Rechtbank 's-Gravenhage, 07-04-2010, BM2586, AWB 09/4872 OB
Rechtbank 's-Gravenhage, 07-04-2010, BM2586, AWB 09/4872 OB
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 7 april 2010
- Datum publicatie
- 28 april 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2010:BM2586
- Zaaknummer
- AWB 09/4872 OB
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Chauffeursdienst, waarbij een ingehuurde chauffeur de klant in diens eigen auto naar een bestemming rijdt, is geen taxivervoer in de zin van artikel 1, onderdeel j, van de Wet personenvervoer 2000, waarop tabel I, post b9 (laag tarief) bij de Wet OB 1968 van toepassing is. Beroep op gelijkheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel faalt eveneens.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09/4872 OB
Uitspraakdatum: 7 april 2010
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[A] B.V., gevestigd te [plaats], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.
I PROCESVERLOOP
1.1. Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 november 2008 tot en met 30 november 2008 een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 4.695 opgelegd (aanslagnummer [nummer]). Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van
19 juni 2009 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.2. Eiseres heeft daartegen bij brief van 13 juli 2009, door de rechtbank ontvangen op 14 juli 2009, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2010 te 's-Gravenhage.
Namens eiseres zijn daar verschenen [A], [B], [C] en [D], bijgestaan door mr. [E] en mr. drs. [F]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [G] en mr. [H].
II OVERWEGINGEN
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiseres heeft blijkens haar bedrijfsomschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel als bedrijfsactiviteit (onder andere) het aanbieden van chauffeursdiensten. Deze activiteiten (hierna: de chauffeursdiensten) zijn als volgt georganiseerd. Eiseres heeft professionele chauffeurs in dienst. Deze staan tijdens openingstijden op afroepbasis klaar. Klanten die gebruik willen maken van de chauffeursdiensten bellen de telefooncentrale van eiseres. Eiseres stuurt vervolgens een auto met twee chauffeurs naar de klant, waarna één van de chauffeurs overstapt in de auto van de klant en hem naar zijn bestemming rijdt. De tweede chauffeur rijdt eveneens naar de plaats van bestemming, haalt daar zijn collega op en brengt hem dan terug of naar een volgende klant. De door de klant te betalen prijs bestaat (thans) uit een starttarief van € 6,-- en een tarief van € 3,-- per kilometer met een minimum van 5 kilometer, dus een bedrag van ten minste € 21,--. Voor langere ritten gelden aparte tarieven. De tariefsopbouw was in 2008 soortgelijk. De aanrijtijden zijn ongeveer gelijk aan die van een taxi, met dien verstande dat op drukke tijdstippen een taxi soms iets sneller is, omdat er daar meer van zijn. De klanten die gebruik maken van de chauffeursdiensten van eiseres bestaan voor een substantieel deel uit personen die wegens het gebruik van alcohol niet meer zelf willen of kunnen autorijden.
Eiseres gebruikte tot juli 2007 scooters in plaats van auto's voor het vervoer van de chauffeurs. Met de vervanging van de scooters door auto's was circa € 60.000 gemoeid.
2.2.1. Eiseres biedt de chauffeursdiensten aan sinds 30 mei 2006. Vóór die tijd werden de chauffeursdiensten aangeboden door een derde in de vorm van een eenmanszaak.
2.2.2. Bij brief van 23 januari 2004 heeft verweerder het volgende bericht aan de exploitant van de eenmanszaak:
"Uw activiteiten als chauffeur kunnen in principe onder het verlaagd tarief (thans 6%) vallen, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Het verlaagd tarief is gebaseerd op Tabel I, post b9 behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968.
Wel is de link gelegd met de bepalingen van artikel 1, onderdelen h, i en j van de Wet personenvervoer 2000.
In onderdeel j wordt "taxivervoer: personenvervoer per auto, anders dan bedoeld in onderdeel h, tegen betaling" genoemd.
Voorzover aan dit criterium wordt voldaan kan het verlaagd tarief worden toegepast."
2.2.3. Bij brief van 6 september 2006 heeft verweerder het volgende bericht aan de exploitant van de eenmanszaak:
"In mijn brief (...) 2004 heb ik u schriftelijk op de hoogte gebracht van het BTW-tarief voor uw onderneming (...).
