Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 31-03-2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:6118 BM1315, AWB 08/8732

Rechtbank 's-Gravenhage, 31-03-2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:6118 BM1315, AWB 08/8732

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
31 maart 2010
Datum publicatie
15 april 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2010:BM1315
Zaaknummer
AWB 08/8732

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Het Besluit van 30 november 1994, nr. VB94/3619 (Mededeling 26) moet zo worden uitgelegd dat wanneer een woningcorporatie (eiseres) woningen verhuurt aan een zorginstelling en die zorginstelling de woningen doorverhuurt aan personen die zorg behoeven terwijl die personen, binnen de doelstelling van de woningcorporatie, ook zonder tussenkomst van de zorginstelling voor huisvesting door de corporatie in aanmerking zouden komen, op één lijn wordt gesteld met rechtstreekse verhuur door de corporatie aan die huurders. De rechtbank is van oordeel dat het daarbij geen verschil mag maken of één woning of meerdere woningen als complex worden verhuurd, nu beide gevallen op één lijn zijn te stellen binnen de sociale context waarvoor Mededeling 26 is bedoeld en waarin zowel de woningcorporatie als de zorginstelling werken. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze situaties zich voor en is eiseres op grond van Mededeling 26 geen integratieheffing verschuldigd.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, meervoudige kamer

Procedurenummer: AWB 08/8732 OB

Uitspraakdatum: 31 maart 2010

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

In het geding tussen

[X], gevestigd te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

I PROCESVERLOOP

1.1 Bij brief met dagtekening 3 juli 2008 is eiseres in bezwaar gekomen tegen de voldoening op aangifte voor de omzetbelasting over het tijdvak mei 2008. Bij uitspraak op bezwaar van 24 oktober 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres afgewezen.

1.2 Eiseres heeft daartegen bij brief van 3 december 2008, ontvangen bij de rechtbank op 4 december 2008, beroep ingesteld.

1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2010 te 's-Gravenhage. Namens eiseres is daar verschenen haar gemachtigde [A], bijgestaan door [B] en [C]. Namens verweerder is verschenen [D].

II Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1Eiseres is een woningcorporatie. Volgens de inschrijving in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel bestaan haar bedrijfsactiviteiten uit woningexploitatie en het uitoefenen van het gas- en waterfitters-, loodgieters- en het centrale verwarmingsbedrijf. Zij is ondernemer in de zin van de omzetbelasting.

2.2 Op 19 augustus 2005 heeft eiseres een perceel grond met daarop een schoolgebouw aangekocht. De levering aan eiseres was niet onderworpen aan de heffing van omzetbelasting. Ter zake van de verkrijging heeft eiseres overdrachtsbelasting voldaan.

2.3 Voorafgaand aan de hierna in 2.4 vermelde bouw heeft eiseres verweerder ervan op de hoogte gesteld dat zij voornemens was op het perceel een woonvoorziening voor gehandicapten te bouwen. Zij heeft hem bij die gelegenheid verzocht ermee in te stemmen dat bij de ingebruikname van de woonvoorziening de integratieheffing achterwege blijft op grond van het Besluit van 30 november 1994, nr. VB94/3619 (hierna: Mededeling 26). Verweerder heeft die instemming geweigerd.

2.4 Na de sloop van de opstallen heeft een aannemer op het perceel de woonvoorziening gerealiseerd. In de woonvoorziening, die is onderverdeeld in drie woongroepen voor elk zes bewoners, zijn 18 appartementen ondergebracht. Voor personen met een meervoudige complexe handicap en met intensieve zorgbehoefte, is op de begane grond een woongroep gerealiseerd met zes kamers, een gezamenlijke woon- en eetkamer, een activiteitenkamer, een verpleegkamer en een personeelsruimte (hierna: het gebouw).

2.5 Eiseres verhuurt de woonvoorziening sinds 23 mei 2008 aan de Stichting Cavent (hierna: de zorginstelling). Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in het tijdvak mei 2008 over het gebouw is gaan beschikken voor bedrijfsdoeleinden.

2.6 Eiseres heeft de voorbelasting met betrekking tot de bouw van de woonvoorziening niet op haar aangiften omzetbelasting afgetrokken.

2.7 Ter zake van het beschikken over de woonvoorziening voor bedrijfsdoeleinden heeft eiseres op de voet van artikel 3, derde lid, onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de wet) op de aangifte omzetbelasting over het tijdvak mei 2008 een bedrag van € 43.737,26 aan omzetbelasting aangegeven. Zij heeft dit bedrag berekend over de componenten van de voortbrengingskosten van het gebouw waarover aan haar geen omzetbelasting in rekening is gebracht.

III Geschil en standpunten van partijen

3.1 Tussen partijen is in geschil of eiseres ter zake van het over de woonvoorziening beschikken voor bedrijfsdoeleinden omzetbelasting verschuldigd is.

3.2 Eiseres heeft zich primair op het standpunt gesteld dat op grond van de feiten geen sprake is van een levering in de zin van artikel 3, derde lid, onderdeel b, van de wet, danwel dat die bepaling niet in overeenstemming is met artikel 18, aanhef en onderdeel a, van BTW-richtlijn 2006.

Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat - zo het beschikken voor bedrijfsdoeleinden leidt tot een levering in vorenbedoelde zin - de vergoeding uitsluitend moet worden vastgesteld op de uitgaven waarvoor eiseres recht op aftrek heeft verkregen. Meer subsidiair heeft eiseres zich beroepen op toepassing van Mededeling 26.

