Rechtbank 's-Gravenhage, 02-03-2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:3947 BL7901, AWB 09/3252
Rechtbank 's-Gravenhage, 02-03-2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:3947 BL7901, AWB 09/3252
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 2 maart 2010
- Datum publicatie
- 17 maart 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2010:BL7901
- Zaaknummer
- AWB 09/3252
Inhoudsindicatie
Vertrouwensbeginsel. De minimis non curat praetor.
In de toelichting op het voorschot teruggaaf bijdrage Zvw voor het jaar 2006 staat dat de belastingdienst in de loop van 2007 de teruggaaf bijdrage Zvw definitief zal vaststellen. De teruggaafbeschikking wordt in 2008 gegeven en vermeldt een te betalen bedrag van € 9, Eiseres stelt dat verweerder door de toelichting bij haar het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat van haar na afloop van 2007 geen bijdrage Zvw zou worden geheven. Subsidair stelt zij dat bij de berekening van het te betalen bedrag een afrondingsfout van € 1 is gemaakt, hetgeen tot vermindering van het te betalen bedrag tot € 8 dient te leiden.
Rechtbank ’s-Gravenhage overweegt dat het belang dat de betrokkenen, dus ook eiseres, erbij hebben dat verweerder zijn voorlichtende taak onbelemmerd kan vervullen, ertoe noopt te aanvaarden dat het risico van een gebrek in de informatieverstrekking door verweerder, zo daarvan sprake is, in de regel voor rekening van de betrokkene blijft en dat temeer geldt indien het belang dat de betrokkene bij de honorering van het door hem gestelde vertrouwen heeft, zeer gering is.
Voorts overweegt de rechtbank dat de rechter niet kan worden geadieerd voor bagatellen als het afrondingsverschil van € 1. Zelfs wanneer dit anders is, kan het standpunt van eiseres in deze niet worden gevolgd, nu uit de stukken blijkt dat het gestelde afrondingsverschil, indien alle inhoudingen tezamen worden genomen, zich niet voordoet.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09/3252 ZVW
Uitspraakdatum: 2 maart 2010
Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland, kantoor Nijmegen, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 30 maart 2009 op het bezwaar van eiseres tegen de teruggaafbeschikking Bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: bijdrage Zvw) voor het jaar 2006.
I ZITTING
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2010.
Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde drs. [A].
Namens verweerder is verschenen [B].
II BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
III OVERWEGINGEN
1. Met dagtekening 25 augustus 2006 is aan eiseres een voorschot van € 87 op de teruggaaf bijdrage Zvw voor het jaar 2006 verleend (hierna: het voorschot). Het voorschot is als volgt berekend:
tabel 1
In de toelichting bij het voorschot is onder meer het volgende vermeld:
"In 2007 stelt de Belastingdienst het bedrag van uw teruggaaf definitief vast, op basis van de gegevens van uw inkomen in 2006. De uitkomst van de definitieve berekening kan gelijk zijn aan het voorschot, maar ook hoger of lager. In de loop van 2007 ontvangt u daarover automatisch bericht."
2. Bij beschikking van 24 oktober 2008 heeft verweerder de teruggaaf bijdrage Zvw voor het jaar 2006 definitief vastgesteld (hierna: de teruggaafbeschikking). De teruggaafbeschikking resulteert in een terug te betalen bedrag van € 9. Dit bedrag is als volgt berekend:
tabel 2
3. In geschil is primair of eiseres aan de onder III.1 aangehaalde mededeling in de toelichting op het voorschot het vertrouwen mocht ontlenen dat verweerder van haar na afloop van het jaar 2007 geen bijdrage Zvw voor het jaar zou heffen.
Eiseres beantwoordt deze vraag bevestigend en verbindt daaraan de conclusie dat het bij de teruggaafbeschikking, die na afloop van het jaar 2007 is gegeven, geheven bedrag dient te worden verminderd tot nihil.
Subsidiair is in geschil of bij de berekening van het te betalen bedrag van € 9 te veel ingehouden bijdrage Zvw tot het juiste bedrag in aanmerking is genomen.
Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend. Naar haar opvatting had verweerder de Stichting [C] ingehouden bijdrage Zvw van € 736,18 bij berekening van het te betalen bedrag naar boven moeten afronden op € 737 en het te betalen bedrag moeten vaststellen op € 8.
Verweerder beantwoordt de primaire vraag ontkennend en de subsidiaire vraag bevestigend.
4. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres aan de onder III.1 aangehaalde mededeling in de toelichting op het voorschot niet het in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen dat verweerder van haar na afloop van het jaar 2007 geen bijdrage Zvw voor het jaar zou heffen. Hierbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. De mededeling in de toelichting op het voorschot is naar haar aard geen toezegging, doch een verstrekking van informatie over de werkwijze van verweerder bij de heffing van de bijdrage Zvw. Het belang dat de betrokkenen, dus ook eiseres, erbij hebben dat verweerder zijn voorlichtende taak onbelemmerd kan vervullen, noopt ertoe te aanvaarden dat het risico van een gebrek in de informatieverstrekking door verweerder, zo daarvan sprake is, in de regel voor rekening van de betrokkene blijft. Dit geldt temeer indien het belang dat de betrokkene bij de honorering van het door hem gestelde vertrouwen heeft, zeer gering is. Gelet hierop is met betrekking tot het primaire geschilpunt het gelijk aan verweerder.
5. Naar het oordeel van de rechtbank kan de rechter niet worden geadieerd voor bagatellen als het afrondingsverschil van € 1, waarop het subsidiaire geschilpunt betrekking heeft. Zelfs wanneer dit anders is, kan het standpunt van eiseres in deze niet worden gevolgd, nu uit de stukken blijkt dat het totaal aan inhoudingen bijdrage Zvw € 1.630,55 bedraagt en verweerder bij de berekening van het te betalen bedrag van € 9 is uitgegaan van een in totaal ingehouden bedrag van € 1.632. Ook de subsidiaire beroepsgrond faalt derhalve.
6. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier
mr. P.C. Stroebel.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.