Toentertijd heb ik het standpunt ingenomen dat het verlaagd tarief van toepassing is.
Nadien is er landelijk een discussie ontstaan.
Op 5 september 2006 is een landelijk standpunt ingenomen over deze materie.
Het resultaat hiervan is dat het verlaagd tarief niet langer van toepassing is.
(...)
Het standpunt (...) is dwingend en geldt uiteraard voor alle ondernemers in Nederland. Ik stel mij voor dat de aanpassing door u doorgevoerd zal worden met ingang van 1 oktober a.s."
2.2.4. De in de brief van 6 september 2006 genoemde datum 1 oktober (2006) is uiteindelijk verlengd tot 1 oktober 2007. Eiseres heeft met ingang van 21 oktober 2007 op de chauffeursdiensten het algemene tarief van 19 percent toegepast. In verband daarmee heeft zij het (toenmalige) start- en kilometertarief verhoogd.
2.3. Chauffeursdiensten zoals die door eiseres worden aangeboden, worden ook aangeboden door taxibedrijven.
3. Geschil
3.1. In geschil is primair of de chauffeursdiensten kunnen worden aangemerkt als het vervoeren van personen als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Wet personenvervoer 2000 (hierna: WPV 2000), waarvoor ingevolge post b9 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) behorende tabel I het verlaagde tarief van zes percent geldt.
Subsidiair is in geschil of eiseres een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel en/of het vertrouwensbeginsel kan doen.
3.2. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
3.3. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en van de naheffingsaanslag. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Overwegingen
4.1. De rechtbank stelt voorop dat uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen blijkt dat wanneer een handeling uit een serie elementen en handelingen bestaat, rekening dient te worden gehouden met alle omstandigheden waarin de betrokken handeling plaatsvindt teneinde te bepalen of het om twee of meer afzonderlijke prestaties dan wel om één enkele prestatie gaat (zie o.a. HvJ EG 21 februari 2008, zaak
C-425/06 (Part Service), LJN BC5517, BNB 2009/1).
Gelet op de tweeledige omstandigheid dat ingevolge artikel 2, lid 1, van de Zesde richtlijn elke handeling normaalgesproken als onderscheiden en zelfstandig moet worden beschouwd, en dat de handeling die economisch gesproken uit één prestatie bestaat, niet kunstmatig uit elkaar moet worden gehaald teneinde de functionaliteit van het BTW-stelsel niet aan te tasten, is het dus in de eerste plaats van belang om vast te stellen, wat de kenmerkende elementen van de betrokken handeling zijn teneinde te bepalen of de belastingplichtige aan de als modaal beschouwde consument meerdere, van elkaar te onderscheiden hoofdprestaties dan wel één enkele prestatie verleent (zie o.a. HvJ 27 oktober 2005, C-41/04 (Levob), LJN AV2884, BNB 2006/115).
4.2. Getoetst aan de onder 4.1 genoemde uitgangspunten komt de rechtbank tot het oordeel dat de chauffeursdiensten als één enkele prestatie moeten worden aangemerkt, te weten het ter beschikking stellen van een chauffeur met het doel de klant en diens auto naar een bepaalde plaats te vervoeren. De rechtbank verwerpt het standpunt van eiseres dat sprake is van een hoofddienst, bestaande uit het vervoer van de klant, en een bijkomende dienst, bestaande uit het transport van de auto van de klant.
4.3. Artikel 1, onderdeel j, van de WPV 2000 omschrijft taxivervoer als personenvervoer per auto, anders dan bedoeld in onderdeel h van dat artikel, tegen betaling. Niet in geschil is dat geen sprake is van vervoer als bedoeld in voormeld onderdeel h.
4.4. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de chauffeursdiensten, zoals omschreven onder 2.1, niet worden aangemerkt als taxivervoer in de zin van artikel 1, onderdeel j, van de WPV 2000. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking. Gesteld noch gebleken is dat eiseres is onderworpen aan de bij of krachtens artikel 84 van de WPV 2000 gestelde regels voor taxivervoer. De tekst noch de totstandkomingsgeschiedenis van de WPV 2000 of van de daaraan voorafgaande wetten - de Wet Personenvervoer en de Wet Autovervoer personen - bevat aanwijzingen dat de wetgever heeft beoogd chauffeursdiensten als de onderhavige te rekenen tot het taxivervoer in de zin van artikel 1, onderdeel j, van de WPV 2000 en de daarmee overeenstemmende bepalingen uit de voorafgaande wetten.
