Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 19-02-2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:3338 BL5715, AWB 06/8621

Rechtbank 's-Gravenhage, 19-02-2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:3338 BL5715, AWB 06/8621

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
19 februari 2010
Datum publicatie
24 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2010:BL5715
Zaaknummer
AWB 06/8621

Inhoudsindicatie

Vermogensetikettering. Buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen. Vertrouwensbeginsel.

Indien een pand geschikt is voor gesplitst gebruik (winkel en woning) en ook van meet af aan gesplitst wordt gebruikt, is de winkel verplicht ondernemingsvermogen. De omstandigheid dat eiser de inkomsten uit het pand in zijn aangiften steeds als inkomsten uit vermogen heeft aangemerkt, neemt niet weg dat het pand geschikt was voor gesplitst gebruik en ook van de aankoop tot de verkoop gesplitst is gebruikt, noch dat eiser de winkel van de aankoop tot de verkoop steeds en uitsluitend in het kader van zijn onderneming heeft gebruikt. Bij de omzetting van de eenmanszaak van eiser in een v.o.f. van eiser en zijn echtgenote, heeft eiser ermee volstaan het gebruik van de winkel in de v.o.f. in te brengen. Van de start van de v.o.f. tot de verkoop van het pand heeft de winkel tot het buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen van eiser behoord. Het jarenlang volgen van de aangifte van eiser heeft geen rechtens te honoreren vertrouwen gewekt, reeds omdat eiser niet heeft gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat zich in dit geval omstandigheden als genoemd in HR 13 december 1989, nr. 25 077, BNB 1990/119 hebben voorgedaan. Beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, enkelvoudige kamer

Procedurenummer: AWB 06/8621 IB/PVV

Uitspraakdatum: 19 februari 2010

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

In het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

IPROCESVERLOOP

1.1Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.906 (aanslagnummer [nummer]).

1.2Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 september 2006 het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3Eiser heeft daartegen bij brief van 15 oktober 2006, ontvangen bij de rechtbank op 17 oktober 2006, beroep ingesteld.

1.4Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken met dagtekening 22 juli 2008 ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.6Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2008 te 's-Gravenhage.

De onderhavige zaak en de zaak nr. 06/8623 inzake het door de echtgenote van eiser ingestelde beroep, zijn gezamenlijk behandeld. Hetgeen is aangevoerd en overgelegd in één van deze zaken geldt - voor zover van belang - tevens als aangevoerd en overgelegd in de andere zaak.

1.7Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote. Namens verweerder zijn verschenen [A] en [B].

1.8Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan eiser.

1.9De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Na de zitting heeft eiseres, op verzoek van de rechtbank, bij brief van 2 september 2008 een kopie van de akte van oprichting van de vennootschap onder firma Banketbakkerij [X] (hierna: de v.o.f.) aan de rechtbank gezonden, alsmede nota's van de kosten van taxatie en van verkoop van het pand [a-straat 1 en 2] te [Z] (hierna: het pand). Deze stukken zijn aan verweerder gezonden die daarop bij brief van 10 september 2008 heeft gereageerd. Eiseres heeft naar aanleiding van de brief van verweerder met bijlagen bij brief van 26 september 2008 een reactie aan de rechtbank gestuurd. Van deze reactie is een afschrift aan verweerder gezonden. Partijen hebben ingestemd met het achterwege laten van een nadere zitting.

IIFEITEN

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1Eiser en zijn echtgenote zijn op huwelijkse voorwaarden gehuwd.

2.2Vanaf 1993 exploiteert eiser in het pand een bakkerij onder de naam Banketbakkerij [X]. De onderneming is per 1 maart 1999 ingebracht in de v.o.f. Vennoten van de v.o.f. zijn eiser en zijn echtgenote.

2.3In de oprichtingsakte van de v.o.f. is onder meer het volgende bepaald:

"Inbreng

Artikel 5

1. (...)