3.3 Verweerder heeft de standpunten van eiseres gemotiveerd weersproken.

3.4 Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de over het tijdvak mei 2008 verschuldigde belasting met € 43.737. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

IV OVERWEGINGEN

4.1 Aangaande het beroep van eiseres op toepassing van het Mededeling 26 overweegt de rechtbank het volgende.

4.2 Mededeling 26, onder meer gepubliceerd in V-N 1994, blz. 3873 e.v., luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

"§ 1. Inleiding

Woningcorporaties, gemeentelijke woningbedrijven, pensioenfondsen en dergelijke instellingen, die ingevolge artikel 11, lid 1, onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de wet) vrijstelling van die belasting genieten ter zake van de verhuur van woningen, zijn ingevolge artikel 3, lid 1, onderdeel h, van de wet omzetbelasting verschuldigd over het bedrag exclusief omzetbelasting dat voor de in hun opdracht op door hen ter beschikking gestelde grond gebouwde woningen zou moeten worden betaald, indien zij op het tijdstip van de levering zouden worden voortgebracht in de toestand waarin zij zich op dat tijdstip bevinden. (...).

§ 2. Achterwege laten van integratieheffing

Ik keur goed dat woningcorporaties, gemeentelijke woningbedrijven, pensioenfondsen en dergelijke instellingen ten aanzien van de verhuur van de door hen of in hun opdracht gebouwde woningen de toepassing van artikel 3, lid 1, onderdeel h, van de wet achterwege laten, indien wordt afgezien van het recht, de omzetbelasting die betrekking heeft op de aankoop van de grond en de bouw van de woningen in aftrek te brengen. In dit verband dienen onder "dergelijke instellingen" te worden verstaan lichamen die zonder winstoogmerk en met het oog op een sociale doelstelling woningen verhuren.(...).

De faciliteit is uitsluitend van toepassing op de verhuurde woningen. Dit brengt onder meer mede, dat artikel 3, lid 1, onderdeel h, van de wet niet buiten toepassing kan blijven voor zover de betreffende zaak wordt gebezigd ten behoeve van eigen huisvesting.

§ 3. Ziekenhuizen en bejaardentehuizen

Het onder de punten 1 en 2 gestelde kan op overeenkomstige wijze worden toegepast door exploitanten van ziekenhuizen en bejaardentehuizen, met dien verstande dat de faciliteit in voorkomende gevallen van toepassing is op het gehele ziekenhuis respectievelijk bejaardentehuis, inclusief het gedeelte daarvan dat voor eigen huisvesting is bestemd. (...)."

4.3 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat nu eiseres geen afzonderlijke woningen, maar de woonvoorziening als geheel verhuurt, een strikte uitleg van de goedkeuring in Mededeling 26 aan de toepassing van die mededeling in de weg staat. Tevens staat in de visie van verweerder aan de toepassing van Mededeling 26 in de weg dat eiseres niet rechtstreeks aan de huurders verhuurt, zodat daarom geen sprake is van verhuur van woonruimte. Daarmee en ook overigens heeft verweerder niet de gemotiveerde stelling van eiseres, dat de appartementen alsmede de ruimte voor de woongroep als woningen kwalificeren, betwist.

4.4 De rechtbank is van oordeel dat gelet op de onder 2.4 en 2.5 vermelde feiten Mededeling 26 van toepassing zou zijn geweest indien eiseres de appartementen rechtstreeks aan de huurders zou hebben verhuurd, de appartementen afzonderlijk aan de zorginstelling zou hebben verhuurd, en ook indien de zorginstelling het complex zou hebben laten bouwen en de appartementen vervolgens zelf aan de huurders zou hebben verhuurd.

4.5 Naar het oordeel van de rechtbank dient Mededeling 26 zo te worden uitgelegd dat wanneer een woningcorporatie woningen verhuurt aan een zorginstelling en die zorginstelling de woningen doorverhuurt aan personen die zorg behoeven terwijl die personen, binnen de doelstelling van de woningcorporatie, ook zonder tussenkomst van de zorginstelling voor huisvesting door de corporatie in aanmerking zouden komen, op één lijn wordt gesteld met rechtstreekse verhuur door de corporatie aan die huurders. De rechtbank is van oordeel dat het daarbij geen verschil mag maken of één woning of meerdere woningen als complex worden verhuurd, nu beide gevallen op één lijn zijn te stellen binnen de sociale context waarvoor Mededeling 26 is bedoeld en waarin zowel de woningcorporatie als de zorginstelling werken.

4.6 Naar het oordeel van de rechtbank doet de in 4.5 geschetste situaties zich voor en is eiseres op grond van Mededeling 26 geen integratieheffing verschuldigd.

4.7 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond. De primaire en subsidiaire stellingen van eiseres behoeven derhalve geen behandeling. Over het tijdvak mei 2008 dient een teruggaaf van € 43.737 te worden verleend.

Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

III BESLISSING

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- stelt het recht op teruggaaf vast op € 43.737;

- veroordeelt verweerder de kosten van het beroep ten bedrage van € 805 aan eiseres te voldoen;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 288 aan haar vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. K.M. Braun, mr. G.J. Ebbeling en mr. A. Zonneveld, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. Holdert.

Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2010.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.