4.5. Het hiervoor overwogene leidt tot het oordeel dat de chauffeursdiensten niet kunnen worden gebracht onder post b9 van de bij de Wet behorende tabel I.
4.6.1. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is vereist dat sprake is van een begunstigend beleid, een oogmerk van begunstiging of een gunstiger behandeling in een meerderheid van met eiseres vergelijkbare gevallen. Eiseres heeft in dit verband aangevoerd dat in een aantal gevallen taxibedrijven dezelfde chauffeursdiensten als eiseres aanbieden met toepassing van het verlaagde tarief van zes percent.
4.6.2. Eiseres heef ter zitting verklaard geen beroep te doen op de aanwezigheid van een begunstigend beleid. Bij de beoordeling of sprake is van een oogmerk van begunstiging of van een gunstiger behandeling in een meerderheid van met eiseres vergelijkbare gevallen, moet voorop worden gesteld dat de door eiseres gestelde toepassing van het verlaagde tarief niet geschiedt door verweerder, maar door taxibedrijven. Van een oogmerk van begunstiging of een gunstiger behandeling in een meerderheid van met eiseres vergelijkbare gevallen kan dan alleen sprake zijn indien verweerder op de hoogte was van de door eiseres gestelde tariefstoepassing door taxibedrijven en hij daar zonder goede reden niet tegen is opgetreden.
4.6.3. Tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder maakt eiseres niet aannemelijk dat verweerder op de hoogte was van de door eiseres gestelde tariefstoepassing door taxibedrijven en daar niettemin niet tegen is opgetreden. Verweerder heeft voorts ter zitting gewezen op het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 4 januari 2010,
nr. DGB2010/4M, V-N 2010/8.18, waarin het standpunt is opgenomen dat diensten waarbij de klant door een ondernemer wordt opgehaald met zijn eigen auto of een taxi, waarin een tweede chauffeur meerijdt, niet zijn aan te merken als taxivervoer in de zin van de post b9. Op grond van het vorenstaande maakt eiseres niet aannemelijk dat de toepassing van het verlaagde tarief door taxibedrijven voortvloeit uit een oogmerk van begunstiging door verweerder of uit een gunstiger behandeling door verweerder van die taxibedrijven. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt derhalve.
4.7.1. Nog daargelaten of eiseres aan de brief van verweerder van 23 januari 2004, die is gericht aan een andere belastingplichtige, een jegens haar te beschermen vertrouwen kan ontlenen, is dat vertrouwen in elk geval opgezegd met de brief van verweerder van
6 september 2006.
4.7.2. Deze opzegging heeft in beginsel onmiddellijke werking. Verweerder heeft in dit geval bewilligd in een overgangsperiode tot 1 oktober 2007. Tegenover de betwisting door verweerder maakt eiseres niet aannemelijk dat zij ten tijde van de opzegging op 6 september 2006, vanwege het tot dan toe geldende verlaagde tarief, investeringen had gedaan of anderszins iets heeft gedaan of nagelaten, dat niet zonder nadeel kan worden hersteld. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de vervanging van scooters door auto's pas medio 2007 zijn beslag heeft gekregen en eiseres ter zitting heeft verklaard dat zij de daarmee gemoeide investering ook zou hebben gedaan indien zij wist dat op de chauffeursdiensten het algemene tarief van 19 percent moest worden toegepast.
4.7.3. Gelet op het vorenstaande was verweerder niet gehouden een langere overgangsperiode dan tot 1 oktober 2007 toe te staan. Het andersluidende betoog van eiseres faalt en daarmee ook haar beroep op het vertrouwensbeginsel.
4.8. Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat op de chauffeursdiensten niet het verlaagde tarief maar het algemene tarief van 19 percent van toepassing is. Voor dat geval is niet in geschil dat de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K.M. Braun, mr. T. van Rij en mr. G.J. Ebbeling, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. Holdert.
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.