2. Door de vennoot onder 1 genoemd [eiser, rechtbank] wordt ingebracht activa en passiva, deel uitmakende van de voorheen door de vennoot 1 in de vorm van een eenmanszaak gedreven onderneming (...) zoals nader omschreven in de op te stellen inbrengbalans, alsmede zijn volledige arbeid en vlijt.

Door de vennoot 2 [de echtgenote van eiser, rechtbank] wordt ingebracht haar volledige arbeid en vlijt.

3. (...)

(...)

Artikel 9

1. (...)

2. a. Iedere vennoot ontvangt ten laste van de nettowinst een vergoeding naar gelang van de door hem verrichte arbeid, vast te stellen in onderling overleg.

b. De daarna eventueel nog resterende netto-winst wordt tussen de vennoten verdeeld in de verhouding vijftig: vijftig.

c. De onder b. vastgelegde winstverdeling geldt eveneens voor de liquidatiewinsten/-verliezen.

3. (...)

4. (...)"

2.4Aanvankelijk huurde eiser het pand. In 1995 heeft hij het pand in privé gekocht voor € 78.050 (ƒ 172.000). Het pand bestaat uit een winkelgedeelte op de begane grond (hierna: de winkel) en een boven de winkel gelegen woning (hierna: de woning). De winkel en de woning hebben elk een eigen ingang. Vanuit de winkel is er geen toegang tot de woning.

2.5In zijn aangiften voor de jaren 1995 tot en met 2000 heeft eiser ter zake van het pand de huuropbrengsten als inkomsten uit vermogen verantwoord en daarop de op het pand betrekking hebbende kosten, lasten en afschrijvingen in mindering gebracht. Over deze aangiften is tussen eiser en verweerder niet gecorrespondeerd of op andere wijze gecommuniceerd.

2.6In 2001 is de onderneming gestaakt en is het pand verkocht voor € 161.091 (ƒ 355.000). Verweerder heeft van het bij de verkoop behaalde voordeel een gedeelte, groot ƒ 124.000 (€ 56.268), toegerekend aan de winkel en 50% van dit bedrag (€ 28.134) aangemerkt als (stakings)winst van eiser. Daarnaast heeft verweerder nog een, niet in geschil zijnde, correctie van € 3.987 aangebracht.

2.7Door eiseres zijn facturen van de volgende op het pand betrekking hebbende kosten overgelegd:

Factuur Makelaardij Timmer, d.d. 21 juni 2001, inzake verkoopkosten: f 2.975;

Factuur Ruseler Makelaars, d.d. 25 oktober 1994, inzake taxatiekosten: f 498.

IIIGESCHIL

3.1In geschil is de onder 2.6 vermelde correctie van € 28.134.

3.2Eiser stelt zich op het standpunt dat de correctie ten onrechte is aangebracht en voert hiertoe -samengevat - het volgende aan. Het gehele pand is privévermogen. Verweerder heeft ten onrechte de winkel als ondernemingsvermogen aangemerkt. Verweerder heeft, doordat hij jarenlang bij de aanslagregeling de aangiften van eiser en zijn echtgenote heeft gevolgd, bij eiser het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat hij (verweerder) instemde met de etikettering van het gehele pand als privévermogen. Indien van het bij de verkoop van het pand behaalde voordeel wel een gedeelte tot het inkomen uit werk en woning van eiseres moet worden gerekend, dienen de onder 2.7 vermelde kosten daarop in mindering te worden gebracht.

