BTW-Richtlijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, meervoudige kamer

Procedurenummer: AWB 08/6309 OB

Uitspraakdatum: 29 januari 2010

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

In het geding tussen

[X] Trading B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

IPROCESVERLOOP

1.1Verweerder heeft met dagtekening 7 maart 2008 aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 januari 2008 een zogenoemde beschikking geen teruggaaf omzetbelasting afgegeven (nummer [nummer]).

1.2Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 juli 2008 de beschikking gehandhaafd.

1.3Eiseres heeft daartegen bij brief met dagtekening 25 augustus 2008, ingekomen bij de rechtbank op 26 augustus 2008, beroep ingesteld.

1.4Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2009 te 's-Gravenhage. Namens eiseres is daar verschenen [A], bijgestaan door mr. [B]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [C] en mr. [D].

1.6Namens eiseres is ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan zijn overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

IIFeiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1 De ondernemingsactiviteit van eiseres bestaat uit de exploitatie van, de handel in de verhuur van, en lease van binnenschepen.

2.2 Eiseres heeft bij schriftelijke overeenkomst met dagtekening 18 december 2007 uit het faillissement van [E] Holding B.V. het motorpassagiersschip Serena (hierna: het schip) gekocht. In de koopovereenkomst is onder meer het volgende vermeld:

"Artikel 2

De koopprijs bedraagt € 500.000 (vijfhonderdduizend euro) inclusief omzetbelasting op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968."

Het schip is aan eiseres geleverd op 23 januari 2008.

2.3De akte van levering heeft als dagtekening 23 januari 2008. De curator heeft ten name van eiseres een factuur opgemaakt met dagtekening 22 januari 2008. De nota van afrekening, opgemaakt door de notaris, heeft als dagtekening 25 januari 2008. Daarin is een koopsom van € 420.168,06 en een bedrag aan omzetbelasting van € 79.830,94 vermeld.

2.4In de aangifte omzetbelasting over het tijdvak januari 2008 heeft eiseres voorbelasting tot een bedrag van € 80.354 teruggevraagd. Voor een bedrag van € 79.830,94 is terugbetaling geweigerd.

IIIGeschil

3.1In geschil is of ten onrechte geen teruggaaf omzetbelasting aan eiseres is verleend. Eiseres beantwoordt deze vraag bevestigend en verweerder ontkennend.

3.2Eiseres heeft aangevoerd:

- artikel 24ba van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (hierna: Uitv.besl. OB 1968), zoals gewijzigd bij Besluit van 20 december 2007 tot wijziging van enige fiscale uitvoeringsbesluiten is niet van toepassing. De koopovereenkomst is gesloten op 18 december 2007. Als door het besluit van 20 december 2007 overeenkomsten van vóór 1 januari 2008 worden getroffen, dan heeft dit besluit in feite terugwerkende kracht en dat is in strijd met het vertrouwens- en rechtzekerheidsbeginsel;

- artikel 24ba van het Uitv.besl. OB 1968 ziet niet op een geval als het onderhavige, omdat het schip niet in zekerheid is gegeven en geen sprake is van een levering aan eiseres tot executie van een zekerheid;

- het Besluit van 20 december 2007 is in strijd met de wet;

- artikel 24ba van het Uitv.besl. OB 1968 is in strijd met Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 (hierna: BTW-Richtlijn);

- de transactie is uitgevoerd met toestemming van de rechter-commissaris en met instemming van de belastingdienst.

3.3Verweerder heeft aangevoerd dat de omzetbelasting ter zake van de levering van het schip ten onrechte aan eiseres in rekening is gebracht omdat ingevolge artikel 12, lid 4, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) in samenhang met artikel 24ba, eerste lid, letter d, van het Uitv.besl. OB 1968 (hierna ook: de verleggingsregeling) de omzetbelasting ter zake had moeten worden verlegd naar eiseres. De terugbetaling van de onderwerpelijke omzetbelasting is daarom terecht geweigerd.

3.4Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vaststelling van de beschikking tot een berekend naar een teruggaaf omzetbelasting van € 80.354. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

IVOVERWEGINGEN

4.1In artikel 12, vierde lid, van de Wet is bepaald dat in bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen de belasting, ten einde voor de inning daarvan meer waarborgen te scheppen, onder bij of krachtens deze maatregel te stellen regelen wordt geheven van degene aan wie de levering wordt verricht of de dienst wordt verleend.