3.3Verweerder stelt zich op het standpunt dat de in geschil zijnde correctie terecht is aangebracht en voert daartoe - kort samengevat - het volgende aan. De winkel is sinds de aankoop van het pand in 1995 steeds verplicht ondernemingsvermogen geweest. Van de bij de verkoop behaalde boekwinst op de winkel dient, uitgaande van de in de aangiften 1999 en 2000 vermelde winstverdeling tussen de beide vennoten van de v.o.f., 60%, dat is € 33.760, aan eiser te worden toegerekend. De aangebrachte correctie van € 28.134 is dus € 5.626 te laag. Van rechtens te honoreren vertrouwen is geen sprake; het enkele volgen van de aangifte kan bij eiser niet de indruk hebben gewekt dat dit berustte op een bewuste standpuntbepaling van verweerder. Met betrekking tot de onder 2.7 vermelde kosten neemt verweerder het standpunt in dat deze, indien zij komen vast te staan, voor 67,5% kunnen worden toegerekend aan de winkel. Dit leidt niet tot tot een vermindering van de correctie omdat de neerwaartse aanpassing van de correctie in verband met de onder 2.7 genoemde kosten geringer is dan het eerder genoemde bedrag van € 5.626.

IVOVERWEGINGEN

4.1Eiser en zijn echtgenote zijn op huwelijkse voorwaarden gehuwd. Gesteld noch gebleken is dat het pand heeft behoord tot een tussen eiser en zijn echtgenote bestaande gemeenschap van goederen. Eiser heeft het pand voor zichzelf gekocht. Gelet op het een en ander houdt de rechtbank het ervoor dat de volledige eigendom van het pand vanaf de aankoop tot de verkoop bij eiser lag en dat de echtgenote van eiser geen mede-eigenaar van het pand is geweest.

4.2Vaststaat dat het pand geschikt was voor gesplitst gebruik en ook van de aankoop tot de verkoop gesplitst is gebruikt, dat wil zeggen voor een deel (de winkel) in het kader van de onderneming en voor een deel (de woning) voor privédoeleinden. Gelet hierop dient voor zowel de winkel als de woning afzonderlijk te worden beoordeeld of deze verplicht privévermogen, verplicht ondernemingsvermogen of keuzevermogen vormen. In het laatste geval (keuzevermogen) is bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre de ondernemer de winkel en/of de woning terecht tot zijn privévermogen heeft gerekend, beslissend de wil van de ondernemer zoals deze tot uiting is gekomen, tenzij hij daardoor de grenzen der redelijkheid te buiten zou gaan.

4.3In de standpuntpunten van beide partijen ligt besloten dat zij beiden van mening zijn dat de woning verplicht privévermogen vormde. De rechtbank sluit zich bij deze gemeenschappelijke opvatting van partijen aan, nu niet is gebleken dat deze juridisch onjuist is.

4.4Naar het oordeel van de rechtbank is de winkel voor eiser vanaf de aankoop verplicht ondernemingsvermogen geweest. Aan dit oordeel doet niet af dat eiser het pand - en daarmee de winkel - als privévermogen heeft aangemerkt en alle op het pand - en daarmee op de winkel - betrekking hebbende kosten, lasten en afschrijvingen, ten laste van zijn inkomsten uit vermogen heeft gebracht. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de wijze waarop eiser de inkomsten uit het pand in zijn aangiften heeft verwerkt, niet wegneemt dat het pand geschikt was voor gesplitst gebruik en ook van de aankoop tot de verkoop gesplitst is gebruikt, noch dat eiser de winkel van de aankoop tot de verkoop steeds en uitsluitend in het kader van zijn onderneming heeft gebruikt.

4.5Nu eiser het pand - en daarmee de winkel - na de wijziging van de rechtsvorm van de onderneming in 1999 in zijn aangiften is blijven aanmerken als privévermogen, gaat de rechtbank ervan uit dat het pand - en daarmee de winkel - niet behoorde tot de "activa (...), deel uitmakende van de voorheen door de vennoot 1 in de vorm van een eenmanszaak gedreven onderneming" als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de vennootschapsakte en dat eiser ermee heeft volstaan het gebruik van de winkel in de v.o.f. in te brengen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat geen feiten zijn gesteld of anderszins zijn gebleken op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat eiser meer dan uitsluitend het gebruik van de winkel in de v.o.f. heeft ingebracht. Het vorenstaande brengt, in samenhang met hetgeen onder 4.4 is overwogen, mee dat de winkel na de wijziging van de rechtsvorm van de onderneming tot het ondernemingsvermogen van eiser behoorde, waaraan niet afdoet dat de eigendom van het pand - en daarmee de winkel - niet in de v.o.f. is ingebracht. Door dit laatste heeft de winkel van de start van de v.o.f. tot de verkoop van het pand tot het buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen van eiser behoord.

4.6Gelet op hetgeen onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen, behoort het voordeel dat bij de verkoop van het pand in 2001 is behaald, voor zover dit betrekking heeft op de winkel, tot de ondernemingswinst van eiser en dient het niet, ook niet voor een deel, aan de echtgenote van eiser te worden toegerekend.

4.7Verweerder neemt het standpunt in dat bij de verkoop van het pand in 2001 behaalde voordeel ƒ 183.000 (€ 83.042) bedraagt, zijnde ƒ 355.000 (de verkoopprijs van het pand) minus ƒ 172.000 (de aankooprijs van het pand), en dat daarvan een gedeelte, groot ƒ 124.000 (€ 56.268), betrekking heeft op de winkel. Eiser heeft dit standpunt en deze bedragen niet weersproken; ook anderszins is niet gebleken dat zij op verkeerde feitelijke premissen of een onjuiste rechtsopvatting berusten. Derhalve neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat ter zake van de verkoop van het pand een bedrag van € 56.268 tot de winst uit onderneming van eiser behoort. Dit bedrag is, ook indien daarop de onder 2.7 genoemde kosten (geheel of voor een deel) en de stakingsaftrek van artikel 3.79 van de Wet in mindering worden gebracht, aanmerkelijk hoger dan de in geschil zijnde correctie van € 28.134. Derhalve heeft verweerder de aanslag niet op een te hoog bedrag vastgesteld.

4.8Het standpunt van eiser dat verweerder, doordat hij jarenlang bij de aanslagregeling de aangiften van eiser en zijn echtgenote heeft gevolgd, bij eiser het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat hij (verweerder) instemde met de etikettering van het gehele pand als privévermogen, faalt naar het oordeel van de rechtbank. Bij dit oordeel neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.

4.9Voor in rechte te beschermen vertrouwen als hier bedoeld is meer vereist dan de enkele omstandigheid dat verweerder gedurende een aantal jaren bij het regelen van de aanslag op een bepaald punt de aangifte heeft gevolgd. De gerechtvaardigdheid van het vertrouwen hangt af van de waardering van - voor zoveel nodig in onderlinge samenhang te beoordelen - omstandigheden die bij de belanghebbende de indruk hebben kunnen wekken dat een door verweerder gedurende een aantal jaren betreffende dezelfde aangelegenheid gevolgde gedragslijn berust op een bewuste standpuntbepaling. Deze indruk is doorgaans niet gewettigd, indien de gedragslijn van verweerder voor de belastingheffing van de belanghebbende in het verleden geen of verhoudingsgewijs geringe gevolgen heeft gehad. Omstandigheden als vorenbedoeld kunnen onder meer zijn gelegen in de vaststelling van een aanslag in overeenstemming met een aangifte waarin de belanghebbende de voor die aanslag van belang zijnde aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde had gesteld, in de vaststelling van een aanslag na raadpleging van bewijsstukken, na gehouden besprekingen of gevoerde correspondentie, dan wel in overeenstemming met eerder verstrekte, voor de toen op te leggen aanslag van belang zijnde inlichtingen, of in de tegemoetkoming aan een bezwaar betreffende dezelfde zich onveranderd voordoende aangelegenheid (Hoge Raad 13 december 1989, nr. 25 077, BNB 1990/119).

4.10Eiser, op wie in deze de bewijslast rust, heeft niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat zich in dit geval omstandigheden als genoemd onder 4.9 hebben voorgedaan. Reeds daarom kan van het door eiser gestelde, in rechte te beschermen vertrouwen geen sprake zijn.

4.11Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

VPROCESKOSTEN

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

VIBESLISSING

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.H.H.L. Kolthof.

Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2010.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.