4.2Bij besluit van 20 december 2007 is artikel 24ba, eerste lid en aanhef van het Uitv.besl. OB 1968 uitgebreid met ingang van 1 januari 2008 met onder meer letter d. Daarin is bepaald dat als gevallen als bedoeld in artikel 12, vierde lid, van de Wet mede worden aangewezen de gevallen waarin een in zekerheid gegeven roerende of onroerende zaak dan wel een recht waaraan een onroerende zaak is onderworpen, wordt geleverd aan een ondernemer tot executie van die zekerheid.

4.3.1Tussen partijen is niet in geschil dat direct voorafgaand aan de levering op het schip een recht van hypotheek was gevestigd. Kenmerkend voor een recht van hypotheek is dat het strekt tot zekerheid van een bepaalde vordering. Artikel 3, derde lid, van de koopovereenkomst luidt:

"De notaris krijgt hierbij opdracht van partijen de betreffende delen van de koopsom over te maken op de rekeningen van de hypotheekhouder en de curator onverwijld nadat de notaris heeft vastgesteld dat de inschrijving van de akte van levering in de daartoe bestemde openbare registers het beoogde rechtsgevolg heeft."

Deze feiten en omstandigheden laten naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie toe, dan dat het schip in zekerheid was gegeven. Eiseres heeft haar andersluidende conclusie niet nader onderbouwd.

4.3.2Aangaande de stelling van eiseres dat het schip niet aan haar tot executie van een zekerheid was geleverd overweegt de rechtbank dat de woorden 'geleverd aan een ondernemer tot executie van die zekerheid' in artikel 24ba, eerste lid, aanhef en letter d, van het Uitv.besl. OB 1968 zien op de rechtsbetrekking tussen de hypotheeknemer en de hypotheekgever en dat eiseres daarin geen bijzondere rol vervult. De woorden 'aan een ondernemer' in die bepaling zien erop dat alleen als de levering aan een dergelijke persoon of entiteit plaatsvindt, de onderwerpelijke verleggingsregeling van toepassing is. Anders dan eiseres, leidt de rechtbank uit de in 4.3.2 aangehaalde bepaling in de koopakte af dat de levering vanuit het perspectief van de curator en de hypotheeknemer wel strekt tot executie van een zekerheid, waarbij de executoriale titel zijn grond vindt in de hypotheekovereenkomst. Aangaande de stelling van eiseres dat voor de verkoop geen goedkeuring door de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 3:268, tweede lid, van het BW is verleend - wat daar overigens van zij -, overweegt de rechtbank dat die bepaling niet tot eiseres, maar tot de hypotheeknemer en de hypotheekgever is gericht, en dat bovendien - gelijk eiseres ook stelt - voor de verkoop toestemming door de rechter-commissaris in het faillissement van de leverancier was gegeven. Gelet op het voorgaande faalt de grief dat geen sprake zou zijn van een geval als bedoeld in artikel 24ba, eerste lid, aanhef en letter d, van het Uitv.besl. OB 1968.

4.4.1Tussen partijen is niet in geschil dat de factuur ter zake van de levering van het schip is uitgereikt respectievelijk dat de vergoeding is betaald in januari 2008, zodat de belasting ingevolge artikel 13 van de Wet in dat tijdvak verschuldigd is geworden. De verleggingsregeling was toen van toepassing, zodat gelet op het hiervoor onder 4.2. en 4.3.2 overwogene, de belasting op het tijdstip van verschuldigdheid verschuldigd was door eiseres. Anders dan eiseres stelt is van terugwerkende kracht geen sprake. Aan de omstandigheid dat de koopovereenkomst op 18 december 2007 is gesloten komt in dit verband geen betekenis toe. Schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt.

4.4.2De rechtbank begrijpt de stelling van eiseres dat de in de koopovereenkomst overeengekomen koopsom € 500.000 inclusief omzetbelasting bedraagt en dat die overeenkomst in zoverre in overeenstemming is met de toentertijd vigerende regelgeving aldus, dat zij van het van kracht worden van artikel 24ba, eerste lid, aanhef en letter d, van het Uitv.besl. OB 1968 niet op de hoogte was en dat zij krachtens de koopovereenkomst gehouden was de koopsom inclusief omzetbelasting aan de notaris te betalen. De rechtbank overweegt daarover dat de overeenkomst ingevolge artikel 6:248 van het BW niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen heeft, maar ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit de wet voortvloeien, derhalve ook die welke voortvloeien uit de verleggingsregeling nu die regeling ten tijde van de levering van toepassing was. Desgewenst hadden de bij die overeenkomst betrokken partijen, al dan niet door tussenkomst van de rechter (vgl. artikel 6:258 BW), die overeenkomst kunnen (doen) wijzigen, in dier voege dat de omzetbelasting naar eiseres werd verlegd. De omstandigheid dat eiseres ten tijde van de levering niet wist van het bestaan van artikel 24ba, eerste lid, aanhef en letter d, van het Uitv.besl. OB 1968 komt voor haar risico.

4.5De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar betoog dat de verleggingsregeling in strijd zou zijn met artikel 3:270 van het BW. In HR 6 mei 1983, nr. 12 130, BNB 1984/85 - naar welk arrest eiseres verwijst - heeft de Hoge Raad het volgende overwogen (r.o. 3.3): "Blijkens artikel 59 [van de Faillissementswet] beperkt de verantwoordingsplicht van de hypothecaire schuldeiser jegens de faillissementscurator zich tot de opbrengst van het verbonden goed. Daarmee strookt het, aan te nemen dat onder "opbrengst'' is te verstaan het volle bedrag dat de koper uit hoofde van de koopovereenkomst voor het aan hem verkochte goed moet betalen, dus met inbegrip van het bedrag van de te zijnen laste gebrachte, op de levering verschuldigde omzetbelasting." In de omstandigheid van dat geval was, anders dan in het onderhavige, de omzetbelasting op grond van artikel 12 Wet OB 1968 verschuldigd door de leverancier en behoorde de omzetbelasting aldus tot de opbrengst waarop de hypotheekhouder zich kon verhalen. Dat als gevolg van de per 1 januari 2008 geldende verleggingsregeling het omzetbelasting deel van de vergoeding niet meer aan de verkoper respectievelijk de hypotheekhouder behoeft te worden betaald en dat daarmee de opbrengst waarop deze zich kan verhalen lager wordt, maakt niet dat die verleggingsregeling in strijd is met artikel 3:270 van het BW. Dat eiseres desondanks ook het omzetbelastingbedrag heeft betaald aan de hypotheekhouder en dat deze zich kennelijk hierop heeft verhaald, maakt evenmin dat de verleggingsregeling in strijd zou zijn met voornoemd wetsartikel of dat verweerder om die reden alsnog teruggaaf zou moeten verlenen.

4.6Ingevolge artikel 199, eerste lid, aanhef en letter e, van de BTW-richtlijn kunnen de lidstaten bepalen dat de tot voldoening van de belasting gehouden persoon degene is voor wie de levering van in zekerheid gegeven goederen door een belastingplichtige aan een andere persoon tot executie van die zekerheid wordt verricht. Naar de rechtbank begrijpt stelt eiseres zich op het standpunt dat de verleggingsregeling niet van toepassing is omdat geen sprake is van belastingfraude of -ontwijking. In de considerans van de BTW-richtlijn valt weliswaar te lezen dat het voorkomen van belastingfraude en -ontwijking aanleiding is geweest om deze bepaling in de BTW-richtlijn op te nemen, maar uit de duidelijke bewoordingen van de onderwerpelijke richtlijnbepaling noch uit de hiervoor genoemde considerans blijkt dat de overeenkomstige nationale regeling alleen kan worden toegepast bij belastingfraude en -ontwijking. Ook overigens heeft de wetgever met de invoering van artikel 24ba, eerste lid, aanhef en letter d, van het Uitv.besl. OB 1968 zijn bevoegdheid uit hoofde van artikel 199, eerste lid, aanhef en e, van de BTW-richtlijn niet overschreden. Ter zitting heeft verweerder een brief met dagtekening 16 januari 2008 (kenmerk DV 2008-00036M) aan het BTW-comité overgelegd, waarin kenbaar is gemaakt dat Nederland de onderwerpelijke maatregel heeft genomen.

4.7Dat de belastingdienst - wat daar overigens van zij - en de rechter-commissaris toestemming hebben gegeven voor de levering van het schip aan eiseres, doet aan de werking van artikel 24ba, eerste lid, aanhef en letter d, van het Uitv.besl. OB 1968 niet af.

4.8Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.

VProceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

VIBESLISSING

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. K.M. Braun, mr. G.J. Ebbeling en mr. H.W.M. van Kesteren, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.H.H.L. Kolthof.

Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2010.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.